Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHandelt van de openinge der segelen, in drie deelen: I. Wort beschreven het versegelde Boeck, ende II Het Lam. III. Wort verhaelt de Lof-sangh der Engelen, der vier Dieren, ende der vier-en-twintigh Outsten. | |
I.1ENde ick sagh in de rechter-hant des genen, Ga naar margenoot+ die op den stoel sat, een boeck geschreven van binnen ende van buyten, Ga naar margenoot+ versegelt met seven segelen. | |
2Ende ick sagh eenen stercken Engel predikende met een groote stemme: Wie is weerdigh het boeck op te doen, ende sijne segelen te breken? | |
3Ende niemant in den Hemel, noch op de Aerde, noch onder de Aerde, en konde dat boeck op-doen, noch daer in sien. | |
4Ende ick weende seer, dat niemant weerdigh gevonden en wiert, om dat boeck op te doen, ende te lesen, noch daer in te sien. | |
5Ende een van de Outsten seyt tot my, En weent niet: ☜want siet, de Leeuw die daer is van den geslachte Iuda, Ga naar margenoot+ de Wortel Davids, heeft over-wonnen, om op te doen het boeck, ende te breken sijne seven segelen☞. | |
II.6ENde ick sagh, ende siet, midden in den stoel, ende der vier dieren, ende midden onder de Outsten, stont een Lam, recht als of ’t gedoodt ware: ende hadde seven hoornen, ende seven oogen; dewelcke zijn de seven Geesten Godts, Ga naar margenoot+ gesonden in alle landen. | |
7Ende het quam, Ga naar margenoot+ ende nam het boeck uyt de rechter-hant des genen, die op den stoel sat. | |
8Ende doe het dat boeck nam, doe vielen de vier dieren, ende de vier-en-twintigh Outsten voor het Lam: ende hadden een yegelijck herpen ende gulden schalen vol reuck-wercks; welck zijn de gebeden der Heyligen. | |
III.9ENde songen een nieuw liedt, Ga naar margenoot+ ende seyden: ☜Ghy zijt weerdigh om te nemen dat boeck, ende op te doen sijne segelen: want Ghy zijt gedoodt, ende hebt ons gekocht met uwen bloede, Ga naar margenoot+ uyt allerley geslacht ende tongen, ende volck, ende Heydenen☞: | |
10Ende hebt ons onsen Gode tot Koningen ende Priesteren gemaeckt; Ga naar margenoot+ ende wy sullen Koningen zijn op Aerden. | |
11Ende ick sagh, ende hoorde eene stemme veler Engelen ront-om den stoel, ende ront-om de dieren, ende ront-om de Outsten, Ga naar margenoot+ ende haer getal was veel duysent-mael duysent; | |
12Ende seyden met een groote stemme: ☜Het Lam dat gedoodt is, is weerdigh om te nemen kracht ende rijckdom, ende wijsheyt ende sterckte, ende eere, ende prijs ende lof☞. | |
13Ende alle creature, die in den Hemel is, ende op de Aerde, ende onder de Aerde, ende in de Zee, ende al wat daer in is, hoorde ick seggen tot den genen die op den stoel sat, ende tot het Lam: Lof ende eere ende prijs, ende gewelt van eeuwigheyt tot eeuwigheyt. | |
14Ende de vier dieren seyden: Amen. Ende de vier-en-twintigh Outsten vielen neder, ende aen-baden dien, die daer leeft van eeuwigheyt tot eeuwigheyt. Ga naar margenoot+ |
|