Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHeeft drie deelen: I. Wordt geroemt Elias. II. Eliseus. III. De Koninck Ezechias: daer oock te gelijck des Propheets Iesaie gedacht wordt. | |
I.1ENde de propheet Elias brack voort, Ga naar margenoot+ als een vyer; ende sijn woort brandde, als een fackel. | |
2Ende hy bracht den dieren tijt over hen; Ga naar margenoot+ ende maeckte dat harer weyniger wierden, door sijnen yver: | |
3Want door het woort des Heeren sloot hy den Hemel toe: Ga naar margenoot+ Ga naar margenoot+ drie-mael bracht hy vyer af. | |
4O hoe heerlijck zijt ghy geweest, Elia, met uwe wonder-teeckenen! wie is soo heerlijck, als ghy? | |
5Door het woort des Hooghsten hebt ghy eenen dooden op-geweckt, Ga naar margenoot+ ende weder uyt de helle gebracht. | |
7Ghy hebt op den bergh Sinai gehoort de toe-komende Ga naar margenoota straffe, ende in Horeb de wrake. | |
8Ga naar margenoot* Ghy hebt de Koningen gepropheteert, dieder straffen souden, ende Propheten nae u geordineert. | |
10Ghy zijt geordineert, dat ghy bestraffen sult tot sijner tijt; om te stillen den toorn, Ga naar margenoot+ eer de gramschap komt: om het herte der vaderen tot de kinderen te keeren, ende de stammen Iacobs weder te brengen. | |
11Wel dien die u sien, ende om uwer vrientschap wille ge-eert zijn sullen! | |
12Daer sullen wy het rechte leven hebben. | |
II.13DOe Elias in ’t onweder wegh was, Ga naar margenoot+ doe quam sijn Geest op Eliseus rijckelijck: tot sijner tijt en verschrickte hy voor geenen Vorst, ende niemant en konde hem over-winnen. | |
14Hy en liet hem niet dwingen; Ga naar margenoot+ ende doe hy doot was, propheteerde noch sijn lichaem. | |
16Noch en holp dit alles niet, dat hem het volck gebetert, Ga naar margenoot+ ende van hare sonden af-gelaten hadde, tot dat sy uyt haer lant verdreven, ende in alle landen verstroyt wierden, | |
17Ende een kleyn hoopken over-bleef, ende een Vorst in den huyse Davids; | |
18Onder welcken sommige deden, wat Godt behaegde; maer sommige sondigden seer. | |
III.19EZechias bevestigde sijne stadt, Ga naar margenoot+ ende leydder water in: hy liet in de steen-rotse graven, ende fonteynen maken. | |
20In sijnen tijt trock Sanherib op, Ga naar margenoot+ ende sondt Rabsacen: hy hief sijne hant op tegen Sion, ende trotste met grooten hoogh-moet. | |
21Doe tsitterden hare herten ende handen; ende hen wiert bange, Ga naar margenoot+ als eenen wijve in barens-noot: | |
22Ende sy riepen den barmhertigen Heere aen, ende hieven hare handen tot Hem op: | |
25Want Ezechias dede wat den Heere wel behaegde, ende bleef bestandigh op den wegh Davids sijnes vaders; gelijck als hem leerde Iesaias, die een groot ende waerachtigh Propheet was in sijne prophetie. | |
26In sijnen tijt ginck de Sonne weder te rugge, Ga naar margenoot+ ende Hy verlengde den Koninck het leven. | |
27Hy propheteerde met eenen rijcken Geest, wat ten laetsten geschieden soude; ende gaf den bedroefden te Sion troost, daer mede sy hen voort ende voort troosten moghten. | |
28Hy verkondigde het toe-komende ende verborgen, eer dan het quam. |
|