Logo DBNL
Lutherse Bijbel (1648) (2009)

Lutherse Bijbel (1648)

(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxxv. Capittel.

Heeft twee deelen: I. Eene onderrichtinge van der Godt-saligen offer-handen. II. Eene vertroostinge voor de arme ende ellendige, insonderheyt voor de weduwen ende weesen.

I.21

WIe van onrechtveerdigh goet offert, + diens offer is een spot:

22

Maer soodanige spot der godt-loosen en behaegt Gode niet met allen.

23

De gaven der godt-loosen en behagen den Hooghsten geheel niet; ende de sonden en laten haer niet versoenen met velen offerhanden.

24

Wie van des armen goet offert, die doet even, als die den soon voor des vaders oogen slacht.

25

De arme en heeft niets, dan een weynigh broots: wie hem daer van berooft, die is een moordenaer.

26

Wie eenen sijne neeringe neemt, die doodt sijnen Naesten.

27

Wie den arbeyder sijnen loon niet en geeft, die is een bloet-hont.

28

Als yemant a bouwt, ende wederom af-breeckt; wat heeft hy van, dan arbeyt?

29

Als yemant bidt, ende wederom vloeckt; hoe sal dien de Heere verhooren?

30

* Wie hem wascht, als hy eenen dooden aen-geroert heeft, ende roert hem wederom aen; wat helpt dien sijn wasschen?

31

Alsoo is de Mensch, die voor sijne sonden vastet, ende sondigt altoos weder: wie sal diens gebedt verhooren? ende wat helpt hem sijn vasten?

1

Godts Wet houden, + dat is een rijck offer. +

2

Godts geboden groot achten, dat offer helpt wel.

3

Wie Godt danckt, + dat is het rechte meel-bloem-offer.

4

Wie barmhertigheyt oeffent, dat is het rechte danck-offer.

5

☜Van sonden af-laten, dat is een godts-dienst, die den Heere behaegt: ende op-houden onrecht te doen, dat is een recht versoen-offer☞.

6

Ghy en sult daerom evenwel b niet ledigh voor den Heere verschijnen; +

7

* Want sulcx moet men oock doen, om Godts gebodts wille.

8

Des Rechtveerdigen offer maeckt den Altaer rijck, ende sijn reuck is soet voor den Hooghsten.

9

Des Rechtveerdigen offer is aengenaem, ende desselven en wort nimmermeer vergeten.

10

Geeft Godt sijne eere met vrolijcke oogen, ende uwe eerstelingen sonder alle faute.

11

Wat ghy geeft, dat geeft geerne; ende heyligt uwe tienden vrolijck.

12

c Geeft den Hooghsten, + nae ’t gene Hy u verleent heeft: ende wat uwe hant vermagh, dat geeft met vrolijcke oogen.

13

Want de Heere, die een Vergelder is, sal ’t u seven-voudigh vergelden.

14

En besnoeyt uwe gave niet: want ’t en is niet aengenaem.

15

* En soeckt geenen voordeel, als ghy offeren sult: want de Heere is een Wreker, ende voor Hem en geldt geen aen-sien des persoons.

16

+ Hy helpt den armen, ende en siet geenen persoon aen; ende verhoort het gebedt des genen die onrecht lijdt.

17

Hy en veracht des weseen gebedt niet; noch de weduwe, als sy klaegt.

18

De tranen der weduwen vlieten wel van de wangen nederwaerts;

19

Maer sy schreyen opwaerts tegen dien, diese uyt-dringt.

20

Wie Godt dient met lust, die is aengenaem, ende sijn gebedt reyckt tot in de wolcken.

II.21

☜HEt gebedt der ellendigen dringt door de wolcken; ende en laet niet af, tot dat ’et daer-toe kome; ende en houdt niet op, tot dat de Hooghste daer in sie☞.

22

Ende de Heere sal recht richten ende straffen, ende niet vertrecken, noch langer lijden, tot dat Hy den onbarmhertigen de lendenen in stucken slae;

23

Ende sich aen sulcke lieden wreke; ende verdelge alle, die genen leet aen-doen; ende ’t gewelt der onrechtveerdigen ter neder werpe:

24

Ende geve eenen yegelijcken nae sijne wercken; + ende loone hen, gelijck sy ’t verdient hebben:

25

Ende wreke sijn volck, ende verheugese met sijne barmhertigheyt.

26

Gelijck als de regen wel komt, als ’t drooge is: alsoo komt de barmhertigheyt oock in der noot, ter rechter tijt.


Vorige Volgende

Over het gehele werk

auteurs