Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHeeft drie deelen: I. Klachte over de sonden der stadt Ierusalems. II. Korte weder-halinge der boet-predicatie: III. Troost-predicatie van ’t Rijcke Christi; ende op-weckinge tot geestelijcke vreugde. | |
2Sy en wil geen gehoor geven, noch haer tuchtigen laten: sy en wil op den HEERE niet vertrouwen, noch sich tot haren Godt houden. | |
[Folio 105v]
| |
aen den avont, Ga naar margenoot+ die niets en laten tot aen den morgen over-blijven. | |
4Hare Propheten zijn lichtveerdigh, Ga naar margenoot+ ende verachters; Ga naar margenoot+ hare Priesters ontwyen het Ga naar margenootb Heylighdom, ende Ga naar margenootc duyden de Wet wrevelijck. | |
5Maer de HEERE, die onder hen is, leert wel recht, ende en doet geen quaet; Hy laet alle morgen sijne Rechten opentlijck leeren, ende en laet niet af: Ga naar margenoot+ maer de boose lieden en willen sich niet schamen leeren: | |
6Daerom wil Ick dese lieden uyt-roeyen, hare borchten verwoesten, ende hare straten so ledigh maken, dat niemant daer op gaen en sal: hare steden sullen verstoort worden, dat niemant meer daer en woone. | |
II.7ICk liet u seggen: My sult ghy vreesen, ende u laten tuchtigen; soo en soude hare wooninge niet uyt-geroeyt worden, ende dier geen komen, daer mede Ickse besoecken sal: maer sy zijn vlijtigh allerley boosheyt te oeffenen. | |
8Daerom (spreeckt de HEERE) moet ghy wederom my oock verwachten, tot dat Ick my op-make te sijner tijt; als Ick oock rechten sal, ende de Heydenen versamelen, ende de Koninck-rijcken te hoop brengen, mijnen toorn over haer te schudden, ja allen toorn mijner grimmigheyt: want alle Werelt sal door mijnen yvers vyer verteert worden. | |
III.9☜ALs-dan wil Ick den volckeren anders prediken laten, met vriendelijcke Ga naar margenootd lippen: dat sy alle sullen des HEEREN Name aen-roepen, ende Hem dienen eendrachtelijck☞. | |
10Men sal My mijne aen-bidders, namelijck, de verstroyde van gene zijde des waters in ’t Mooren-lant, herwaerts brengen ten geschencke. | |
11Ter selver tijt en sult ghy u niet meer schamen alles uwes doens, daer-mede ghy tegen My over-treden hebt: want Ick wil de Ga naar margenoote stoute Heyligen van u doen, dat ghy niet meer en sult u verheffen, om mijnes heyligen bergs wille. | |
12☜Ick wil in u laten over-blijven een arm, geringh volck; die sullen op des HEEREN Name vertrouwen☞. | |
13De overige in Israël en sullen geen quaet doen, noch valsch sprecken; ende men en sal in haren mont geene bedrieglijcke tongen vinden; maer sy sullen weyden, ende rusten sonder alle vreese. | |
14Iuycht, ghy dochter Zion! Ga naar margenoot+ roept, Israël! verheugt u, ende zijt vrolijck van gantscher herten, ghy dochter Ierusalem! | |
15Want de HEERE heeft uwe Ga naar margenootf straffen wegh-genomen, ende uwe vyanden af-gewendt: de HEERE, de Koninck Israëls, is by u; Ga naar margenoot* dat ghy u voor geen ongeluck meer en behoeft te vreesen. | |
16Ter selver tijt sal men spreken tot Ierusalem: En vreest u niet! ende tot Zion: En laet uwe handen niet slap worden! | |
17Want de HEERE uwe Godt is by u, een stercke Heylant; Hy sal Hem over u verheugen, ende u vriendelijck zijn, ende Ga naar margenootg vergeven; ende sal over u met geluyt vrolijck zijn. | |
18De gene, die door Ga naar margenooth in-settingen beangst waren, wil Ick wegh-doen, dat sy van u komen; welcke in-settingen hare last waren, daer van sy versmaetheyt hadden. | |
19Siet, Ick wil ’t met alle de gene een eynde maken ter selver tijt, die u beleedigen: ende wil de Ga naar margenoot* hinckende helpen, ende de verstootene versamelen; ende wilse tot lof ende eere maken in alle landen, daer in mense veracht. | |
20Ter selver tijt wil Ick u-lieden hier in-brengen, ende u ter selver tijt versamelen: want Ick wil u tot lof ende eere maken, onder alle Volckeren op Aerden, wanneer Ick uwe gevanckenissen wenden sal voor uwe oogen; spreeckt de HEERE. | |
Eynde des Propheets Zephan-Ja. |
|