Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHeeft twee deelen: I. Dreygement tegen Iuda: II. Tegen ’t Koninck-rijcke Israëls, om verscheyden sonden wille. | |
I.4SOo spreeckt de HEERE: Om drie ende vier lasteren wille van Iuda, Ga naar margenoot+ en wil Ick hem niet verschoonen; daerom, dat sy des HEREN Wet verachten, ende sijne rechten niet en houden, ende laten sich hare Ga naar margenoota leugenen verleyden, die hare vaders na-gevolget hebben. Ga naar margenoot+ | |
5Maer Ick wil een vyer in Iuda senden, dat sal de paleysen te Ierusalem verteeren. | |
II.6SOo spreeckt de HEERE: Om drie ende vier lasteren wille Israëls, Ga naar margenoot+ en wil Ickse niet verschoonen; daerom, dat sy de rechtveerdige voor gelt, Ga naar margenoot+ ende de arme om een paer Ga naar margenootb schoenen verkoopen. | |
7Sy treden den kop der armen in ’t slijck, ende verhinderen den wegh der ellendigen: de soon ende vader slapen by eene jonge dochter, op dat sy mijnen heyligen Naem ontheyligen. | |
8Ende by alle Altaren brassen sy van de verpandde kleederen, Ga naar margenoot+ ende drincken den wijn in harer Goden Huys van de geboetede. | |
9Nu hebb’ Ick immers den Amoriter voor haer-lieden verdelgt, Ga naar margenoot+ die soo hoogh was als de cederen, ende sijne macht als de eycken: ende Ick verdelgde van boven sijne vrucht, ende van onderen fijne wortelen. | |
10Oock hebb’ Ick u-lieden uyt Egypten-lant gevoert; Ga naar margenoot+ ende veertigh jaer in de woestijne geleydt, op dat ghy der Amoriten lant besatet. | |
11Ende Ick hebbe uyt uwe kinderen Propheten verweckt, ende Nazareën uyt uwe jongelingen. En is ’t niet alsoo, ghy kinderen Israëls? spreeckt de HEERE. | |
12So geeft ghy-lieden den Nazareën wijn te drincken, ende gebiedet den Propheten, seggende: Ga naar margenoot+ Ghy en sult niet propheteeren. | |
13Siet, Ick wil het onder u doen kerren, gelijck een wagen vol schoven kerret: | |
14So dat de gene die snel is, niet en sal ontvlieden; noch de stercke yets vermogen; ende de machtige nieten sal sijn leven redden konnen. | |
15Ende de bogen-schutters en sullen niet bestaen; ende die snel loopen kan, en sal niet ontloopen; ende de gene die daer rijdt, en sal sijn leven niet redden. | |
16Ende die onder de stercke de manlijckste is, sal naeckt ontvlieden moeten, te dier tijt; spreeckt de HEERE. |
|