Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHandelt voornamelijck van de hals-starrigheyt tegen alle goede tucht, ende dat in drie deelen: I. De gelegentheyt ende straffe der hals-starrigen. II. Van waer sulcx kome. III. Het besluyt. | |
I.1WIe tegen de bestraffinge hals-starrigh is, die sal schielijck verderven, sonder alle hulpe. | |
2Wanneer der Rechtveerdigen veel is, Ga naar margenoot+ so verblijdt sich het volck: maer als de godt-loose heerscht, so sucht het volck. | |
3Wie wijsheyt lief heeft, Ga naar margenoot+ die verblijdt sijnen vader: Ga naar margenoot* maer wie sich met hoeren geneert, die wordt sijn goet quijt. | |
4Een Koninck richt het lant op door ’t recht: Ga naar margenoot+ maer een Ga naar margenoota gierigaert verderft ’et. | |
5Wie sijnen Naesten vleyt, die breydt een net tot sijne voet-stappen. | |
6Als een boos Mensch sondigt, so verstrickt hy sich selven; maer een Rechtveerdige verheugt sich, ende heeft blijdschap. | |
7De Rechtveerdige neemt kennisse van de sake der armen: de godt-loose en achtet geen vernuft. | |
8De Ga naar margenootb bespotters brengen stoutelijck een stadt in ongeluck: Ga naar margenoot+ maer de Wijse stillen den toorn. | |
9Wanneer een wijs man met eenen sot te handelen komt, Ga naar margenoot* hy toorne ofte lacche, so en heeft hy geene ruste. | |
10De bloet-gierige haten den vromen; maer de Rechtveerdige soecken sijne ziele. | |
12Een heere die tot leugenen lust heeft, diens dienaren zijn al-te-mael godt-loos. | |
13Ga naar margenoot++ ☜Een arm man ende een Ga naar margenootc rijcke ontmoeten malkanderen; maer Ga naar margenoot/ beyder oogen Ga naar margenootd verlicht de HEERE☞. | |
14Ga naar margenoot* Een Koninck die de armen getrouwelijck oordeelt, diens throon sal eeuwighlijck bestaen. | |
II.15Ga naar margenoot+ DE roede ende bestraffinge geeft wijsheyt; maer Ga naar margenoot++ een jongen hem selven gelaten, schendet sijne moeder. | |
16Waer vele godt-loose zijn, daer zijn vele sonden; maer de Rechtveerdige sullen haren val beleven. | |
17Tuchtigt uwen soon, so sal hy u vermaken; ende sal uwer ziele sacht doen. | |
18Als de Ga naar margenoote Prophetie uyt is, so wort het volck wilt ende woest; maer wel dien, die de Wet hant-havet! | |
19Een knecht en laet hem met woorden niet tuchtigen: want of hy ’t al schoon | |
[Folio 269r]
| |
verstaet, so neemt hy hem doch dies niet aen. | |
20Siet ghy eenen die snel is om te spreken, Ga naar margenoot+ so is aen eenen sot meer hope, dan aen hem. | |
21Wanneer een knecht van joncx op teerkens gehouden wort; so wil hy daer nae een joncker zijn. | |
23Ga naar margenoot* De hoovaerdye des Menschen sal hem storten; maer de ootmoedige sal eere ontfangen. | |
24Wie Ga naar margenoot+ met dieven deel heeft, die hoort vloecken; Ga naar margenoot++ ende en geeft ’et niet te kennen, die haet sijn leven. | |
III.25MEnschen ontsien, brengt te valle; maer wie sich op den HEERE verlaet, die wort beschutt. | |
26Ga naar margenoot/ Vele soecken het aengesichte eens Ga naar margenootf Vorsten: maer eens yegelijcken gericht komt van den HEERE. | |
27Ga naar margenoot// Een ongerechtigh man is den rechtveerdigen een grouwel; ende wie recht van wege is, die is des godt-loosen grouwel. |
|