Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHeeft twee deelen: I. Prophetie van Christi Prophetisch ende Priesterlijck Ampt, als oock van sijn lijden ende sterven. II. Van sijne helle-vaert, op-standige, ende eeuwige heerlijckheyt. | |
1Een gouden kleynoot Davids. | |
I.BEwaert my, Godt; want Ick betrouwe op u. | |
2Ick hebbe geseyt tot den HEERE: Ga naar margenoot+ Ghy zijt immers de Heere; Ick moet om uwent wille lijden: | |
3Voor de Heyligen die op aerden zijn, ende voor de Heerlijcke; aen deselve hebb’ Ick al mijn behagen. | |
4Maer gene, die eenen anderen nae-loopen, sullen groot herten-leet hebben: Ick en wil van haer dranck-offer Ga naar margenoota met den bloede niet offeren, noch haren Ga naar margenootb naem in mijnen monde voeren. | |
6Het lot is my gevallen op ’t lieflijcke; my is een schoon erf-deel geworden. | |
7Ick love den HEERE, die my geraden heeft: Ga naar margenoot+ oock kastijden my mijne nieren des nachts. | |
8Ick hebbe den HEERE altijt voor oogen; Ga naar margenoot+ want Hy is my ter rechter hant: daerom sal Ick wel blijven. | |
9Daerom verheugt sich mijn herte, ende mijne Ga naar margenootc eere is vrolijck: ☜oock sal mijn vleesch seker liggen: | |
II.10Ga naar margenoot++ WAnt Ghy en sult mijne ziele niet in de Helle laten; ende niet toe-laten, dat uwe Heylige verrotte. | |
11Ghy doet my kondt den wegh ten leven: voor u is vreugde de volheyt, ende lieflijck wesen tot uwer rechter hant eeuwighlijck☞. |
|