Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 216r]
| |
VOOR-REDEN over het Boeck JOB. D.M.L.HEt boeck Iob handelt dese vrage, Of oock den vroomen ongeluck van Godt weder-vare? Hier staet Iob vast, ende houdt, dat Godt oock de vroomen, sonder oorsake, alleen tot sijn lof pijnigt: als Christus Joan. 9. van dien die blint geboren was, oock getuygt. Daer tegen stellen sich sijne vrienden, ende voeren een langh ende groot geklap, ende willen voor Godt het recht behouden, dat Hy geenen vroomen en straffe; maer indien Hy straft, so moet deselve gesondigt hebben. Ende hebben alsoo wereltlijcke ende menschelijcke gedachten van Godt ende sijne gerechtigheyt, recht als of Hy ware, gelijck als de Menschen zijn; ende sijn recht, als der werelt recht is.Hoe-wel oock Iob, als dewelcke in doots nooden komt, uyt menschelijcke swackheyt te veel tegen Godt spreeckt, ende in ’t lijden sondigt; ende doch daer by blijft, hy en hebbe sulck lijden niet verdient voor andere, gelijck het dan oock waerachtigh is. Maer ten laetsten oordeelt Godt, dat Iob in ’t gene, dat hy tegen Godt gesproken heeft in ’t lijden, onrecht gesproken hebbe: doch wat hy tegen sijne vrienden gehouden heeft van sijne onschult voor het lijden, recht gesproken hebbe. Alsoo voert dit Boeck dese Historie eyndelijck daer henen, dat Godt alleen rechtveerdigh is, ende doch wel een Mensch tegen den anderen rechtveerdigh is oock voor Godt.
MAer het is ons tot eenen troost geschreven, dat Godt sijne groote Heyligen alsoo laet struyckelen, insonderheyt in tegen-spoet: Want eer dat Iob in doots angst komt, looft hy Godt over den roof sijner goederen, ende den doot sijner kinderen. Maer als hem de doot onder oogen gaet, ende Godt Hem verbergt, so wijsen sijne woorden uyt, wat voor gedachten een Mensch hebbe (hy zy soo heyligh als hy wil) tegen Godt. Hoe hem dunckt, dat Godt geen Godt, maer een enckel Richter ende toornigh Tyran zy, die met gewelt handele, ende en vrage nae niemants goet leven. Dit is het hooghste stuck in dit Boeck; dat verstaen alleen de gene, die oock onder-vinden ende gevoelen, wat het zy, Godts toorn ende oordeel lijden, ende dat sijne genade hen verborgen is. |
|