Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHeeft twee deelen: I. Rehabeams quaden raet ende harde antwoort aen ’t volck. II. Af-val der tien stammen van Davids huys. Siet 1 Reg. 12. cap. | |
I.1REhabeam trock nae Sichem: Ga naar margenoot+ want gantsch Israël was te Sichem gekomen, om hem Koninck te maken. | |
2Ende doe dat Ierobeam hoorde, de soon Nebats, die in Egypten was, (daer henen hy voor den Koninck Salomo gevlucht was) Ga naar margenoot+ so quam hy weder uyt Egypten. | |
3Ende sy sonden henen, ende lieten hem roepen. Ende Ierobeam quam met den gantschen Israël, ende spraken met Rehabeam, seggende: | |
4Uw’ vader heeft ons’ jock te hart gemaeckt, so maeckt ghy nu den harden dienst uwes vaders, ende het swaer jock, dat hy op ons geleyt heeft, lichter; so willen wy u onderdanigh zijn. | |
5Hy sprack tot hen: Over drie dagen komet weder tot my. Ende het volck ginck henen. | |
II.6ENde de Koninck Rehabeam vraegde raet de Outsten, die voor sijnen vader Salomo gestaen hadden, doe hy leefde, seggende: Hoe radet ghy, dat ick desen volcke antwoort geve? | |
7Sy spraken met hem, seggende: Indien ghy sult desen volcke vriendelijck zijn, ende sultse goedelijck handelen, ende hen goede woorden geven; so sullen sy u altoos onderdanigh zijn. | |
8Maer hy verliet den raet der Outsten, dien sy hem gegeven hadden; ende hieldt raet met de jongen, die met hem op-gewassen waren, ende voor hem stonden. | |
9Ende sprack tot hen: Wat radet ghy, dat wy desen volcke antwoorden, die met my gesproken hebben, seggende: Maeckt het jock, dat uw’ vader op ons geleyt heeft, lichter? | |
10Maer de jongen, die met hem op-gewassen waren, spraken met hem, seggende: Soo sult ghy seggen tot dit volck, dat met u gesproken heeft, seggende: Uw’ vader heeft ons’ jock te swaer gemaeckt, maeckt ghy ons’ jock lichter; ende spreeckt tot hen: Mijn kleynste vinger sal dicker zijn, dan mijnes vaders lendenen. | |
11Indien nu mijn vader op u-lieden een swaer jock geladen heeft, so wil ick uwes jocks noch meer maken: mijn vader heeft u met geesselen gekastijdt; maer ick [wil u] met scorpioenen [kastijden.] | |
12Als nu Ierobeam ende alle het volck tot Rehabeam quam, op den derden dagh, gelijck dan de Koninck geseyt hadde: Komet weder tot my op den derden dagh. | |
13So antwoordde hen de Koninck hart: ende de Koninck Rehabeam verliet den raet der Outsten, | |
14Ende sprack met hen nae den raet der jongen, seggende: Indien mijn vader uw’ jock heeft te swaer gemaeckt, so wil ick noch meer daer-toe doen: mijn vader heeft u met geesselen gekastijdt; maer ick [wil u] met scorpioenen [kastijden.] | |
15Alsoo en hoorde de Koninck nae ’t volck niet: want het was alsoo van Godt gewendt; op dat de HEERE sijn woort bevestigde, dat Hy gesproken hadde door Ahia van Silo, Ga naar margenoot+ tot Ierobeam den soon Nebats. | |
16Doe nu het gantsche Israël sagh, Ga naar margenoot+ dat de Koninck nae hen niet en hoorde; so antwoordde het volck den Koninck, seggende: Wat deel hebben wy aen David, ofte erve aen den soon Isai? yeder-man van Israël tot sijne hutten! so siet ghy nu tot uwen huyse, David! Ende het gantsche Israël ginck in sijne hutten; | |
17So dat Rehabeam slechts regeerde over de kinderen Israëls, die in de steden van Iuda woonden. | |
18De Koninck Rehabeam nu sondt Hadoram den Rent-meester; Ga naar margenoot+ maer de kinderen Israëls steenigden hem ter doot: ende de Koninck Rehabeam klom haestelijck op eenen wagen, dat hy vluchtede nae Ierusalem. | |
[Folio 189v]
| |
19Alsoo viel Israël af van den huyse Davids, tot op desen dagh. |
|