Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHeeft twee deelen: I. David bestelt voor-raet tot den bouw des Tempels; ende II vermaent Salomon dat hy Godt vreesen, ende vlijtigh zijn soude in ’t op-bouwen van den Tempel. | |
I.2ENde David hiet vergaderen de vreemdelingen, Ga naar margenoot+ die in den lande Israëls waren, ende bestelde steen-houwers, om steenen te houwen om het Huys Godts te bouwen. | |
3Ende David bereydde veel ysers tot nagelen aen de deuren in de poorten, ende watter te nagelen was; ende so veel kopers, dattet niet te wegen en was. | |
4Oock cederen hout sonder getal: want die van Zidon ende Tyrus brachten veel cederen hout tot David. | |
5Want David dachte: Mijn soon Salomo is een jongelinck, ende teder; maer het Huys, dat den HEERE sal gebouwt worden, sal groot zijn, dat sijn naem ende roem verheven worde in alle landen: daerom wil ick hem voor-raet beschicken. Alsoo beschickte David veel voor-raets voor sijnen doot. | |
II.6ENde hy riep sijnen soon Salomo, ende geboodt hem te bouwen het Huys des HEEREN des Godts Israëls, | |
7Ende sprack tot hem: Mijn soon, ick hadde ’t in den sin, den Name des HEEREN mijnes Godts een Huys te bouwen; | |
8Maer het woort des HEEREN quam tot my, seggende: Ghy hebt veel bloets vergoten, Ga naar margenoot+ ende groote oorlogen gevoert; daerom en sult ghy mijnen Name geen Huys bouwen, dewijle ghy soo veel bloets op de aerde vergoten hebt voor my. | |
9Siet de soon die u geboren sal worden, die sal een gerust man zijn; want Ick wil hem rusten laten van alle sijne vyanden ront-om; want hy sal Salomo heeten: want Ick wil Ga naar margenoota vrede ende ruste geven over Israël sijn leven lanck. | |
10Die sal mijnen Name een Huys bouwen: hy sal mijn soon zijn, ende Ick wil sijn Vader zijn; ende Ick wil sijnen Konincklijcken stoel over Israël bevestigen eeuwighlijck. Ga naar margenoot+ | |
11So sal nu, mijn soon, de HEERE met u zijn, ende ghy sult voor-spoedigh zijn, dat ghy den HEERE uwen Godt een Huys bouwt, gelijck Hy van u gesproken heeft. | |
12Oock sal de HEERE u geven kloeckheyt ende verstant, ende sal u Israël bevelen, dat ghy houdt de Wet des HEEREN uwes Godts. | |
13Maer alsdan sult ghy voor-spoedigh zijn, als ghy u houdt, dat ghy doet nae de geboden ende rechten, die de HEERE Mose geboden heeft aen Israël. Ga naar margenoot+ Weest goets-moets, ende onvertsaegt, en vreest u niet, ende en verslaet u niet. | |
14Siet, ick hebbe in mijne armoede beschickt tot het Huys des HEEREN, hondert duysent Ga naar margenootb centener gouts, ende duysent mael duysent centener silvers; daer toe koper ende yser sonder getal: want dies is te veel; oock hebbe ick beschickt hout ende steenen, dies meugt ghy noch meer maken. | |
15So hebt ghy oock vele arbeyders, steen-houwers ende timmer-lieden in steen ende hout, ende allerley wijse lieden op allerley arbeyt, | |
16Aen gout, silver, koper ende yser sonder getal: so maeckt u op, ende richt het uyt; de HEERE sal met u zijn. | |
17Ende David geboodt allen Oversten Israëls, Dat sy sijnen sone Salomo helpen souden: | |
18Is niet de HEERE uwe Godt met u, ende heeft u ruste gegeven ront-om? want Hy heeft de in-woonders des | |
[Folio 182r]
| |
lants in uwe handen gegeven, ende het lant is onder-gebracht voor den HEERE, en voor sijn volck. | |
19Soo gevet nu uw’ herte, ende uwe ziele, om den HEERE uwen Godt te soecken; ende maket u op, ende bouwet Godt den HEERE een Heyligdom, dat men de Arke des verbondts des HEEREN, ende de heylige vaten Godts in’t Huys brenge, dat den Name des HEEREN gebouwt sal worden. | |
1Alsoo maeckte David sijnen soon Salomo tot eenen Koninck over Israël, Ga naar margenoot+ doe hy out ende des levens sadt was. Ga naar margenoot+ |
|