Lutherse Bijbel (1648)

Het xvj. Capittel.

Heeft drie deelen: I. David bouwt eene hutte voor de Arke Godts; dewelcke hy II op-haelt ende brengt op den bergh Zion. III. Michal Sauls dochter bespot David. Siet 2 Sam. 6.

I.1

ENde hy bouwde hem huysen in de stadt Davids; ⁺ ende bereydde der Arke Gods eene stede, ende breydde eene hutte over haer.

+ Cap. XV Ebr. 2 Sam. 6,17.

II.2

DOen ter tijt sprack David: ⁺ De Arke Godts en sal niemant dragen, dan de Leviten: want deselve heeft de HEERE verkoren, dat sy de Arke des HEEREN dragen, ende Hem dienen eeuwighlijck.

+ Num. 4,15.

3

Daerom vergaderde David het gantsche Israël te Ierusalem, dat sy de Arke des HEEREN op-brachten aen de stede, die hy daer toe bereydt hadde.

4

Ende David brachte by een de kinderen Aarons, ⁺ ende de Leviten.

+ 1 Paral. 7.1, 2.

5

Uyt de kinderen Kahaths, [was] Uriël de Overste, met sijne broederen, ende twintigh.

6

Uyt de kinderen Merari, Asaja de Overste, met sijne broederen, twee hondert ende twintigh.

7

Uyt de kinderen Gersoms, Ioël de Overste, met sijne broederen, hondert hondert ende dertigh.

8

Uyt de kinderen Elizaphans, Semaja de Overste, met sijne broederen, twee hondert.

9

Uyt de kinderen Hebrons, Eliël de Overste, met sijne broederen, tachtentigh.

10

Uyt de kinderen Usiëls, Ammi-

[fol. 179r]

nadab de Overste, met sijne broederen, hondert ende twaelf.

11

Ende David riep Zadok ende Abjathar de Priesters, ende de Leviten; namelijck Uriël, Asaja, Ioël, Semaja, Eliël, Amminadab.

12

Ende sprack tot hen: Ghy-lieden zijt de Hoofden der vaderen onder de Leviten: so heyliget nu u ende uwe broederen, dat ghy de Arke des HEEREN des Godts Israëls op-brenget, aen [de plaetse] die ick haer bereydt hebbe.

13

Want te voren, doe ghy-lieden daer niet en waert, dede de HEERE onse Godt eene scheure onder ons, daerom dat wy Hem niet en sochten, ⁺ so het behoort.

+ 2 Sam. 6,6. 1 Paral. 14,10.

14

Alsoo heyligden sich de Priesters ende Leviten, dat sy de Arke des HEEREN des Godts Israëls op-brachten.

15

Ende de kinderen Levi droegen de Arke Godts des HEEREN op hare schouderen, met de hant-boomen daer aen, ⁺ als Mose geboden hadde, nae het woort des HEEREN.

+ Exod. 25,14. Num. 4,15. cap. 7,9.

16

Ende David sprack tot de Oversten der Leviten, dat sy hare broeders tot Sangers stellen souden, met snaren-spelen, met psalteren, harpen, ende helle cymbalen, dat sy luyde songen ende met blijdschap.

17

Doe bestelden de Leviten Heman, ⁺ den soon Ioëls; ende uyt sijne broederen Assaph, den soon Berechja; ende uyt de kinderen Merari, hare broederen, Ethan den soon Kusaja

+ 1 Paral. 7.33, 39, 44.

18

Ende met hen hare broeders des anderen deels, namelijck Sacharja, Ben, Iaesiël, Semiramoth, Iehiël, Unni, Eliab, Benaja, Maëseja, Mathithja, Elipheleja, Mikneja, Obed-Edom, Ieiël, de poortiers.

19

Want Heman, Assaph ende Ethan waren Sangers met kopere cymbalen, om helle te klincken.

20

Maer Sacharja, Asiël, Semiramoth, Iehiël, Unni, Eliab, Maëseja ende Benaja, met psalteren nae te singen.

21

Maer Mathithja, Elipheleja, Mikneja, Obed-Edom, Ieiël ende Asasja met harpen van acht snaren, om hen voor te singen.

22

Maer Chenanja, der Leviten Overste, de Sang-meester, dat hyse onder-wees te singen; want hy was verstandigh

23

Ende Berechja, ende Elkana waren poortiers der Arke.

24

Maer Sebanja, Iosaphat, Nethaneel, Amasai, Sacharja, Benaja, ende Eliëser de Priesters, bliesen met trompetten voor de Arke Godts: ende Obed-Edom und Iehia waren poortiers der Arke.

25

Also gingen David, ende de Outsten Israëls, ende de Oversten over de duysenden henen, om de Arke des verbondts des HEEREN op te halen, uyt den huyse Obed-Edoms, met vreugden.

26

Ende doe Godt de Leviten holp, ⁺ die de Arke des verbondts des HEEREN droegen, so offerde men seven varren, ende seven rammen.

+ 2 Sam. 6,13.

27

Ende David hadde eenen linnen rock aen; daer toe alle de Leviten, die de Arke droegen, ende de Sangers, ende Chenanja de Sang-meester, met de Sangers: oock hadde David eenen linnen Lijf-rock aen.

28

Also bracht het gantsche Israël de Arke des verbondts des HEEREN op met juychen, basuynen, trompetten ende helle Cymbalen, met psalteren ende harpen.

III.29

DOe nu de Arke des verbondts des HEEREN in de stadt Davids quam, sagh Michal de dochter Sauls ter vensteren uyt: ⁺ ende doe sy den Koninck David sagh huppelen ende spelen, so verachtte sy hem in haer herte.

+ 2 Sam. 6,16.