Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHeeft vier deelen: I. Der Vorsten offerhanden in ’t gemeyn. II. D ’offerhande van elck Vorst insonderheyt. III. De somme van alle de giften. IV. Waer ende hoe Godt met Mose heeft gesproken. | |
I.1ENde als Mose de Wooninge hadde op-gericht, endese gesalft ende geheyligt met alle hare gereetschap; daer toe oock den Altaer met alle sijne gereetschap gesalft ende geheyligt: | |
2Doe offerden de Vorsten Israëls, Ga naar margenoot+ die hoofden waren in harer vaderen huysen: (want sy waren de Oversten onder de stammen, ende stonden boven aen onder de gene die getelt waren.) | |
3Ende sy brachten haer offer voor den HEERE, ses bedeckte wagens, ende twaelf runderen; t’ elcken eenen wagen voor twee Vorsten, ende eenen osse voor elck eenen: ende brachtense voor de Wooninge. | |
4Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende: | |
5Neemt het van hen, dat ’et diene ten dienst der Hutte des Stichts: ende geeft het den Leviten, eenen yegelijcken nae sijn ampt. | |
6Doe nam Mose die wagens, ende die runderen; ende gafse den Leviten. | |
7Twee wagens ende vier runderen gaf hy den kinderen Gersons, nae haer ampt. | |
8Ende vier wagens ende acht ossen gaf hy den kinderen Merari, nae haer ampt, onder de hant Ithamars, Aarons des Priesters soons. | |
9Maer den kinderen Kahaths en gaf hy niets: daerom, dat sy een heyligh ampt op hen hadden; ende op hare schouderen dragen moesten. | |
10Ende de Vorsten offerden ter in-wyinge des Altaers, op den dag doe hy gewyet wiert; ende offerden hare gave voor den Altaer. | |
11Ende de HEERE sprack tot Mose: Laet eenen yegelijcken Vorst op sijnen dagh sijn offer brengen, ter in-wyinge des Altaers. | |
II.12OP den eersten dagh offerde Nahesson, Ga naar margenoot+ de soon Amminadabs, van den stamme Iuda. | |
13Ende sijne gave was eene silveren schotel, hondert en dertigh sikels weert; eene silveren schale, tseventigh sikels weert, nae den sikel des Heyligdoms: beyde vol meel-bloeme met olye gemengt, ten spijs-offer: | |
[Folio 60v]
| |
15Eenen varre uyt de runderen, eenen ram, een jarigh lam, ten brand-offer: | |
16Eenen geyten-bock, ten sond-offer: | |
17Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, ende vijf jarige lammeren. Dat is de gave Nahessons, des soons Amminadabs. | |
19Sijne gave was eene silveren schotel, hondert ende dertigh sikels weert; eene silveren schale, tseventigh sikels weert, nae den sikel des Heyligdoms: beyde vol meel-bloeme met olye gemengt, ten spijs-offer: | |
20Daer-toe eenen gouden lepel, tien sikelen gouts weert, vol reuck-wercx: | |
21Eenen varre uyt de runderen, eenen ram, een jarigh lam, ten brand-offer: | |
22Eenen geyten-bock, ten sond-offer: | |
23Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, ende vijf jarige lammeren. Dat is de gave Nethaneels, des soons Zuars. | |
25Sijne gave was eene silveren schotel, hondert ende dertigh sikels weert; eene silveren schale, tseventigh sikels weert, nae den sikel des Heyligdoms: beyde vol meel-bloeme met olye gemengt, ten spijs-offer: | |
26Eenen gouden lepel, tien sikelen gouts weert, vol reuck-wercx: | |
27Eenen varre uyt de runderen, eenen ram, een jarigh lam, ten brand-offer: | |
28Eenen geyten-bock, ten sond-offer. | |
29Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, ende vijf jarige lammeren. Dat is de gave Eliabs, des soons Helons. | |
31Sijne gave was eene silveren schotel, hondert ende dertigh sikels weert; eene silveren schale, tseventigh sikels weert, nae den sikel des Heyligdoms: beyde vol meel-bloeme met olye gemengt, ten spijs-offer: | |
32Eenen gouden lepel, tien sikelen gouts weert, vol reuck-wercx: | |
33Eenen varre uyt de runderen, eenen ram, een jarigh lam, ten brand-offer: | |
34Eenen geyten-bock, ten sond-offer: | |
35Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, ende vijf jarige lammeren. Dat is de gave Elizurs, des soons Sedeürs. | |
36Op den vijfden dagh, de Vorst der kinderen Simeons Ga naar margenoot5. Selumiël, de soon Zuri-Saddai. | |
37Sijne gave was eene silveren schotel, hondert ende dertigh sikels weert; eene silveren schale, tseventigh sikels weert, nae den sikel des Heyligdoms: beyde vol meel-bloeme met olye gemengt, ten spijs-offer: | |
38Eenen gouden lepel, tien sikelen gouts weert, vol reuck-wercx: | |
39Eenen varre uyt de runderen, eenen ram, een jarigh lam, ten brand-offer: | |
40Eenen geyten-bock, ten sond-offer: | |
41Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, ende vijf jarige lammeren. Dat is de gave Selumiëls, des soons Zuri-Saddai. | |
43Sijne gave was eene silveren schotel, hondert ende dertigh sikels weert; eene silveren schale, tseventigh sikels weert, nae den sikel des Heyligdoms: beyde vol meel-bloeme met olye gemengt, ten spijs-offer: | |
44Eenen gouden lepel, tien sikelen gouts weert, vol reuck-wercx: | |
44[45]Eenen varre uyt de runderen, eenen ram, een jarigh lam, ten brand-offer: | |
46Eenen geyten-bock, ten sond-offer: | |
47Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, ende vijf jarige lammeren. Dat is de gave Eljasaphs des soons Deguëls. | |
48Op den sevenden dagh, de Vorst der kinderen Ephraims, Ga naar margenoot7. Elisama, de soon Ammihuds. | |
49Sijne gave was eene silveren schotel, hondert ende dertigh sikels weert; eene silveren schale, tseventigh sikels weert, nae den sikel des Heyligdoms: beyde vol meel-bloeme met olye gemengt, ten spijs-offer: | |
50Eenen gouden lepel, tien sikelen gouts weert, vol reuck-wercx: | |
51Eenen varre uyt de runderen, eenen ram, een jarigh lam, ten brand-offer: | |
52Eenen geyten-bock, ten sond-offer: | |
53Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, ende vijf jarige lammeren. Dat is de gave Elisama, des soons Ammihuds. | |
54Op den achtsten dagh, de Vorst der kinderen Manasse, Ga naar margenoot8. Gamliël, de soon Pedazurs. | |
55Sijne gave was eene silveren schotel, hondert ende dertigh sikels weert; eene silveren schale, tseventigh sikels weert, nae den sikel des Heyligdoms: beyde vol meel-boeme met olye gemengt, ten spijs-offer: | |
56Eenen gouden lepel, tien sikelen gouts weert, vol reuck-wercx: | |
57Eenen varre uyt de runderen, eenen ram, een jarigh lam, ten brand-offer: | |
[Folio 61r]
| |
58Eenen geyten-bock, ten sond-offer: | |
59Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, ende vijf jarige lammeren. Dat is de gave Gamliëls, des soons Pedazurs. | |
60Op den negensten dagh, de Vorst der kinderen Benjamins, Abidan de soon Gideoni. | |
61Sijne gave was eene silveren schotel, hondert ende dertigh sikels weert; eene silveren schale, tseventigh sikels weert, nae den sikel des Heyligdoms: beyde vol meel-bloeme met olye gemengt, ten spijs-offer: | |
62Eenen gouden lepel, tien sikelen gouts weert, vol reuck-wercx: | |
63Eenen varre uyt de runderen, eenen ram, een jarigh lam, ten brand-offer: | |
64Eenen geyten-bock, ten sond-offer: | |
65Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, ende vijf jarige lammeren. Dat is de gave Abidans, des soons Gideoni. | |
66Op den tienden dagh, de Vorst der kinderen Dans, Ahiëser, de soon Ammi-saddai. | |
67Sijne gave was eene silveren schotel, hondert ende dertigh sikels weert; eene silveren schale, tseventigh sikels weert, nae den sikel des Heyligdoms: beyde vol meel-bloeme met olye gemengt, ten spijs-offer: | |
68Eenen gouden lepel, tien sikelen gouts weert, vol reuck-wercx: | |
69Eenen varre uyt de runderen, eenen ram, een jarigh lam, ten brand-offer: | |
70Eenen geyten-bock, ten sond-offer: | |
71Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, ende vijf jarige lammeren. Dat is de gave Ahiësers, des soons Ammi-saddai. | |
72Op den elfsten dagh, de Vorst der kinderen Assers, Pagiël de soon Ochrans. | |
73Sijne gave was eene silveren schotel, hondert ende dertigh sikels weert; eene silveren schale, tseventigh sikels weert, nae den sikel des Heyligdoms: beyde vol meel-bloeme met olye gemengt, ten spijs-offer: | |
74Eenen gouden lepel, tien sikelen gouts weert, vol reuck-wercx: | |
75Eenen varre uyt de runderen, eenen ram, een jarigh lam, ten brand-offer: | |
76Eenen geyten-bock, ten sond-offer: | |
77Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf jarige lammeren. Dat is de gave Pagiëls, des soons Ochrans. | |
78Op den twaelfsten dagh, de Vorst der kinderen Naphthali, Ahira de soon Enans. | |
79Sijne gave was eene silveren schotel, hondert ende dertigh sikels weert; eene silveren schale, tseventigh sikels weert, nae den sikel des Heylig-doms: beyde vol meel-bloeme met olye gemengt, ten spijs-offer: | |
80Eenen gouden lepel, tien sikelen gouts weert, vol reuck-wercx: | |
81Eenen varre uyt de runderen, eenen ram, een jarigh lam, ten brand-offer: | |
82Eenen geyten-bock, ten sond-offer: | |
83Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf jarige lammeren. Dat is de gave Ahira, des soons Enans. | |
III.84DAt is de in-wyinge des Altaers, ter tijt doe hy gewyt wiert, daer-toe de Vorsten Israëls offerden, dese twaelf silveren schotelen, twaelf silveren schalen, twaelf gouden lepels: | |
85Also dat t’elcken eene schotel hondert ende dertigh sikelen silvers, ende t’elcken eene schale tseventigh sikels hadde: Dat de somme van al ’t silver aen de vaten bedroegh, twee duysent vier-hondert sikels, nae den sikel des Heyligdoms. | |
86Ende der twaelf gouden lepels vol reuck-wercx hadde elck tien sikels, nae den sikel des Heyligdoms: so dat de somme des gouts aen de lepelen bedroegh, hondert ende twintigh sikels. | |
87De somme der runderen ten brand-offer was, twaelf varren, twaelf rammen, twaelf jarige lammeren, mitsgaders haer spijs-offer; ende twaelf geyten-bocken, ten sond-offer. | |
88Ende de somme der runderen ten danck-offer was, vier-en-twintigh varren, tsestigh rammen, tsestigh bocken, tsestigh jarige lammeren. Dat is de inwyinge des Altaers, doe hy gewyet wiert. | |
IV.89ENde wanneer Mose in de Hutte des Stichts ginck, Ga naar margenoot+ dat met hem gesproken wierde; so hoorde hy de stemme met hem spreken van den Genaden-stoel, die op de Arke des getuygenis was, tusschen de twee Cherubim: van daer wiert met hem gesproken. |
|