Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHeeft drie deelen: I. Bezaleel, ende andere bouw-lieden, worden beschreven. II. Van den Sabbath. III. Mose ontfangt de steenen tafelen. | |
I.1ENde de HEERE sprack met Mose, seggende: | |
2Siet, Ga naar margenoot+ Ick hebbe met namen geroepen Bezaleel, den sone Uri, des Soons Hur, vanden stamme Iuda. | |
3Ende hebbe hem vervult met den geest Godts, met wijsheyt ende verstant, ende kennisse, ende met allerley werck: | |
4Om konstelijck te arbeyden in gout, silver, ende koper. | |
5Konstelijck steenen te snyden, ende in te setten; ende konstelijck te timmeren aen hout; om te maken allerley werck. | |
6Ende siet, Ick hebbe hem by-gevoeght Ahaliab, den sone Ahisamach, van den stamme Dan; ende hebbe aller-ley wijsen de wijsheyt in ’t herte gegeven: dat sy maken sullen alles, wat Ick u geboden hebbe: | |
7De Hutte des Stichts, de Arke der getuygenisse, den Genaden-stoel daer op, Ga naar margenoot+ ende alle gereetschap der Hutte, | |
8De Tafel, ende hare gereetschap; den fijnen Kandelaer, ende al sijne gereetschap; den Reuck-altaer: | |
9Den Brand-offers-altaer, met al sijne gereetschap; het hant-vat, met sijnen voet; | |
10De ampts-kleederen, ende de heylige kleederen des Priesters Aarons; ende de kleederen sijner sonen, tot het priesterdom; | |
11De salf-olye, ende het reuck-werck van speceryen, tot het Heylighdom: nae alles wat Ick u geboden hebbe, sullen sy ’t maken. | |
II.12ENde de HEERE sprack met Mose, seggende: | |
13Segt den kinderen Israëls, sprekende: Houdet mijnen Sabbath; Ga naar margenoot+ want deselve is een teecken tusschen my ende u-lieden, op uwe na-komelingen : op dat ghy wetet, dat Ick de HEERE ben, die u heyligt. | |
14Daerom so houdet mijnen Sabbath; want hy sal u-lieden heyligh zijn. Ga naar margenoot+ Wie hem ontheyligt, die sal den doot sterven: want wie eenigen arbeyt daer in doet, diens ziele sal uyt-geroeyt worden van sijnen volcke. | |
15Ses dagen sal men arbeyden; maer aen den sevensten dagh is de Sabbath, de heylige ruste des HEEREN: wie eenigen arbeyt doet aen den Sabbath-dagh, sal den doot sterven. | |
16Daerom sullen de kinderen Israëls den Sabbath houden; dat sy hem oock by hare na-komelingen houden, tot een eeuwigh verbondt. | |
17Hy is een eeuwigh teecken tusschen my ende de kinderen Israëls: want in ses dagen maeckte de HEERE Hemel ende Aerde; Ga naar margenoot+ maer aen den sevensten dagh rustede Hy, ende verquickte Hem. | |
III.18ENde als de HEERE uyt-gesproken hadde met Mose, op den bergh Sinai; Ga naar margenoot+ gaf Hy hem twee tafelen der getuygenisse: die waren steenen, [ende] geschreven met den vinger Godts. |
|