Lust en Gratie. Jaargang 17
(2000-2001)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
1.Gek worden sommige mannen ervan, wanneer het vrouwelijk oog een voorwerp heeft geraakt lijkt het of het meteen daarna aan diggelen valt, uit elkaar spat. Alles vervliegt, smelt, druppelt weg. ‘Het is de optimale beheersing van de materie,’ zei Madeleine Roza tegen haar man Ricardo Gout. ‘Het is een primitief genoegen iets te bekijken en het te doorgronden, molecuul voor molecuul. Een snelle blik die in tijd gemeten niet meer dan een kwart seconde is, maar gemeten naar de oneindigheid van de tijd, die is toch door mensen bedacht, een trage, peilende diepe concentratie, dat is het’. Toen Ricardo zijn prachtige wenkbrauwen optrok, goudbruine olieachtig glanzende haartjes, een beetje jongensachtig gewelfd, alsof zijn wenkbrauwen weigerden volwassen te worden, bleef ze hem ernstig aankijken. ‘Rickie, geloof je me niet, denk je dat ik je iets voor zit te liegen?’ Madeleine had zo'n zin om hem alles uit te leggen, maar ze had ook zin om met hem te slapen. Ze kon nooit eens zonder bijbedoeling naar hem kijken. Ze stroomde meteen vol met genotvolle gedachtes. ‘Dat kijken, Ricardo, stamt nog uit de tijd dat vrouwen vrij en zonder man leefden, dat was de oertijd voordat mannen en vrouwen samen gingen wonen, ze kregen kinderen van de man die ze zelf uitkozen, ze taxeerden hun kansen, dat noem je teeltkeus honey, en ik wil absoluut nog een kind van je. Vrouwen kijken met hun seksualiteit, maar ze praten er ook mee, ze zingen ermee...’ Madeleine aarzelde. ‘Ik moet iets aan je vertellen...’ ‘Je vertelt al, Madeleine.’ | |
[pagina 125]
| |
‘Weet je nog toen ik mijn miskraam kreeg? Voor die tijd, toen de baby aan het sterven was kon ik soms niet praten of zingen, want zodra ik het deed voelde ik hoe mijn baarmoeder kromp, mijn bekkenbodem zich spande en de baby geen zuurstof kreeg. Je vroeg me vaak waarom ik zweeg, je zei: “Waarom kijk je zo strak voor je uit?” Weet je nog? En vlak voordat de baby haar laatste hartslagjes liet horen zaten we in de auto. Je vroeg telkens waarom ik zo uitdrukkingsloos door de voorruit keek, en waarom ik alleen voorzichtig glimlachte. Ik gaf je nooit antwoord, ik kwetste je, dat zag ik aan je mond, je zoog je bovenlip naar binnen. “Laat me nou maar,” zei ik alleen. Ik probeerde uit alle macht níet te kijken, ik begon met zwijgen en me niet meer verroeren, maar vooral het zien moest ik uitschakelen. Ik wilde ook niet in mijn buik kijken, voor zover je in je buik kunt kijken, ik wilde dat wezentje niet zien, ik was bang dat ik het zou laten sterven met mijn blik. Ik wist toch allang dat bloedverlies tijdens de zwangerschap kon duiden op een spontane abortus, maar toen de baby niet werd geboren bedacht ik dat ik me er nooit meer een beeld van moest vormen om het in leven te houden. Ik hield mezelf natuurlijk voor de gek, ik had bij de eerste bloeding en de eerste krampen mijn buik moeten strelen, praten tegen de baby, en het kind geruststellen bij het sterven.’ ‘Luister eens Madeleine, we hebben toch een jaar later Danie gekregen, ik bedoel, heb je toen nooit naar je buik gekeken?’ ‘O, heel vaak, maar toen verloor ik nooit een druppeltje bloed, Danie wist dat we twee keer achter elkaar het verdriet niet zouden kunnen dragen, nee dat wist hij niet, dat vertelde ik hem. Ik zei: “Baby, ik zal straks mijn ogen stijf dichtdoen en mijn handen vouwen, God zal tevreden zijn over mijn deemoed, en ik zal hem smeken jou in leven te laten.”’ ‘Sliep ik, was het nacht?’ ‘Ja Rickie, ik schoof het gordijn open zodat ik vanuit ons bed de maan en de sterren kon zien, en ik dacht aan de tijd dat ik een klein meisje was en achterop de fiets bij mijn vader zat, na afloop van een familie- | |
[pagina 126]
| |
verjaardag, en we in het donker met mamma naar huis fietsten. Ze leken mij wel vergeten te zijn, ik voelde me buitengesloten, ze kletsten samen over van alles en nog wat, ze schoten in de lach en ze legden om de beurt een hand op elkaars stuur. Op zo'n avond sloeg ik mijn blik op naar de hemel, en ik merkte dat de maan en de sterren meereisden, ze bewogen zich voort met dezelfde snelheid als waarmee wij gingen, ik kon niet meer ophouden met kijken. Ik wist opeens zeker dat ik heus niet eenzaam was, ook al hadden mijn ouders alleen oog voor elkaar, want de maan en de sterren vertegenwoordigen God, en die reisde met mij mee. En God liet mensen nooit in de steek, hadden ze me geleerd, Hij ziet alles, Zijn oog is vrouwelijk en mannelijk, Zijn zegen komt uit het oosten en uit het westen. Dus die nacht, toen ik zwanger was van Danie, keek ik naar de hemel, gelukkig was er geen bewolking en scheen het maantje, en toen ik zag hoe stil het uitspansel de schepping uitbeeldde, de mystieke zin van de levensbron en de sprookjes, de reizen en de thuiskomsten van goden en halfgoden, de verlossingen, toen kneep ik mijn ogen dicht. Ik maakte mezelf blind, er was evenmin dwang of kracht. Mijn lichaam gloeide, mijn lichaam was onder mijn geloken oogleden warm aan het worden, en al mijn bloedvaten vulden zich met bloed. Ik heb echt geluk dat ik een vrouw ben, ik kon bidden met mijn bloed, een vrouw heeft zoveel weefsel in haar onderbuik en haar geslachtsorganen, haar borsten, die kunnen volstromen, sorry Rickie maar het is meer dan bij een man, en de capaciteit neemt toe naarmate ze ouder wordt en zwanger is geweest.’ ‘Jezus, ik wil met je naar bed, kijk niet zo.’ ‘Soms kijk jíj heel speciaal, glimlachend als de Mona Lisa, soms denk ik dat de kunsthistorici gelijk hebben als ze beweren dat het een man was, nou ja, een jongen feitelijk.’ ‘Maar die opgezette vingers, het oedeem, duidt dat niet op een vrouw die een kind verwacht?’ ‘O ja, en de kracht die uitgaat van die blik, dat schilderij laat mensen | |
[pagina 127]
| |
naar adem snakken, maar altijd pas later, als ze zich het beeld herinneren.’ ‘Waar denk jij op dit moment, want elke herinnering is verbonden met een ander herinnering, het vormt toch een streng, zoals vijgen aaneen worden geregen.’ ‘Ik herinner me dat ik een jaar of dertien was, of jonger, misschien elf jaar, ik weet het niet meer. Ik herinner me alleen dat ik verrukkelijk verliefd was. Toen ik een meisje van vier was werd ik al verliefd, maar ik keek nog als een kleuter, ik zág een kleuter. Ik weet zeker dat het toen al zuivere verliefdheid was, ik zie mezelf naar hem kijken, ik herinner me mijn blijdschap als hij zich vertoonde, alsof ik veranderde in het heldere water van een beek en zijn richting uitstroomde. Dat ventje was een jaar ouder en stond met zijn kopje voor het geribbelde glas aan de achterkant van ons zomerhuisje naar binnen te kijken, vroeg in de ochtend als we ons toilet maakten. Mijn ouders huurden jarenlang in de maanden juli en augustus zo'n houten huisje op de Veluwe, met openslaande deuren, stapelbedden, een tweepitsgasstel en een open haard waar we dennenappels in brandden, het was midden in een groot naaldbos. Mijn moeders blauwe ogen werden tijdens die vakanties donkerder, haar lichaam ronder. We sliepen met elkaar in één kleine slaapkamer. Ik sliep vast, ik was een kind, ik hoorde niet hoe mijn ouders de liefde bedreven. Maar overdag, als de zon scheen zag ik, intuïtief kijkend en begrijpend, de lust in haar ogen branden.’ ‘En wat zag je bij je vader?’ ‘Niets! O, je lacht Ricardo, je neemt me niet serieus, jawel, je lacht ventje.’ ‘Ik wil wel jouw ventje zijn, alleen van jou.’ ‘Nou Rickie, ik zag niks bij mijn vader, of zag ik zijn gratie... ik zag nauwelijks zijn ogen, ze waren altijd tot spleetjes geknepen en hij had zo'n tros wimpers waar elke vrouw jaloers op is. Hij leek een onkwetsbare held, hij leek op Batman wanneer hij mij op zijn schouders zette, en je weet hoezeer ik door Batman ontroerd kan worden, ja ja, dat is zo... Maar ik praat nu over zijn uiterlijk, nee, nee, ik praat ook | |
[pagina 128]
| |
over zijn ziel, ik zag dus wel een weerspiegeling van zijn gevoelens. Maar in mijn herinnering was mijn vader toch onkwetsbaar, in tegenstelling tot mijn moeder en mijzelf. Misschien is een vrouw kwetsbaar omdat je altijd haar ogen kunt zien, mijn vader had een mager gezicht met brede zwarte wenkbrauwen en veel rimpeltjes om zijn smalle, helle ogen, zijn zwarte, sluike haar viel over zijn ogen, hij had diepe groeven om zijn mond.’ ‘Is een vrouw naakter?’ ‘Ja, en jij nu ook, Ricardo Gout, met je geschilderde kinderportet-gezichtje uit de zeventiende eeuw.’ ‘Waarom huil je, Madeleine?’ ‘Omdat ik van je hou, omdat je me zo vertrouwd bent, omdat je ogen geen leugen verbergen, geen berekendheid, geen dof licht, omdat ik het poppetje in je ogen zie, en jij houdt van haar.’ ‘Maar toen je nog een klein meisje was en jullie de zomermaanden doorbrachten in het zomerhuisje, hield er al een jongen van je, wat gebeurde er als je hem zag? Liep je hem tegemoet?’ ‘Ja, ik holde naar de deur en verkondigde opgewonden aan mijn moeder en vader dat Stefan er was. “Stefan, kom dan,” schreeuwde ik naar de hoek van het huisje, daar stond hij, ik wist het zeker, daar was het raam met het geribbelde glas. Als hij niet opschoot, haalde ik hem op en trok ik hem aan zijn arm mee. “Hier is hij weer,” zei ik tegen mijn ouders. Stefan deed nooit een mond open waar zij bij waren, hij had een kleine rode mond en ronde donkere ogen, zijn neus was een beetje plat en in zijn kin zat een kuiltje. Hij staarde naar me, dronk limonade en rende dan het huisje weer uit. Stefan is leuk, besliste ik als ik weer alleen was. “Kom je morgen weer?” vroeg ik aan de inmiddels onzichtbare Stefan. Maar pas toen mijn seksualiteit blindelings het proces volgde van groot-meisje-worden toen ik ongesteld werd, kon ik er eindeloos van genieten dat een jongen belangstelling voor me toonde.’ ‘Ik ken je al zolang, maar niet vanaf de tijd dat je vier jaar was, of vijftien, ik ben jaloers op de tijd die je aanraakte en je verliefd maakte op een jongen, Madeleine, wat voelde je op je vijftiende?’ | |
[pagina 129]
| |
‘Eerder al, na Stefan werd ik alert. Een jongen in zijn volwassen-worden-stadium is het mooiste onderdeel van de schepping. Als we de heilige boeken moeten geloven, heeft God gezegd: laat Ons mensen maken naar Ons beeld, als Onze gelijkenis. En als je daarna denkt aan Gods zoon die stierf op zijn tweeëndertigste, dan blijkt dat God bijna alleen iets weet over gozertjes die uitgroeien tot van die grappige jonge mannen.’ ‘Maar wat doet de man die blijft leven en oud wordt?’ ‘Die moet zijn leven lang houden van een vrouw, hoe vaker ze naar hem kijkt, des te veerkrachtiger hij wordt. Hij bereikt bijna het stadium van een volmaakt mens, jong en oud tegelijk. | |
2.Een man zit te werken en hup daar komt zijn vrouw aanstuiven. Opeens vertoont zijn beeldscherm vreemde vlekken, zijn tekst is verdwenen, een nieuw gedicht foetsie. ‘Wat doe je nou?’ verwijt hij haar. ‘Lieve help, ik keek alleen maar. Zullen we straks naar een restaurant gaan, sushi's eten, en daarna dansen?’ ‘Mijn tekst is weg, wat een ramp!’ ‘Ik kéék alleen maar!’ Nukkig, zachtjes vloekend, diept hij zijn tekst weer op. Hij leest het nauwkeurig over, zijn conclusie is dat het pasgeschreven gedicht schipbreuk heeft geleden, het heeft geen body; romp noch achtersteven. ‘Houd je hersens erbij, print het uit en lees het opnieuw,’ mompelt hij tegen zichzelf, met een zweem van hoop in zijn stem. Maar omdat de printer weigert, begint hij te razen, zijn vrouw komt achter hem staan: ‘Wat beweerde je daar? Mijn schuld, ik ben met geen vinger aan je spullen geweest. Krijgen we dat gelazer? Ja hoor, vroeger was het zeker je moeder die alles verpestte en nu ben ik het. Sorry, grapje, ik heb honger, ik ben een beetje misselijk, daar word ik scherp van, of niet, of geïrriteerd... Ik vind je trouwens het knapst als je kwaad bent, die prachtige groeven in je voorhoofd.’ | |
[pagina 130]
| |
3.Of een man dooft de lichten in zijn huis, de zon ging onder, de nacht viel. Zijn vrouw ligt al in bed, de korenbloemgeur van haar eye make-up remover dringt tot zijn neus door, net een westenwindje van zee. Zodra hij zich heeft uitstrekt onder het witte laken en het dekbed, glipt ze uit bed. ‘Even een boek ophalen, gedichten,’ fluistert ze. Haar man dommelt weg, hij droomt van de maan en de sterren, of hij droomt niet, hij let weer eens niet op in zijn slaap. Opeens schrikt hij wakker van een stem: ‘Godver, vallen al die boeken om, o o, nog een stapel.’ Zijn vrouw holt de trap op, boven is de slaapkamer, in haar haast sleurt ze schone, drogende was mee van het wasrek dat aan de deur hangt. Ze tilt het dekbed over zich heen, met een plofje kantelt het, zodat haar man naakt ligt, en als ze giechelend aan háár hoofdkussen trekt, wordt zíjn hoofdkussen mee geschoven. En als ze haar hoofd op zijn buik legt, lacherig nog steeds, en naar zijn prachtige geslacht kijkt, omringd door van die olieachtig glanzende haartjes, alsof zijn lichaam maar niet oud wil worden onder haar ogen, rijst het op, haar blik vult zijn bloedvaten met warm bloed en kreunend rolt hij zich op zijn buik. ‘Madeleine, niks kan me stoppen nu, maar opeens... je brengt me in verwarring. Madeleine, kíjk niet zo in het donker!’ ‘Ricardo Gout, vertrouw me, als ik wil laat ik hem weer hard worden als een koraal die ikzelf heb opgedoken,’ fluistert Madeleine Roza, ‘met mijn ogen, weet je.’ Li Ye was een courtisane (of, volgens andere bronnen, een taoistische non) die later in de keizerlijke harem werd opgenomen. Acht uitersten: Spiegel van de klassieke Chinese poëzie. Uitgeverij Meulenhoff, 1991 |
|