Lust en Gratie. Jaargang 16
(1999-2000)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Marion Vredeling
| |
15 april 1964Lief dagboek, Heleentje loopt al weken te zaniken dat ik met haar mee naar Zondagsschool moet gaan; daar wordt leuk geknutseld en alle kinderen dragen er mooie kleren. Thuis ‘doen wij helemaal niet aan God’ - daar zijn vader en moeder na de oorlog definitief vanaf gestapt, maar ze vinden wel dat wij kinderen ‘onze eigen wegmoeten gaan’. Vader zei: ‘Ga maar eens met Heleen naar die Zondagsschool; dat is goed voorje algemene ontwikkeling.’ Meer dan in algemene ontwikkeling was ik geïnteresseerd in knutselen en mooie kleren. Ik zeurde vaak om dat laatste, maar tevergeefs, wij kregen als kind nooit ‘mooie kleren’; wij hadden op zondag juist altijd onze vuilste aan en liepen op laarzen. Voor mij geen gesmokt jurkje, lakschoenen of witte sokjes. Omdat het zaniken van Heleen niet ophield, liet ik mij overhalen. En op een zondag ging ik met haar mee. Je zult altijd zien: net die dag werd er helemaal niet geknutseld maar moesten alle kinderen in lange banken zitten en naar een man in | |
[pagina 9]
| |
een zwart pak luisteren. Eerst las hij een verhaal voor over twee broers. Ze heetten Kaïn en Abel. Daarna sprak hij plechtig en gewichtig: ‘Dat God het kwaad uiteindelijk niet ongestraft laat, is de belangrijkste troost voor alle mensen die in onze geschiedenis zijn beroofd en bedrogen. Te weten dat er zo'n laatste oordeel is, weerhoudt de mens van het verlangen om het recht in eigen hand te nemen. De belofte dat Gods wraak tenslotte al het kwade wegdoet, is een bron van vreugde en geeft reden tot lofprijzing. Wraakgevoelens moeten we overgeven in de slaande hand van God, die rechtvaardig zal oordelen en straffen. God troost de hulpeloze, onderdrukte mensen dus met de bescherming van zijn wraak; daar kunnen jullie kinderen niet vroeg genoeg van doordrongen raken.’ Met grote ogen en open mond keek ik naar de man in het zwarte pak die dit soort wonderlijke verhalen vertelde. Later, toen ik iets over de karma-leer in Indische religies las, viel mijn mond op dezelfde manier open. Iedere daad - goed of slecht - wordt hier verrekend in het karma. Het karma bepaalt hoe na iemands dood de volgende wedergeboorte eruitziet: mens of dier, god of hellegeest. Ongelijkheid tussen mensen wordt verklaard uit hun doen en laten in een vorig leven. Je kunt armoedzaaiers dus best in de goot laten liggen, hun lot hebben ze toch aan zichzelf te danken. Alles is rechtvaardig zoals het is. In zo'n systeem heeft het weinig zin om je politiek te organiseren of om in opstand te komen tegen sociale misstanden en ongelijkheid. Wat is religie toch een volksverlakkerij: eerst trekt ze de wraak aan zich en vervolgens vervult ze haar volgelingen met angst en beven voor die wraak. | |
9 juli 1966Met vakantie naar Roemenië; vader wilde graag met eigen ogen zien dat hij er goed aan had gedaan om na de oorlog geen lid van de communistische partij te worden. Moeder schreef in het vakantiedagboek: Na Deva richting Sibin. We reden op een weg die een immens tarweveld doorsneed. Ongeveer 10 kilometer voor Sebes ging de Russische jeep die voor ons reed, abrupt stilstaan en begon met zijn linker knipperlicht te knipperen. Voor ons was het te laat om | |
[pagina 10]
| |
te remmen... we klapten erbovenop en de neus van Henks nieuwe Peugeot 404 kreeg een flinke deuk. Na de botsing met de Russische jeep was broer Rob buiten zinnen van woede. Hij had zich verregaand geïdentificeerd met de nieuwe auto en zijn jongenszenuwen konden de schade moeilijk verdragen. Half huilend sprong hij uit de wagen, pakte de ring van de koplamp die door de botsing op de grond was gevallen, en slingerde deze zo ver hij kon het tarweveld in. Maar hij had buiten de ouderlijke toorn gerekend; nu werd vader woedend over zoveel onbeheerst gedrag en hij bezwoer dat we geen meter verder zouden rijden voordat Rob de ring terug zou hebben gevonden. ‘Al moet je er elke halm in dat veld voor opzij buigen!’Ga naar voetnoot1. | |
17 februari 1967Lief dagboek, Vandaagben ik bijzonder vals en onrechtvaardig behandeld door heer Hensems, de leraar Engels, en ik ben naar rector Otten gegaan. Maar zoals te verwachten viel, had deze het lef niet om Hensems af te vallen en mij gelijk te geven. Ik was ziedend en ik zon meteen op wraak. Een aantal dingen zouden van belang zijn. Belangrijk was dat ik tijdens mijn wraakactie niet gesnapt zou worden, belangrijk was dat het algehele gevoel vernederd te zijn teniet zou worden gedaan, dat het zaakje weer in evenwicht gebracht zou worden, dat ik mijn gevoel van eigenwaarde zou herwinnen, dat de pijn die ik voelde zou worden verlicht doordat ik die rotzak een hak kon zetten. Verder hoefde ik geen nut of profijt van mijn daad te hebben. | |
[pagina 11]
| |
Uiteindelijk kreeg ik een lumineus idee: ik zou Hensems flinke pech bezorgen en de achterband van zijn Opel laten leeglopen! Mijn plan durfde ik met niemand te delen, bang dat een of andere slappeling me zou verlinken. Het was ook niet belangrijk wat de anderen ervan dachten en of ze me soms stoer vonden; het enige wat telde was dat ik mijn woede kon koelen. Ik trok er een hele namiddag voor uit. Op een rustig moment sloop ik naar de parkeerplaats, hurkte tussen de auto's, drukte met een luciferhoutje het pinnetje van het ventiel naar beneden en liet de band leeglopen. Niemand ontdekte me. Daarna bleef ik wel een uur verscholen in het fietsenhok staan wachten tot Hensems naar buiten zou komen. Ik wilde zijn gezicht zien en de zoetheid proeven waar ze het altijd over hadden. Sommigen zeiden ook dat het naar de metaalachtigheid van bloed smaakte, ik hoopte maar van niet. Ik bleef de volle voorstelling volgen (het effect van wraak moet je zien): hoe Hensems bij zijn auto aankwam, instapte en een stukje achteruit reed, stopte, uitstapte, vloekte en er vervolgens drie kwartier over deed om zijn wiel te verwisselen. Toen hij wegreed bedacht ik me vergenoegd dat hij met de vermeende lekke band nu ook nog een vergeefs ritje naar de garage voor de boeg had. Intens tevreden ging ik naar huis.Ga naar voetnoot2. | |
27 juli 1968De meest overrompelende kennismaking met het complexe mechanisme van de wraak vond plaats in 1968; ik was veertien jaar oud. Deze ervaring is te ingewikkeld om haar in één keer tevoorschijn te toveren; ze bestaat uit verschillende gebeurtenissen die, net als matroesjka-poppen, in elkaar verstopt zitten. Tijdens vakanties zette mijn familie vrijwel nooit een voet in Duitsland. Maar daarmee was de kous niet af en een confrontatie met ‘de buren’ natuurlijk niet van de baan, want Duitsers zelf gingen wel op reis naar buurlanden. Op een camping kwamen wij met onze tent | |
[pagina 12]
| |
nooit vrijwillig, maar altijd noodgedwongen in de buurt van Duitsers te staan. Als dit het geval was verbeten mijn ouders zich en ik herinner mij hoe ze, ieder gezeten op een kampeerstoeltje, hun ergernis probeerden te luchten met het gissen of onze ‘Heinrich’, die met zijn dochtertje badminton speelde, in ‘De Oorlog’ wel of geen SS'er was geweest. Meestal dachten mijn ouders van wel, en dan werden wij kinderen ‘binnen gehouden’, hoe aardig het dochtertje ook mocht zijn. Zo werd ons de anti-Duitse houding met de paplepel ingegoten. Vermoedelijk zouden mijn ouders ook nu nog veel begrip hebben voor de verpleegster die Mary Edith Durham citeert: ‘Nor is the idea of taking “blood of the tribe” very far removed from us. During the Great War, I heard an English nurse say: “If a German is put in my ward I will do nothing for him. I'll not even give him a drop of water. They killed my brother!” She wanted blood of the tribe.’ (Some Tribal Origins Laws and Customs of the Balkans, 1928)
Dit portret van mijn ouders schets ik ter inleiding van een andere belangrijke gebeurtenis in mijn leven. Tijdens een van die beruchte vakanties schreef vader in het vakantiedagboek: Tien uur weg. Via Mareuil, Noutron naar Rochechouard, goed weer, wat koude wind. In Rochechouard koffie gedronken en allemaal naar de wc, trap op met matglas. Uit bloempot stekjes van vetplant meegenomen. Gezet bij stekje van et-me-gatje, geplukt op Col d'Aspel. Naar Oradour sur Glane geweest. Ruïnes bezocht. Daarna volgt een zestal foto's van platgebrande huizen in Oradour. Op een van de huizen hangt een bordje met de tekst: lei, Lieu de Supplice, un Groupe d'Hommes fut Massacré et Brulé par les Allemands, 10 juni 1944, ‘Recueillez-Vous’. Op die dag had een compagnie van de SS-divisie Das Reich het dorpje Oradour-sur-Glane bereikt. De bewoners van dit vredige dorp waren nog nauwelijks met de gruwelen van de oorlog geconfronteerd geweest. Het SS-regiment, dat op weg was naar Normandië, werd net als andere regimenten al enige dagen geteisterd door (dodelijke) aanvalsacties van het Franse verzet. Ze besloten een vergeldingsactie | |
[pagina 13]
| |
| |
[pagina 14]
| |
uit te voeren. De bewoners van Oradour - mannen, vrouwen en kinderen - werden bijeengedreven, gemarteld, verbrand of anderszins afgeslacht. Zeshonderdtweeënveertig mensen vonden de dood. De hele moordpartij duurde slechts enkele uren en werd door de SS'ers met veel drank en gezang afgesloten. Na de oorlog heeft de Franse regering Oradour tot monument verklaard: het dorp blijft in de toestand zoals het door de Duitsers is achtergelaten.
In het vakantiedagboek is een brochure geplakt waarin het verhaal over de genocide wordt toegelicht met foto's van verbrande huizen en verkoolde lijken. Verder volgt er geen commentaar op ons bezoek aan Oradour. Onbegrijpelijk, gezien de emoties die het bij mijn ouders met hun oorlogservaringen moet hebben opgeroepen. Ook staat er niet hoe wij kinderen reageerden. De dichtgesnoerde keel waarmee ik in dit dorp rondliep bleef kennelijk onopgemerkt. Het bezoek aan Oradour was de genadeklap voor mijn kinderlijke onschuld. Ik herinner mij dat ik kwaad was; ik was woedend op mijn ouders dat ze ons willens en wetens deze beerput hadden laten zien onder het mom: ‘Het leven is geen lolletje.’ Nee, dacht ik, als ze je ook al niet in het ziekenhuis komen opzoeken, is het leven zeker geen lolletje! Maar waarom moesten ze me dit zo vroeg mogelijk inpeperen? Wat zat hen toch dwars? Waarom schermden ze ons niet af van het geweld, zoals die schattige ouders die vandaag de dag rigoureus de tv uitzetten om te voorkomen dat hun kinderen met beelden van geweld worden geconfronteerd? Waren mijn ouders soms geen schattige mensen? Nee, ik vrees dat het in die dagen voor hen onmogelijk was om schattig te zijn; eerst moesten ze nog zien hoe ze hun wraakzucht tot bedaren konden brengen door deze in een of ander nieuw levensdoel te sublimeren of door een andere drug te gebruiken. Daarbij was het onbeschreven blad van hun kinderen onverdraaglijk; wij kinderen konden pas serieus worden genomen als we óók littekens vertoonden. Alleen dan kon er tussen hen en ons sprake zijn van communicatie. Mijn ouders hadden het mis: de regel dat bij communicerende vaten | |
[pagina 15]
| |
| |
[pagina 16]
| |
de druk overal hetzelfde is, kan niet zomaar worden omgekeerd. Alsof men de druk in verschillende vaten slechts tot eenzelfde niveau hoeft op te voeren om ervan verzekerd te zijn dat er wordt gecommuniceerd... Deze tragische vergissing hebben wel meer ouders gemaakt en ze heeft niet alleen tot weerwoord maar ook tot weerwraak geleid. Carl Friedman heeft er Tralievader door geschreven.
Oradour leverde mij het eerste verbijsterende voorbeeld ‘waartoe mensen in staat zijn’. Deze wetenschap was in ons gezin echter zo verbonden met Duitsers en Duitsland dat het mij later nog behoorlijk wat moeite kostte voordat ik - dank zij Primo Levi - kon begrijpen dat de aanname dat alle Duitsers een Kaïnsteken op hun voorhoofd hadden, was ingegeven door de troebele wraakzuchtigheid van mijn ouders en niet door een heldere onpartijdige analyse. Sinds ik vanaf 1989 systematischer over wraak en vergelding ben gaan nadenken, blijft Oradour zich als een strontvlieg aan mij opdringen. Ik verdiepte mij opnieuw in de misdadige gebeurtenissen van 10 juni 1944. Ik vroeg informatie op over de naoorlogse processen, waarin een halfslachtige poging werd gedaan om de schuldigen te vinden en te straffen. De rechtsgang van toen vertoont een vreemde congruentie met de moeizame rechtszoeking zoals die nu opduikt bij pogingen om tot berechting van misdaden in voormalig Joegoslavië of Kosovo te komen. In de zijlijn van dergelijke oorlogsprocessen wordt door theologen, filosofen, juristen en andere intellectuelen telkens weer gediscussieerd over de morele toelaatbaarheid dan wel de noodzakelijke beteugeling van wederwraak, en over de vraag wat de hoogte van de strafmaat voor de oorlogsmisdadigers moet zijn. Bij de overlevenden lijkt regelmatig het gevoel te overheersen dat tijdens de procesverhoren de gepleegde misdaden zó genuanceerd worden dat ze ‘verpoederd raken’ en de daders daardoor hun welverdiende straf niet krijgen. Daarom roepen ze des te luider (uit zelfbehoud?) om eerherstel en genoegdoening, ofte wel zij verlangen naar wraak. Het bezoek aan het oorlogsmonument Oradour confronteerde mij met deze hopeloze vicieuze cirkel waarbij wraak op wraak op wraak | |
[pagina 17]
| |
wordt gestapeld, waardoor weer nieuwe wraak wordt uitgelokt. Sindsdien geldt voor mij: ‘La vengeance, c'est Oradour.’Ga naar voetnoot3.+Ga naar voetnoot4. | |
1970Op een zekere dag in dit jaar zijn we met de hele klas naar Who Is Afraid of Virginia Woolf van Edward Albee geweest. Om deze tekst kan ik levenslang blijven huilen. Geen Griekse tragedie heeft mij sindsdien indringender en schrijnender kunnen overtuigen van de allesvernietigende krachtvan ‘wraakin de liefde’. | |
15 augustus 1974Lief dagboek, Het was allemaal heel pijnlijk en daarom kan ik het gebeurde op dit moment alleen in de derde persoon vertellen. Ik doe dus gewoon alsof het over iemand anders gaat: Ze zag eens een jongen die uit de verte lief leek; ze zocht hem met haar ogen. Hij deed hetzelfde. Wat het mooiste is aan de verte, is de fantasie en het toeval. Wat het lelijkste is, is het op hol slaande lichaam dat de verte wil overwinnen en dat streeft naar de voltrekking van het fantastische, het uitvlakken van het toeval, naar het nivelleren van de spanning, naar het berekenen van de tijden. Op een dag vroeg de jongen aan het meisje of ze naar zijn huis wilde komen. Hij woonde er met een groep vrienden, allemaal jongens. Ze ging. Ze zaten aan een lange tafel te eten. De jongens begonnen met het enige meisje dat erbij was te spotten en ze maakten opmerkingen over haar, terwijl ze ondertussen nooit het woord tot haar richtten; ze vermeden haar blik terwijl ze haar als een ‘balletje’ heen en weer over de tafel gooiden. Het meisje was verbijsterd, ze wist uit verlamming niets te ondernemen en ze liet zich gooien. Op enig moment is het meisje naar de wc gegaan en toen ze daar kwam zag | |
[pagina 18]
| |
ze een uitgeknipte foto van haar vader. Hij zo as in het land geen onbekende en zijn foto kwam wel eens voor op krantenpapier. Midden in het gezicht van haar vader was een mes geplant. Met een mes was het geliefde gezicht aan de muur genageld. Met een mes. Het was geen oorlogstijd, er was geen misdaad gepleegd die deze wraak kon verklaren. Nadat het meisje had gekotst ging ze terug naar de tafel. Ze zei niets, keek alleen maar naar de puisterige jongensgezichten die tekenen van dronkenschap vertoonden. De jongens gingen ook naar de wc. Ze kwamen terug en zeiden niets. Het is onbekend of ze ook hebben gekotst. Ook de jongen die uit de verte lief leek, ging naar de wc. En z'n lichaam kwam onveranderd terug en ging weer aan tafel zitten. Daarna gingen deze jongen en dit meisje in één bed liggen. Het is niet uit te leggen hoe dat na zoveel pijn nog kon gebeuren. In bed wilde het bloed van het meisje niet meer in de goede richting stromen en er kwam geen woord meer uit haar keel. Ze was bang. Ze was bang dat, ook al was de jongen naast haar naakt, hij nog meer scherpe dunne messen op zak zou hebben. De volgende dag verliet ze het huis en keerde er nooit meer terug.Ga naar voetnoot5. | |
15 juni 1974Gisteren ben ik twintig jaar geworden. Van oma kreeg ik een antieke tafel. Het is een prachtige tafel. Hij is rond, uitschuifbaar en van lichtbruin eikenhout. Hoe zou ik de schoonheid van deze tafel kunnen overbrengen? Eerst heb ik geprobeerd er een beschrijving van te geven. Maar in taal ontglipte de tafel me; het ontbrak me aan de mogelijkheid om gebaren te maken, over het hout te strijken, beklemtoning en klank aan te brengen, de | |
[pagina 19]
| |
gelijktijdigheid van kleuren, beweging en blikken te laten meespelen. Bovendien begonnen er in de taal allerlei onverwachtse heelden mee te lispelen. Ik had het er met vriend John over en hij wees me erop dat fysici allang weten dat juist door de waarneming van een object, gedragingen worden ontketend die de observatie ontregelen en misleiden. Door dit gesprek begreep ik voor het eerst dat taal en materie niet toelaten dat de dingen zich zomaar straffeloos laten uitbeelden. Nee, voortdurend neemt de taal, het materiaal, wraak op mij; ik kan mij niet verstaanbaar maken zoals ik dat zou willen. | |
19 februari 1977In mijn droom wacht ik met de hele familie op het station op de trein; we gaan een dage uit. Ik voel me blij en opgewonden want dit soort uitjes zijn bij ons op de vingers van een hand te tellen. Opeens zitten mijn vader, moeder en broers al in de trein op de klapstoeltjes bij de deuren; ik sta nog op het perron. Wanneer ik naar de trein ren om erin te springen, begint deze ineens te rijden. Ik ren er achteraan en steek wanhopig mijn hand uit zodat ze me in de trein kunnen trekken. Niemand steekt verdomme een hand uit. Onze ‘Benjamin’ kijkt me verbaasd aan. Vader trekt lachend de treindeuren dicht, waardoor mijn hand ertussen komt en ik door de trein word meegesleurd. ‘Alsje maar niet denkt dat ik je in het ziekenhuis kom opzoeken.’ Verbijsterd schreeuw ik om hulp en vraag me radeloos af: wat drijft jullie in godsnaam? Tegelijk weet ik: ik ben een meisje en hier wordt iets gewroken dat mij te hoven gaat. Op het volgende station aangeko-men vraag ik: ‘Waarom hielpenjullie mij niet?’ Ze antwoorden: ‘We zagen je niet meer.’Ga naar voetnoot6. | |
[pagina 20]
| |
1982 (datum onvermeld)Dagboek! Falangisten hebben vandaag op een onbeschrijfelijke manier huis gehouden in het Chatila-kamp in Libanon! | |
1988 (datum onvermeld)Boven Lockerbie is een PanAm-vliegtuig geëxplodeerd. Er zijn tweehonderdzeventig doden geteld. De beschuldigende vinger wees al gauw in de richting van Libië; de ‘mad dog of the middle east - Kadhafi’ zou er meer van weten. Vergeldingvoor Libië volgde: de VS voerden bombardementen uiten er werd een lucht- en wapenembargo aangekondigd. Veel is er over de daders van de bomaanslag op het PanAm-vliegtuig en hun schandelijke motieven geschreven, maar wat zo vreemd is: er wordt vrijwel niet gediscussieerd over de aard van het ‘antwoord’ dat de VS daarop hebben gegeven. De vraag of dit soort grove ‘eigen richting’ tussen staten en het nemen van vergeldingsmaatregelen an sich geoorloofd is, wordt doodeenvoudig niet aan de orde gesteld. Hoe is dit mogelijk? Wij die ‘eigen richting’ zien als kenmerk van een primitieve samenleving waarin de overheid onvoldoende in staat is het recht te handhaven. Wij die individuen in toenemende mate verbieden het recht in eigen hand te nemen, geven geen kik als de VS eigenmachtig bommen op een ander land gooien. Waarom herinnert geen journalist of ingezonden brievenschrijver ons eraan dat er binnen de wereldgemeenschap al in 1899 een regel tegen eigen richting tussen staten is ontwikkeld? En in 1975 in Helsinki toch afgesproken dat represailles tussen staten niet met geweld gepaard mogen gaan? Waarom merken we zo weinig van de handhaving van deze regel? Sterker nog: waarom worden de voornaamste ‘overtreders’ nauwelijks bestraft of tot de orde geroepen? | |
4 juli 1989Dick en ik kwamen vandaag op Corsica aan. We verbaasden ons over de grote hoeveelheid wraakzuchtige kreten en slogans die op de muren zijn gekalkt, en de verkeersborden met kogelgaten. Als voorbereiding op deze reis heb ik het boek Colomba van Prosper Mérime'e gelezen. Toen ik het uit had realiseerde ik me dat ik zou gaan rondreizen op een van de laatste plekken van Europa waar - net als op Sardinië, in Kosovo, Montenegro en Albanië- het mechanisme van de bloedwraak nog niet helemaal is uitgeroeid en een sluimerend bestaan leidt. | |
[pagina 21]
| |
11 februari 1990Hoe bestdddt het. Mandela wreekt zich niet, maar vergeeft na zevenentwintigjaar gevangenisstraf zijn cipiers! | |
8 mei 1992In de krant staat de foto die Anatoli Morovkin in Tblisi, Georgië, heeft gemaakt, een van de meest indrukwekkende verbeeldingen van wraak. De foto is bekroond met de derde prijs van ‘World Press Photo’. In de zwartwit-weergave is niet goed te zien dat het gezicht van degene die onder schot wordt gehouden bebloed is. World Press Photo, 1992
| |
1 oktober 1993In ippi bezocht ik in Mexico een indiaanse imker die angelloze bijen cultiveert. Ik interesseer me voor de pre-Spaanse bijenteelt en schrijf er een boek over. De imker vertelde dat de bijen zich gewaardeerd moeten voelen. Anders nemen de bijengoden wraak: ze wenken de bijenkoningin en deze kan er dan met haar volk vandoor gaan. | |
[pagina 22]
| |
Vandaag las ik in een boek over Rigoberta Menchu, de Guatamalteekse Nobelprijswinnares, een verhaal dat ‘familie’ is van dat van de imker: ‘Ieder kind dat bij de Maya's in Guatamala wordt geboren, heeft zijn eigen nahual. Dit is een dier dat de geest belichaamt die dit nieuw geboren kind tijdens haar afzijn leven zal beschermen. Een soort dierlijke “engelbewaarder”. Mijn nahual is als mijn schaduw die altijd bij mij is. De nahual is doorgaans een dier. Mijn nahual verbindt me met de natuur, hij vertegenwoordigt de aarde, de dieren, het water en de zon. Voor ons is de nahual als een persoon, parallel aan de mens. Wij kunnen er enkel in beelden over spreken. Als kind leren we dat onze nahual heel erg belangrijk is, en dat we dieren niet zomaar mogen doden, want dat ieder dier als nahual bij een mens hoort en dat de persoon wiens nahual we doden zich dan tegen ons keert en wraak neemt.’ Een vergelijking drong zich op. De angst voor wraak waarover ik las leek op de ‘moderne’ angst die in onze welvaartstaten om zich heen grijpt: de angst voor vergiftiging, de vrees dat niet de góden, maar de natuur in haar geheel het ons ‘betaald’ zal zetten of ‘zich wreken zal’ omdat wij haar liefdeloos en respectloos behandelen, haar schaamteloos exploiteren, haar ontbossen en (genetisch) manipuleren. Tegenwoordig proberen we ons tegen dit soort ‘wraak’ te beschermen door lid te worden van een organisatie. Maar net als in de religie worden we op onze beurt voor dit lidmaatschap gestraft: eenmaal in het leven geroepen door de contributies die wij betalen, proberen deze organisaties hun macht en budget verder te vergroten en boezemen ze ons steeds grotere angsten voor die zogenaamde ‘weerwraak van de natuur’ in. ‘Let's scare them to death,’ zei een vooraanstaande medewerker van een milieu-organisatie toen hem werd gevraagd zijn beroepsstrategie toe te lichten.’ | |
[pagina 23]
| |
Jeltsin woedend na aanval.’ ‘VS vallen doelen aan in Soedan en Afghanistan; vergelding voor bomaanslagen op de Amerikaanse ambassades.’ Hebben de VS in dejaren zestig op Zondagsschool soms dezelfde dominee als ik gehoord, en gedacht: overal waar hij ‘God’ zegt, schrijven wij ‘VS’? | |
30 januari 1999Vandaag in de krant een afgrijselijke foto van vierentwintig dode etnische Albanezen in Rogovo. De achteloosheid waarmee de enige levende, een Servische politieman, een brandend sigaretje in zijn mondhoek laat bungelen terwijl hij losjes met een geweer in zijn hand bij de lijkenstaat, is schokkend. Hoe krijgt hij het überhaupt voor elkaarte inhaleren? Hij kijkt in de lens met een blik die zegt ‘vinden jullie ook niet dat deze lui hier hun verdiende loon hebben gekregen?’ Bevend aan Oradour gedacht. | |
8 februari 1999Onze Benjamin-nakomer gaat emigreren, en we vierden zijn afscheid. Al had hij me indertijd in die trein-droom niet geholpen, toch had ik me uitgesloofd en een cadeau voor hem gemaakt. Het ontroerde hem zo dat hij in tranen uitbarstte. Zoals te verwachten viel gingen een paar familieleden meehuilen. Dat was vandaag wraak 1. Vader lachte iedereen uit om zoveel sentimenteel gedrag, hij zei: ‘De moord op zes miljoen joden is iets om over te huilen, maar niet de emigratie van een eenvoudige sterveling naar de andere kant van de oceaan die je immers snel en doeltreffend met e-mail kunt bereiken.’ Dat was vandaag wraak 2. We zeiden tegen vader dat hij weer eens appels met peren vergeleek. Maar het was al te laat, hij begon - omdat hij weet dat hij dan goed om die zes miljoen doden kan janken - heel veel borrels te drinken. Zodra het huilen begon, gingen wij met z'n allen afwassen. Dat was vandaag wraak 3. | |
[pagina 24]
| |
9 februari 1999In De tranen der accacia's iwz Hermans lees ik: ‘Je wreekt je altijd in het leven, alleen meestal niet op de personen die schuldig zijn.’ | |
15 februari 1999Sinds ik gastredacteur ben van het themanummer van Lust & Gratie over wraak houd ik mij weer volop bezig met wraak en vergelding. Uit mijn dagboek van de afgelopen jaren haal ik die fragmenten die ik aan dit onderwerp heb gewijd. Te veel materiaal om te verwerken. De tekst van René Girard bijvoorbeeld. Deze filosoof en antropoloog heeft - uitgaande van een onderzoek naar de roman en de Griekse tragedie - als een van de weinige hedendaagse filosofen een poging gedaan om een samenhangende visie te ontwikkelen op het verschijnsel van geweld in gemeenschappen en intermenselijke verhoudingen. In zijn visie spelen noties als ‘wraak’, ‘bloedwraak’, ‘offer’ en ‘zondebok-mechanisme’ een belangrijke rol. Tegelijkertijd analyseert Girard hoe in iedere maatschappij dit geweld op rituele of juridische wijze verborgen en verschoven wordt/moet worden. Volgens hem ontwikkelen culturen allerlei strategieën om het geweld ‘eronder’ te houden, zodat de gemeenschap in ieder geval zo ‘menselijk’ mogelijk met elkaar omgaat. In de loop van de cultuurgeschiedenis zou bloedwraak hier een belangrijke rol in hebben gespeeld. De bloedwraak (en inherent daaraan het mechanisme van de zondebok) zou regulerend werken. Bloedwraak wordt in sommige culturen zelfs als een uitstekende levensverzekering beschouwd. In een themanummer over wraak zou een aantal vragen uitputtend aan de orde moeten komen. Is het zo dat het merendeel van de gewelddaden of oorlogen mede veroorzaakt wordt door een - in allerlei rationalisaties verhulde - zucht naar wraak? Zo ja, is het dan niet belangrijk dat we weten waar ‘wraak’ en ‘vergelding’ als mechanismen hun wortels hebben? Welke gedachten over het al dan niet aan banden leggen van het fenomeen zijn er in de loop van de geschiedenis geformuleerd? Hoe is het beteugelen van wraak en vergelding op particulier niveau georganiseerd en neergelegd in regels, wetten en moralen? En hoe komt het dat men op wereldschaal om de haverklap deze | |
[pagina 25]
| |
regels en moralen met een korreltje zout neemt en staten het recht in eigen hand nemen? Waarom is er zo weinig kritiek op dit laatste ver-schijnsel? Kortom, ik zou eigenlijk een boek willen samenstellen dat mikt op een beter begrip van wraak en vergelding als elementaire emotie in onszelf en van de rol van dit mechanisme in een samenleving. De twee bekendste sferen waarin deze begrippen figureren moeten dan zeker aan de orde worden gesteld: dat zijn recht en strijd. Maar ook de religie, de psychologie, de literatuur en de kunsten zou ik er in willen betrekken.
Als schrijver is het tegenwoordig niet eenvoudig om je (niet-commerciële) engagement aan de mens te brengen. Ik leef wat dat betreft in een vreemd vacuüm; onze tijd wordt naar mijn gevoel gekenmerkt door elkaar opheffende of uitdovende bewegingen. Visionaire, richtinggevende schrijvers zijn schaars, en ik weet best dat ik niet tot hen behoor. Dat wil niet zeggen dat ik in mijn bezigheden geen richting zoek. Voor mij is het bijvoorbeeld van belang om (binnen en buiten de literatuur) tot een systematische overdenking van wraak en vergelding te komen. In deze ‘bodemloze tijd’ zou mijn rol als schrijver kunnen bestaan in het verzamelen en bijeenbrengen van gedachten over wraak en vergelding, daar waar ze - veroorzaakt door de fragmentatiebom van de wetenschappers, van de archivarissen en de heersende (of beter gezegd afwezige) ideologie - nu een versplinterd bestaan leiden. | |
16 februari 1999Tijdens het verzamelen van teksten voor het nummer van Lust & Gratie viel mij het volgende op: wat is er in ons denken, sinds Plato en Aristoteles, bitter weinig nieuws meer toegevoegd aan de ideeën over wraak en vergelding! Plato zegt: vergelding dient ter afschrikking van degenen die het verkeerde voorbeeld van de dader zouden willen volgen, ofte wel vergelding is gebaseerd op de idee van de preventie en stelt de bescherming van de maatschappij in het centrum. Aristoteles meent: vergelding dient ter verbetering dan wel op- | |
[pagina 26]
| |
voeding van de dader en mag haar grondslag enkel en alleen vinden in het kwaad dat door deze dader is gepleegd. In de discussies die nu worden gevoerd over de aard en de hoogte van de strafmaat (lees: de kracht van de ‘afwerende terugstoot’ die de maatschappij aan de dader zou moeten uitdelen), spelen deze twee eeuwenoude argumenten nog steeds de hoofdrol. Er wordt wel eens gezegd dat de notie ‘vergelding’ minder invloedrijk is geworden, maar ik geloof hier niets van. Hooguit is de aard van de gewenste genoegdoening verschoven van een individueel gewenste naar een collectief gewenste. De euforische koppen in Privé of Story vormen hiervan het beste bewijs: ‘Marco Bakker te werk gesteld in coniferenkwekerij!’ Wat proeven de miljoenen die dit lezen? Bloed of zoetheid? |
|