mond, doet de hap-beweging na. Steeds dichter bij komt de schildpad. Als ze nu haar gebit op elkaar laat komen, wordt het nekje getroffen door haar onder- en boventanden. Hap, doet Leda, met het geluid dat tanden en kiezen maken als ze elkaar raken. Ze bekijkt de schildpad. Alleen nog een schild is er in haar hand, kop en pootjes heeft hij ingetrokken. Terug in de glazen bak legt ze hem, op zijn rug.
Uit de koelkast haalt Leda een opgerolde krant. De vis voor het avondeten zit erin. Een stevige kabeljauw kijkt haar met glazige ogen aan als ze de krant op het aanrecht openvouwt. Diep ademt ze in, de vis ruikt sterk. Ze snuffelt dichter en dichter bij tot haar neus de vis raakt. Ze maakt van haar tong een puntje, tekent figuurtjes op de geschubde huid. Stijf is de huid die ze likt, zonder veerkracht, schilferig van schubben.
Hak, doet het mes. Een geluid dat lijkt op het kraken van takjes. Leda legt de kop naast het lijf, vouwt de krant dicht.
Heel langzaam drukt Leda de deurklink omlaag. In de kamer zijn geen personen of andere levende wezens. Ze stapt naar binnen. Haar voeten aarzelen, schuifelen binnen de cirkel van het niemandsland in haar eigen huis. Een boekenkast - de boekenkast - zonder boeken. Het bureau leeg. Kartonnen dozen, de meeste afgesloten met dik plakband over de naar binnen gevouwen flappen.