| |
| |
| |
Ernst & Mijmering
| |
| |
| |
Christa Stevens
Het geval Beyala
De vrouw wordt op haar knieën geboren voor de voeten van de man.
voor Jan-Kees
Het is vreemd gesteld met de westerse belangstelling voor Afrikaanse literatuur. Het lijkt wel of het gros der literaire kritiek en uitgeverijen alleen is geïnteresseerd in Afrikaanse auteurs als ze het tot een geval hebben geschopt. Toen de Nigeriaanse schrijver Ken Saro-Wiwa op de dodenlijst van het militaire regime van Nigeria werd geplaatst, bleek de pers zijn politieke activiteiten te prefereren boven zijn literaire. Wrang toeval of niet, in Nederland is de literaire aandacht voor Saro-Wiwa snel ingehaald door zijn executie in november 1995. Ook de belangstelling voor de Congolees Sony Labou Tansi, de auteur van een formidabel satirisch en surrealistisch oeuvre dat een blauwdruk is van het huidige, op de rand van de waanzin balancerende Congo-Brazzaville, is buiten-literair: het is niet het werk waarin de kritiek is geïnteresseerd maar de dood van de auteur in 1994. De vraag of Tansi aan een maladie infectueuse, ofte wel aids, is overleden dan wel als minister van het schaduw-kabinet is vermoord, spreekt kennelijk meer tot de verbeelding dan zijn boeken.
Een literaire prijs is een andere manier waarop een Afrikaanse auteur aandacht kan krijgen. Denk aan de Nobelprijs voor Wole Soyinka, de Booker Prize voor Ben Okri, de Commonwealth Writer's Prize voor Tsitsi Dangarembga en de Noma Award voor Chenjerai Hove. Deze eer viel ook de Kameroense, in Frankrijk woonachtige Calyxthe Beyala (1961) ten deel. Beyala was al gelauwerd met een Afrikaanse en een Franse literaire prijs toen zij vorig jaar de Grand Prix du Roman van de illustere Académie frangaise mocht ontvangen voor Les honneurs perdus (1996). Al jaren verrijkt deze schrijfster de Franse letteren met romans waarin met evenveel verve als liefde de bewoners van New-Bell, de sloppenwijkvan Douala, en de Afrikaanse gemeenschap van de Parijse wijk Belleville worden beschreven. Beyala groeide zelf op in New-Bell, in een arm, kroostrijk en vaderloos gezin, en
| |
| |
dankt naar eigen zeggen haar carrière aan een oudere zuster die de kleine Calyxthe naar school stuurde omdat zij dat zelf nooit had gemogen. Nu woont Beyala in Parijs, vlak bij Belleville, waar zij zich met haar kinderen heeft gevestigd na een mislukt huwelijk met de witte prins die haar redde uit New-Bell. Deze biografische gegevens zijn in allerlei variaties terug te vinden in haar romans.
| |
Plagiaat
Beyala's erkenning door de Académie weerspiegelt de immens grote populariteit die zij zowel in Frankrijk als in Franstalig Afrika geniet. C'est le soleil qui m'a brûlée (1987), haar debuut, was meteen een succes. Van elkvan de zeven romans die zij tot nu toe schreef, werden meer dan honderdvijftigduizend exemplaren verkocht (driehonderdduizend als je de pocket- en boekenclubedities meerekent). Binnen de Afrikaanse literatuur neemt Calyxthe Beyala een bijzondere positie in, zeker voor een vrouw: zij kan van de opbrengst van haar boeken leven.
Nog voordat één letter van Beyala in het Nederlands vertaald is, heeft ook zij de pers al bereikt in de vorm van een affaire, een schandaal. De schrijfster heeft zich veelvuldig schuldig gemaakt aan plagiaat. Daags na de uitreiking van de Académie-prijs werd bekend dat zij zich in het bekroonde werk had bediend van passages uit The Famished Road, de bestseller van de Nigeriaanse auteur Ben Okri. De Franse pers schreeuwde moord en brand, en er werden nieuwe voorbeelden gevonden in eerder verschenen romans. Met de kanttekening dat het slechts een selectie betrof, zijn de gevonden gevallen inmiddels uitgespeld met citaten van de gewraakte passages en hun bronnen: romans van Alice Walker, Romain Gary, Howard Buten en Paule Constant. Bovendien werd fijntjes in herinnering gebracht dat Beyala en haar uitgever een paar maanden voor de prijs wegens plagiaat in Le petit prince de Belleville (1992) door een Franse rechter tot een fikse boete en schrapping van de overgeschreven passages waren veroordeeld. De plagiaatvoorbeelden in Beyala's werk zijn zo onomstotelijk aanwezig dat je je afvraagt of de eerwaarde juryleden van de Académie hun huiswerk wel goed hebben gedaan toen ze haar de prijs toekenden. Boze stemmen beweren dat hun motieven niet literair, maar politiek waren: het ging hen er om de francophonie, zoals de Fransen hun culturele imperium betitelen, te promoten door een Franstalige, zwarte, Afrikaanse vrouw, te bekronen.
| |
| |
Sindsdien is de literaire pers in twee kampen verdeeld. Tegenover de heksenjacht die het tijdschrift Lire tegen Beyala voert, staan sympathisanten. Zij schermen met argumenten als ‘plagiaat is een lastig genre’, waarmee ze doelen op de lange traditie van het literaire citaat dat door de postmoderne literatuur zelfs tot keurmerk is uitgeroepen. Of ze minimaliseren Beyala's overschrijfpraktijken door erop te wijzen dat deze nooit plaatsvinden waar je het zou mogen verwachten, zoals in relatie tot de plot, een personage, of het thema, maar dat het slechts zinssnedes betreft. Wat in ieder geval pleit voor Beyala is dat Le petit prince de Belleville zonder de gewraakte passages toch als een huis overeind blijft staan.
| |
De schaamte voorbij
Ondanks alle commotie vormen Beyala's boeken een unieke stem, zowel binnen de hedendaagse Afrikaanse als binnen de Franse literatuur. Met Werewere Liking (Kameroen), Angèle Rawiri (Gabon) en Véronique Tadjo (Ivoorkust) maakt Beyala deel uit van een jonge generatie Afrikaanse schrijfsters die op een agressieve, weinig verhullende manier de minachting voor en de uitbuiting van vrouwen aan de kaak stelt. De romans van Mariama Ba, de meest bekende schrijfster van de voorgaande generatie, verbleken tegenover die van Beyala, ondanks de gelijkenis in thematiek, tot larmoyante huwelijksdrama's.
Beyala kan de meest provocerende van haar generatie worden genoemd. Zeker in haar eerste boeken, waarin zij de seksualiteit inzet om te laten zien wat er allemaal schort aan de seksuele moraal en de verhouding tussen de geslachten. De vaak rauwe, gewelddadige scènes roepen een beklemmende sfeer op waarin vrouwen gedoemd zijn het eeuwige slachtoffer te blijven. Deze eerste romans staan trouwens in schril contrast met de kluchtige boeken die Beyala wijdde aan de Afrikaanse immigranten in Parijs: Le petit prince de Belleville en het vervolg, Maman a un amant (1993). In deze romans komen veel smeuïge details voor, nu echter op een luchtige, zinnenprikkelende toon. Maar deze verhalen worden dan ook verteld vanuit het onschuldige oogpunt van het tienjarige jongetje Loukoum.
GRATIE O ESSAY
Beyala's romans zijn vaak als pornografisch afgedaan door critici die haar verwijten dat zij inspeelt op de erotische en exotische verwachtingen van haar westerse publiek en liever wil provoceren dan overtuigen. Hoe het ook zij, Beyala heeft haar thematiek zorgvuldig ge- | |
| |
kozen en geeft die in al haar romans een nieuwe gestalte. Daarbij komt prostitutie veelvuldig ter sprake, op zich al een heikel onderwerp. Ateba, de hoofdpersoon van C'est le soleil qui m'a brûlée, is de dochter van een prostituee. De tante die haar opvoedt, confronteert haar onophoudelijk met dit gegeven, terwijl zij zelf de ‘liefde’ en steun nodig heeft van een serie opeenvolgende ‘ooms’. Tanga uit Tu t'appelleras Tanga is zelf prostituee. Zij is tot prostitutie gedwongen door haar moeder, die haar bovendien aanklaagt bij het dorpstribunaal wanneer Tanga zich wil bevrijden. Dat de moeder in het gelijk wordt gesteld, is een teken van de hypocrisie van de sociale omgeving waarin het lichaam van een vrouw vrij beschikbaar is voor haar echtgenoot of, bij gebrek daaraan, voor elke andere man. Ook in Le petit prince de Belleville en Maman a un amant verdienen vrouwen de kost via het trottoir, en in Assèze l'Africaine (1994) komt een flamboyante courtisane voor, la Comtesse, die liefde geeft in ruil voor comfort en bezit.
In deze omgeving van seksuele lijfeigenschap en prostitutie als sociaal geaccepteerde bron van inkomsten proberen Beyala's heldinnen - meisjes nog, op zoek naar hun vrouwelijkheid - hun weg te vinden. Nieuwsgierig naar de lust en de liefde moeten ze zien te laveren tussen de enorme seksuele pressie van mannen en hun maagdelijkheid, die zij letterlijk tot elke prijs dienen te bewaren voor de hoogste bieder. De vernederingen waarmee dit gepaard gaat, laat Beyala in haar romans zien: menige heldin wordt maandelijks onderworpen aan de rite van het ei dat tegen haar vagina wordt geduwd om de ongeschonden staat ervan te controleren.
Gunt Beyala haar heldinnen een uitweg uit hun uitzichtloze situaties? Ateba geeft op een gegeven moment haar maagdelijkheid gewoon op, de vernederingen en de verleidingsstreken van de mannen uit haar omgeving beu. De liefde blijkt evenwel niet te zijn wat er van werd gezegd, en Ateba heeft dan ook overvloedige castratiefantasieën: ‘En als ze eens de loop van de geschiedenis stopzette en zijn geslacht met haar tanden afrukte? En als ze eens met haar scherpe nagels zijn onderbuik bewerkte? Ze zou van zijn haren een ragout kunnen maken die net zo zwart en zoet was als de schaduw die je door het felle licht geïrriteerde zintuigen kalmeert.’ Het blijft echter bij fantasieën. Vechtend tegen de algehele moraal dat ‘de vrouw het niets is dat het alles doet bestaan’ weet zij aan het einde van de roman
| |
| |
geen andere uitweg dan de man die haar lijflijk met die moraal confronteert, te vermoorden.
Tanga, het meisje dat door haar moeder wordt geprostitueerd en gevangen gezet, kan zich alleen maar redden door zich op een symbolische manier van het enige vrouwbeeld dat ze kent, haar moeder, te ontdoen: ‘Ik destructureer mijn moeder! Het is een geboortebewijs... Ik ontsnap aan haar en gooi haar eruit.’ Deze verwerping heeft ook haar prijs voor Tanga, namelijk haar eigen moederschap: ‘Ik wil me niet vermenigvuldigen. Ik wil mijn buik niet lenen om er een leven te laten ontstaan.’ In een samenleving waar een vrouw zonder kinderen een schande voor zichzelf en voor God en vaderland is, moet deze afstand van het moederschap zowel een wanhoopsdaad als een revolte zijn.
| |
De (on)werkelijkheid van de misere
Een wereld van promiscuïteit, geweld, onverschilligheid en eigenbelang - dit is het portret dat Beyala schetst van de moderne Afrikaanse samenleving. Vanaf haar eerste roman laat Beyala zien dat Afrika letterlijk in de modder is vastgelopen: ‘de mensen beperken er de oneindigheid, ze copuleren en fokken... ze wachten en hopen, slepen zich voort op hun poten die hen niet meer kunnen houden...’ Deze moedeloze ondertoon wordt in haar laatste romans, Assèze l'Africaine en Les honneurs perdus, uitgebreid met talloze beschrijvingen van wantoestanden. Geslepen politici kopen met etenswaren de voorkeursstemmen van volkswijken op, projectontwikkelaars gebruiken ontwikkelingsgeld om een heel dorp te verplaatsen naar een godvergeten plek en de handige lemen bankjes waarvan de meeste woonerven zijn voorzien, blijken bij nader inzien de grafjes te zijn van baby's die zijn gevoed met een kankerverwekkend melkpoeder. Dit soort aan het surreële grenzende scènes zijn geen literaire trucjes, verzekert de vertelster in Les honneurs perdus. ‘Als het irreële de boventoon voert in het dagelijkse leven, moet je er rekening mee houden.’
Schuldig aan deze onwerkelijkheid is de verkwanselde maatschappij die het moderne, postkoloniale Afrika is geworden. Aan de ene kant heb je de ‘vergetenen van de onderontwikkeling: boeren zonder land, gediplomeerde arbeiders zonder kwalificaties of werk, sjaggeraars, i diamantzoekers, vrouwen die aan de straat hun goeie naam verlenen’. Aan de andere kant heb je de ‘absurde politieke verhoudingen die
| |
| |
normale mensen veranderen in dieven, omkopers, superbedriegers, verklikkers en angsthazen’. Afrikaanse auteurs vóór Beyala hebben al soortgelijke, hoewel minder exuberante, klaagzangen gehouden over het op drift geslagen Afrika. Maar terwijl zij de schuld geven aan de voormalige kolonisator of aan de nieuwe elite, wijst Beyala de Afri-kaanse samenleving zelf als schuldige aan. Afrika is een immense ‘wachtkamer’ geworden, volgens de auteur, waar niemand de hand in eigen boezem durft te steken: ‘het is een ingestorte wereld. Denken ze dat ze ooit nog uit hun misère kunnen komen? Niemand die het voortouw wil nemen.’
Beyala's romans maken de balans op van bijna veertig jaar onafhankelijkheid en de uitkomst is vernietigend. In deze context krijgt het feminisme van de schrijfster een symbolische meerwaarde. Want een samenleving waar ‘het gezicht van het Kwade dat van een vrouw is’ en waar adviezen gelden als ‘sla je vrouw en je dochters; als jij niet weet waarom, zij weten het wel’ laat zien dat ze, juist doordat vrouwen tot zondebok zijn gedegradeerd, is vervallen tot een beschamend niveau.
| |
Vrouwenspiegelbeelden
‘Ik vertegenwoordig een continent,’ zegt Assèze, wier kans op overleven in het geding is. ‘Ik ben geboren als onderontwikkelde. Maar ik leid het leven van een uitstervende.’ Om te overleven vertrekt Assèze, net als Saïda in Les honneurs perdus, naar Europa, naar Parijs. Als zwarte vrouwen zonder verblijfsvergunning, zonder inkomen, woning, opleiding of man komen ze er snel achter dat Parijs geen oplossing biedt. Aanpassingsproblemen, kou en sociale onzichtbaarheid bepalen de orde van de dag, terwijl er ook nog zoiets bestaat als de ‘Afrikaanse stam’ van Belleville, een zootje ongeregeld van Afrikaanse mannen van allerlei komaf die alles in het werk stellen om de privileges van hun sekse te bewaren.
Maar zowel Assèze en Saïda blijven hardnekkig op zoek naar het geluk en respect dat een echtgenoot hun kan geven, de eerste door urenlange wandelingen door Parijs te maken met haar geblondeerde en huidgebleekte Afrikaanse vriendinnen, speurend naar de man van hun dromen; de tweede, stukken naïever dan Assèze, door trots te wapperen met het maagdelijkheidscertificaat dat zij bij haar vertrek uit Afrika heeft meegekregen. Uiteindelijk slagen de twee vrouwen in hun zoektocht, in beide gevallen bij een man die geen Afrikaan is.
Dat Beyala geen keukenmeidenromantiek beschrijft, blijkt uit het
| |
| |
feit dat de liefde weliswaar het resultaat, maar niet de weg is die afgelegd moet worden om ergens te komen. Assèze, Saïda en de Malinese M'ammaryam uit Maman a un amant nemen, door schade en schande wijs geworden, het besluit om zich te ontwikkelen: niet alleen via de school, maar ook via de omgang met anderen, door hun sociale contacten. M'ammaryam bijvoorbeeld onttrekt zich aan haar bullebakkerige, polygame en overspelige echtgenoot door op vijftigjarige leeftijd een minnaar te nemen, een blanke nog wel, en te leren lezen en schrijven - vrouweneducatie en seksuele bevrijding gaan samen bij Beyala. Ten slotte keert zij weer bij haar echtgenoot terug, maar niet nadat beiden over eikaars gevoelens en wensen hebben leren praten.
Om tot persoonlijke ontwikkeling te komen zijn vriendschappen onontbeerlijk voor de heldinnen: zij worden allen geflankeerd door een vriendin. Opvallend is dat deze vriendin een tegenpool is: ze heeft niet alleen een spiegelfunctie, maar vaak ook de rol van katalysator. Ateba's vriendin Irene is een prostituee. Op het moment dat zij besluit een ander leven te gaan leiden, overlijdt zij aan de gevolgen van een abortus. Tanga deelt de gevangenis met een Europese vrouw, wier mislukte liefdesgeschiedenis met een Afrikaan in het niet valt naast Tanga's ellende. Assèze groeit op met haar mooie, rijke en ontwikkelde nichtje Sorraya die in Assèze alles beschimpt en ridiculiseert wat haar aan Afrika doet denken. Saïda werkt als hulp in de huishouding bij Ngaremba, een Senegalese die alles heeft wat Saïda niet heeft: een opleiding, een huis, een inkomen, een kind en een minnaar. Maar zowel Sorraya als Ngaremba plegen zelfmoord, de een omdat zij er achter komt dat haar zogenaamde succesvolle carrière geen warmte in haar leven heeft gebracht, de ander omdat zij via de onhandige en de van alle mogelijkheden verstoken Saïda geconfronteerd wordt met haar eigen mislukkingen.
Beyala schetst nogal verscheurde, hopeloze situaties. Haar heldinnen leren omgaan met de eisen die de werkelijkheid stelt, maar leiden daardoor een miserabel leven. Hun ogenschijnlijk succesvolle tegenmodellen daarentegen, die droomden van een ander, beter en vooral niet Afrikaans leven, blijken in een bedrieglijke fictie terecht te zijn gekomen. Waar en welke nu de mogelijkheden zijn van de ‘nieuwe’ Afrikaanse vrouw, laat Beyala gelukkig in het ongewisse. Dat haar weg lang en ongeplaveid zal zijn vormt daarbij haar inzet.
|
|