weer aan mijn oever zal opduiken, druipend maar levend. Ik ben getuige van een ramp. Het wordt stil en omdat ik niets gedaan heb ben ik schuldig. Een verkeerde vloeistof verspreidt zich door mijn lichaam. Ik laat het begaan. Ik heb alleen gekeken.
De andere dagen begon het anders, maar het eind is altijd hetzelfde. Zo consequent dat je dit met goed fatsoen geen dromen meer kunt noemen. Het is een terroristische aanslag. Het geeft me jeuk op mijn rug, precies daar waar ik niet bij kan. Een Kaïnsteken dat nog jeukt ook. Precies zo bedacht dat je jezelf telkens moet ontbloten en een voorbijganger moet vragen je op de rug te krabben, waarbij hij dan het schuldteken ontdekt en afziet van verdere hulp.
Ik krab met een tandenborstel op mijn rug en kijk uit het raam of ik de arme drenkeling al de oever op zie kruipen. Het wateroppervlak is glad, klaar voor Holiday on Ice. De huid op m'n rug schilfert wit, ik zie het in de spiegel.
Schuldig lig ik op mijn bed en probeer nergens aan te denken. De jeuk jeukt. Ik denk aan de jeuk. Ik rook een sigaret en denk aan de rook. Ik denk aan hoe ziek dromen je kunnen maken en druk de sigaret uit. Ik denk dat het geen droom is, die droom die elke dag verschijnt in mijn dromen. Ik denk dat een droom die elke dag terugkeert naar de plek van de misdaad geen droom is.