| |
| |
| |
Ernst & Mijmering
| |
| |
| |
Marleen Slob
Onhoudbare afstand
Het ongeschreven oeuvre van Dola de Jong
‘Verspilde kracht, verspild leven, verspild water, verspilde zon, verspild verlangen voelbaar en zichtbaar te maken zonder woorden te verspillen is geloof ik een bijzonder grote kunst en dat kan je dus dan toch maar’, schreef Leo Vroman aan Dola de Jong nadat hij haar roman En de akker is de wereld had gelezen.
De Jong (1911) schreef het boek in 1945, geïnspireerd door haar ervaringen als refugiée in Tanger. Een Nederlands echtpaar dat zich ‘uit wereldangst’ uit de beschaving heeft teruggetrokken, is per woonwagen naar Tanger getrokken en heeft onderweg door de oorlog losgeslagen kinderen uit verschillende Europese landen opgepikt. Even buiten Tanger proberen ze een lapje grond te bebouwen. Het is een dor, steenachtig terrein waar niets wil groeien, ook al lopen de kinderen hele dagen met zware emmers water heen en weer tussen de put en de akker. Zoals de titel van de roman (ontleend aan Mattheüs 13:38; ‘en de akker is de wereld; en het goede zaad zijn de kinderen des Koninkrijks; en het onkruid zijn de kinderen des boozen’) al duidelijk maakt, vormen de groep en hun akker een metafoor voor de wereld. De wereld in oorlog.
Sober en zonder sentimentaliteit beschrijft De Jong de erbarmelijke omstandigheden waaronder de groep leeft, de vergeefsheid van hun streven, hun wanhoop en berusting en de voortijdige volwassenheid van de kinderen.
‘Ik ken [...] niet veel dat me zó beroerd maakte, dat met zóveel afschuw is geschreven, dat over zoveel leugenachtigheid gaat, en dan toch op een opmerkelijk luchtige manier. Die maakt het onmiskenbare cynisme snijdend, en laat het medelijden met wat hartverscheurend is [...] onaangetast’, schreef Diny Schouten vijfendertig jaar later in Vrij Nederland. De veronachtzaming van De Jong, te verklaren door de ‘speciale, ingeroeste Nederlandse gewoonte om het bijzondere niet in te zien van boeken waarover je niet veel meer kunt uitbrengen dan dat ze zo “menselijk” of “waarachtig” zijn’, kon Schouten dan ook ‘niet anders dan achterlijk’ I noemen. Met een oeuvre van slechts twee straight novels - na En de akker is de wereld verscheen alleen nog De thuiswacht; de ‘jeugdzonde’ Dans om het
| |
| |
hart (1939) is te verwaarlozen - ligt ‘veronachtzaming’ echter al snel op de loer. Maar waarom bleef het bij deze twee romans? Aan inspiratie en werkdrift heeft het De Jong duidelijk nooit ontbroken. Ze schreef een respectabel aantal kinder- en jeugdboeken en kon ‘de weg tussen Amsterdam en Rotterdam plaveien met journalistiek werk’. Waarom niet meer romans?
In april 1940 was De Jong, kind van joodse ouders, Nederland ontvlucht, een al aardig op gang zijnde carrière als balletdanseres, journaliste en (kinderboeken)schrijfster achter zich latend. Vergeefs had ze geprobeerd haar familie van de nazi-dreiging te overtuigen. ‘Dat mens heeft te veel fantasie’, was de reactie van haar vader, ‘die schrijft boeken.’ In haar eentje nam Dola de Jong dus de trein naar Marseille, vanwaar ze met een gammel vliegtuigje naar de League of Nations-city Tanger vloog.
In 1941 slaagde ze erin een Amerikaans visum te bemachtigen. Ze vestigde zich in New York, waar ze danste in een circus, journalistiek werk deed en kinderboeken schreef voor de gerenommeerde uitgeverij Scribner's. Op een party leerde ze Edwin Seaver kennen, criticus, schrijver en toentertijd een van de grote editors. Als je dan toch voor Scribner's schrijft, zei hij, waarom ga je dan niet naar Maxwell Perkins? Perkins was de beroemdste editor van die dagen en toen Dola hem vertelde dat ze een roman wilde schrijven, geïnspireerd op haar ervaringen als refugiée in Tanger, gaf hij haar een voorschot van duizend dollar. ‘Write me a novel’, zei hij. En dat deed ze.
En de akker is de wereld was het resultaat. Helder krijgt het Tanger van 1940 in de roman gestalte. De blauwe baai en de groene heuvels, de pastelkleurige huizen met hun geruite tegelvloeren. De brede straten waar de Europeanen woonden, de vismarkt waar 's avonds de laatste rotvis voor een appel en een ei verkocht werd aan de armen, de Spaanse school waar jongetjes in zwarte schorten lawaaiig speelden tot het donker werd. De joodse vleesverkopers die met trage gebaren de vliegen van het koosjere gehakt joegen, de avondparade op de boulevard, de rijen gele sloffen voor de moskee.
En de refugiés, die in benauwde pensionkamertjes met gammele bedden en een petroleumstel op tafel probeerden hun vroegere regelmaat te hervinden. Ze hingen rond op caféterassen, ‘de vergoorde mensheid aan tafeltjes achter hun zwarte koffie of absinth. Geelbleke mensen, ze stonken naar ellende.’ Hun dagen gingen heen met gesjacher. Bovenaan de
| |
| |
rue Marrakech, waar de geldwisselaars hun zaakjes hadden, scharrelden ze rond. ‘Polen, Hongaren, Tsjechen, Oostenrijkers, Fransen, Duitsers. Lazen de koersen bij de een, gingen de cijfers vergelijken bij de ander. Liepen met haastige passen, druk gesticulerend de straat af [...]. Verzonden telegrammen. Zaten te wachten in de café's achter hun koffie, hun aperitiefs [...], betaalden, gingen naar de consuls, politiebureau. Amerikaanse consul, Portugese consul, Spaanse consul. Stonden weer in de rij. Gingen naar de reisbureau's, scholden en schreeuwden. Holden terug naar de geldwisselaars, naar de bank, naar het postkantoor [...], liepen zich te pletter tegen een muur van diplomatiek gekonkel en huichelarij, de laagste vorm van koopmanschap, domheid, vooroordelen, onverschilligheid; een muur van quota's, affidavits, visa, scheepsbiljetten, uitreisvergunningen. [...] Zonder het Amerikaanse visum geen Portugees visum, zonder scheepsbiljet geen Portugees visum. Zonder Portugees visum geen scheepsbiljet. Zonder scheepsbiljet, Amerikaans en Portugees visum, geen uitreis-vergunning van de Spaanse autoriteiten.’
In juli 1945 verscheen En de akker is de wereld in Engelse vertaling bij Scribner's. De oorlog was voorbij. Dola en haar broer Hans waren de enigen van een grote familie die het overleefd hadden; de anderen waren omgekomen in Sobibor. ‘Dat drama heb ik mijn leven lang weggestopt. Je hebt maar twee mogelijkheden: verdringen ofje van kant maken’, zei De Jong later. Ze deed het eerste: drong het weg, zorgde dat ze veel te doen had, ging elke avond de hort op en kwam pas diep in de nacht weer thuis.
‘Ik kan me hier best schikken’, schreef ze in juni 1945 aan Victor van Vriesland, ‘in hoofdzaak natuurlijk omdat ik geluk gehad heb. Dat is m.i. de doorslaggevende factor bij de vestiging in een ander land. Dan vind je al gauw je eigen hoekje, je vrienden. Ik woon in een straatje, een van de oudste in New York, dat een Hollands karakter behouden heeft. Kleine, wit geverfde huisjes met kleurige luiken en in de zomer begroeid met wingerd. Uit het raam van mijn slaapkamertje zie ik de wolkenkrabbers “uptown”, en [...] de achterkant van mevrouw Roosevelts appartement.’
Toen En de akker is de wereld af was, begon De Jong op verzoek van Perkins aan een nieuw boek. Het heette Het huis der argeloozen. ‘De argeloozen zijn de Amerikanen, het grootste percentage wist niet eens, waarvoor het eigenlijk in den oorlog ging en vocht zonder eenige politieke overtuiging of idealen’, lichtte ze toe in een interview. ‘Zij hebben werkelijk geen begrip van de moeilijkheden in Europa. [...] In Het huis der ar- | |
| |
geloozen beschrijf ik het leven van een Joodsche jonge vrouw, die naar Amerika komt en de houding van de Amerikanen tegenover de refugiés. Och, zij staan hulpvaardig en meestal ook wel sympathiek tegenover hen, maar werkelijk begrijpen doen zij het probleem toch niet.’
In mei 1946 stuurde ze schrijver en criticus Jan Greshoff, die ze begin jaren veertig in New York had leren kennen, een deel van het eerste hoofdstuk van haar nieuwe boek. ‘Zoals U ziet, schreef ik het in de eerste persoon, maar naarmate ik er verder in raak, wordt het me pijnlijker. Het was oorspronkelijk mijn bedoeling om het weliswaar in de eerste persoon te schrijven, maar de ik figuur verhaalt alleen en blijft buiten het verband; min of meer als een buitenstaander, die volkomen objectief de refugié gade slaat en vertelt hoe zij in het verband van de Amerikaanse collega's wordt opgenomen (of niet). Maar direct al vanaf het begin ontwikkelde het zich lijnrecht tegen mijn opzet in. [...] Hier blijkt natuurlijk uit, dat ik niet genoeg afstand van het verhaal heb en me direct identificeer met de hoofdpersoon.’ En hoewel Querido het al geaccepteerd had en de vertaler er al aan bezig was, is Het huis der argeloozen nooit verschenen.
Het eerste jaar na de oorlog ging De Jong voor korte tijd terug naar Nederland om familiezaken te regelen. Een ellendige ervaring. Het aanzien van alle plaatsen waaraan familieherinneringen kleefden, was onverdraaglijk. ‘Voor mij zijn die plekken gestolde pijn’, zei ze. De indrukken tijdens een bezoek van één dag aan haar geboortestad Arnhem waren zo sterk dat ze de roman waaraan ze bezig was voor een ogenblik opzij legde om aan een boek te beginnen met de voorlopige titel Return to Arnhem. ‘Het is min of meer een “tour de force”: één dag in Arnhem, confrontatie met het verleden. Ik hoop er in de zomer mee klaar te zijn. Het komt volgend jaar bij Querido en bij Scribner's uit’, liet ze Greshoff weten in januari 1947, maar ook dit boek zou nooit verschijnen.
En de akker is de wereld was inmiddels ook in Nederland uitgekomen, en in oktober 1947 werd De Jong de Prozaprijs van de Gemeente Amsterdam toegekend. Ze schreef de leden van de jury een bedankbrief. ‘Verschillende collega's in Holland schreven mij, dat ze er zo graag uit willen en ze mijn positie hier benijden. Ik geloof dat zij niet beseffen wat het zeggen wil om in een ander werelddeel het doel van goed en zuiver schrijven voort te zetten. Je bent afgesneden van alles wat “eigen” is, je hangt tussen twee talen, je hebt niet veel punten van overeenkomst metje Amerikaan- | |
| |
se collega's door het verschil in achtergrond en opvoeding. [...] Gedurende de oorlogsjaren waren Jan Greshoffen Adriaan van der Veen nog hier, maar nu drijf ik alleen rond op mijn vlotje. Onder deze omstandigheden is het ontvangen van een prijs uit het land van herkomst iets heel bijzonders. Ik heb het gevoel weer aangeland te zijn.’
De Jong zei bezig te zijn met twee boeken, waarvan er een het circus tot achtergrond had. ‘Daarin verwerk ik, wat ik door het leven der artisten daar heb geleerd en dat is niet weinig.’ De genoemde boeken werden nooit voltooid. ‘Over twee maanden gaat mijn hartewens in vervulling en word ik moeder’, kondigde ze Greshoff aan in april 1951, en op 6 juli 1951 werd haar zoon Ian geboren. De eerste tijd na zijn geboorte kwam er van werken niet veel, maar na een jaar begon De Jong aan het schrijven van De thuiswacht. Nu ze zelf zo gelukkig was, verklaarde ze, vond ze het tijd om zich bezig te houden met een thema dat haar al langer bezighield: ‘het leed van de sexueel niet normaal gerichte vrouw’, zoals de recensent van Vrij Nederland het kernachtig samenvatte. ‘Ze zeggen dat dat in die jaren een moedige daad was’, merkte Dejong later op. ‘Zo heb ik dat helemaal niet ervaren. In mijn onmiddellijke omgeving had ik een paar van dergelijke situaties meegemaakt. Ik had compassie voor die vrouwen en ik vond dat daar maar eens iets over gezegd moest worden.’
De thuiswacht vertelt het verhaal van Bea en Erica, twee vrouwen die uit praktische overwegingen met elkaar gaan samenwonen en onontwarbaar in elkaar verstrikt raken. De ik-vertelster, de verantwoordelijke, lieve, geremde Bea, houdt de thuiswacht voor haar huisgenote, de jongensachtige, onstuimige, egoïstische en onberekenbare journaliste Erica. Voor de moderne lezer is Erica, met haar sandalen, hardblauwe sokken, rode sportblouse en kortgeknipte haren ‘als bij een jongen die nodig naar de kapper moet’, gemakkelijk als ‘lesbisch’ te herkennen - vooral als ook nog blijkt dat ze ‘ongelooflijk handig met gereedschappen’ is - maar zelf heeft ze aanvankelijk nog niets door. Bea probeert zich te handhaven door de rol van toeschouwer aan te nemen, een positie die onhoudbaar blijkt als ze door Erica deelgenoot wordt gemaakt van haar ‘geaardheid’. Want ook Bea is ambivalent. ‘Ik deelde mijn bed met mannen, wier lichaam me even vreemd was als hun physionomie. [...] Mannen staan als schimmen in de coulissen van mijn leven. Op het toneel, waar Erica de hoofdrol speelde, was voor hen geen plaats.’ Bea is, zoals haar door een scharrel van Erica wordt verweten, ‘geen vis en geen vlees’, en haar vriend Bas werpt
| |
| |
haar voor de voeten dat haar affectie voor Erica op ‘ongezonde emoties’ berust. ‘Je bent een gevaarlijk meisje’, zegt hij.
Het verhaal speelt zich af net voor en tijdens de Duitse inval in 1940. Volgens sommige critici fungeert de oorlog te veel als een deus ex machina, maar, zoals Bea bij zichzelf overweegt: ‘Het is toch immers zo, dat de oorlog dikwijls een alibi of uitweg biedt voor de mens in het nauw, die zelf geen redding of toekomst meer ziet en die stilletjes op een catastrophe van buitenaf hoopt om een eind te maken aan de onhoudbare toestand waarin hij zich bevindt.’
De kritiek op het boek was overwegend positief; men waardeerde de ingetogen, terughoudende wijze waarop De Jong het ‘delicate’ thema ter hand had genomen. Vrij Nederland berichtte verheugd dat ‘het eerste Nederlandse boek over de nood der homophile vrouw’ een ‘verantwoord kunstwerk’ was geworden, en Dola de Jong schreef volgens een andere recensent met ‘het medelijden, waaraan een auteur het recht van alles te mogen beschrijven ontleent’. Voor recensente en schrijfster Jeanne van Schaik-Willink vertegenwoordigde De Jong ‘heel helder’ de ‘moderne mentaliteit’: een klinische instelling tegenover het bestaan, een zakelijk aanvaarden van de feiten, een zich aanpassen aan de eisen van de samenleving zonder sentimentaliteit, zonder zelfbeklag. Ze is voor Van Schaik-Willink misschien zelfs wel de eerste auteur die ‘de stijl van het heden op adaequate manier representeert’. ‘Nee, waar ik ook zoek, ik zie nergens een schrijvend landgenoot, die zich met Dola de Jong meten kan, waar het betreft, van oude smetten vrij, modem zijn, zo maar, vanzelf, zonder forcering en inspanning.’
Na De thuiswacht schreef De Jong voornamelijk kinderboeken en artikelen voor Nederlandse kranten, weekbladen en tijdschriften over literatuur, kunst en vrouwenzaken. Haar hart lag echter bij het schrijven van romans. Schrijven was voor haar ‘het enige middel [...] om de mens zo dicht mogelijk te benaderen’, stelde ze in Singel 262, en ze schreef ‘om te compenseren voor de uiteindelijke eenzaamheid van het menselijk bestaan’ . Maar na De thuiswacht kon ze zich eigenlijk nooit meer de luxe permitteren de boeken te schrijven die ze wìlde schrijven. Ze moest zich richten naar de markt, want met haar werk voorzag ze in het onderhoud van haar gezin. En misschien ging ‘de schrijfster wel een beetje in de vrouw verloren’, zo opperde een journaliste die haar in 1958 interviewde:
| |
| |
de huishouding eiste ook veel tijd. In juni 1956 recapituleerde De Jong in haar column in Het Vrije Volk een gesprek dat ze met Greshoff had gehad over schrijven. ‘“Je moet iedere morgen om negen uur aan je bureau zitten,” zei hij, “en dan ben je er gewoon niet. Wat er ook gebeurt, je bent er gewoon niet...” Hij trok eens ferm aan zijn pijp en maakte toen een gebaar ins Blaue hinein met de hand die het rookinstrument hield. Ik keek het gebaar na en vroeg me af waarheen het wees. Naar een leven zonder verantwoordelijkheden misschien, het leven van een geobsedeerd auteur die alles laat waaien, voor wie er niets anders bestaat dan het werkstuk dat hij onder handen heeft? Of misschien in de richting van mevrouw Greshoff, de ideale auteurs-echtgenote die manuscripten typt, drukproeven corrigeert, telefoontjes opvangt, het huishouden bestiert, koffers pakt [...]. [...] “Je bent er gewoon niet”, zegt meneer Greshoff, maar meneer Greshoff is een man...’
Dola de Jong schreef kinderboeken omdat er in haar ogen met romans niets meer te verdienen viel. ‘Ik doe het als een vak, als een schoenlapper’, zei ze. ‘Mijn bedoeling is om daarmee genoeg geld bij elkaar te sparen om aan het grote boek te kunnen gaan werken waarmee ik al drie jaar rondloop.’ Dat boek, waarin een in Amerika wonende Europese vluchteling nagaat wat zijn Europese verleden nog voor hem betekent, zou The Sum of All Moments gaan heten. In augustus 1960 was het half af, maar het zou nooit verschijnen.
In de jaren zestig schreef De Jong nog enkele jeugdboeken en een thriller, The Whirligig of Time. ‘Ik heb het nog niet gewaagd om een straight novel te schrijven’, legde ze Greshoff uit, ‘hoewel ik er zeker aan toe ben’. Maar suspense verdiende meer en haar verplichtingen jegens haar zoon gingen voor. ‘Wanneer zal ik eindelijk eens genoeg geld hebben om datgene te schrijven wat ik schrijven moet’, verzuchtte ze.
De bespreking van Hans Warren, die het boek kwalificeert als ‘aangename tijdpassering, [...] een verduiveld knap boek, - een “draak” [...], een spektakelstuk met veel toevallig effektvertoon’, maar ook constateert dat De Jong ‘zo'n rasschrijfster’ is ‘dat haar werk niet afglijden kán naar het peil van doorsnee-leesvoer’ en ‘ondanks hachelijke momenten en passages fijntjes en voornaam’ blijft, mag representatief heten voor de ontvangst van de Nederlandse vertaling van het boek, De draaitol van de tijd. Al vroeg een andere recensent zich af waarom De Jong niet wachtte ‘tot zij
| |
| |
weer eens iets echt belangwekkends te vertellen heeft’. Het antwoord op die vraag is eenvoudig: geld. In februari 1965 stuurde ze Greshoff de Amerikaanse editie van haar roman, ‘omdat uit de Hollandse vertaling toch niet uit te maken is hoe het geschreven is. Daar komt dan ook bij dat ik wilde tonen dat ik het in het Engels ook wel een beetje kan.’ Verder was ze evenwel maar matig ingenomen met haar thriller. ‘Wat ik er zelf van denk? Had ik maar genoeg geld om een gewone roman te schrijven.’ Door de structuur van de markt liepen suspense novels nu eenmaal het beste, maar graag deed De Jong het niet. ‘Ik voel me ten kantore van Doubleday net een schoenlapper - de truckdriver die de boeken moet bezorgen, krijgt meer attentie. Er zit niks persoonlijks meer in. Big business.’ Na The Whirligig of Time heeft Dola de Jong geen fictie meer gepubliceerd. In 1967 sloot ze nog wel een contract af voor een psychologische roman, The Search for Maria Bonissima - over een vrouw die na 1945 naar Amerika is geëmigreerd en haar verleden niet kwijtraakt, maar ook die roman zou nooit verschijnen.
De Jong noemde de commercialisering van het uitgeversbedrijf in de Verenigde Staten als reden voor het uitblijven van een nieuwe roman. ‘De lust tot schrijven vergaat je toch, als je ziet dat boeken al na zes weken weer van de plank verdwijnen in de winkel?’ Ook bij de kinderboeken werd de concurrentie steeds groter; er verschenen er meer dan drieduizend per jaar. En het uitgeversbedrijf veranderde. Het was langzamerhand ‘tot een monster opgezwollen dat met de beginselen van een kunstzinnige onderneming nog alleen in sporadische gevallen verband houdt’, schreef De Jong in Literair Paspoort. Ze had het gevoel dat er met haar manuscripten werd gesold, dat ze er als eigenaar en auteur niets meer mee te maken had. ‘Kon ik vroeger als de huisbaas op de stoep stond even gauw de boekhouding opbellen om te vragen hoe het met de verkoop stond en of er soms een cheque in aantocht was en zo niet of ik wat kon opnemen - dezer dagen wordt me gezegd dat mijn kaart nog niet uit de i.b.m. gevallen is - men weet nog niet hoe het met de verkoop staat.’ De muziek was eruit, het persoonlijke was verdwenen. ‘Er is geen gein meer aan.’
Maar dat was niet de enige reden. ‘Hoewel zij geen uitweg ziet, klinkt in haar proza eerder een toon van berusting dan van wanhoop’, schreef Winkler Prins Lexicon van de Nederlandse Letterkunde over En de akker is de wereld. Het is het zakelijk-constaterende dat Van Schaik-Willink in 1954 zo ‘echt modern’ noemde. Maar de berusting was niet eindeloos. Lang had De
| |
| |
Jong de feiten kunnen verdringen, maar uiteindelijk moest ze inzien dat haar leven was ‘vergiftigd door de jodenvernietiging’ en kon ze niet meer schrijven. ‘Wat ik ook probeer, die holocaust komt er tegenwoordig altijd tussendoor. Die belet mij het schrijven. Dat kan ik helemaal niet aan. Het is een schrikbeeld dat ik natuurlijk jarenlang heb verdrongen’, vertelde ze journalisten. ‘Als je kinderen en je werk hebt, denk je minder na over die dingen. Maar als je ouder wordt en minder om handen hebt, komt alles weer terug. Hoe ouder je wordt, hoe minder je kunt verwerken dat je survivorbent.’
De haar talloze malen aan de hand gedane suggestie haar autobiografie te schrijven, wees ze af. ‘Dan zou ik alles weer opnieuw beleven. Dat kan ik niet meer aan. Die verschrikking zit ergens in je achterhoofd, en ik heb er mee leren leven. Ik heb soms ook reuze veel plezier in mijn leven en het heeft me er ook nooit van weerhouden om iets te bereiken. Maar het zít er, het is een soort van gezwel, een zwerend iets dat nooit weg gaat, en dat altijd, áltijd op de meest onverwachte momenten weer naar boven komt. Dat zijn je diepste gevoelens, daar laatje niemand iets van merken.’
Dola de Jong beschouwde het schrijven in de eerste plaats als een vak. Ze verdiende er haar brood mee en richtte zich naar de markt. Wel speet het haar dat ze zo nooit toe kwam aan ‘het grote boek’ waarover ze regelmatig sprak en dat zou gaan over de problemen van de refugié in Amerika. Dat boek is er inderdaad niet gekomen, maar meer nog dan aan de ‘structuur van de markt’ is dat te wijten aan het feit dat De Jong nooit voldoende afstand heeft kunnen nemen van het onderwerp. Afstand die in haar ogen voorwaarde was voor een goede roman. De Jong wilde als auteur liefst ‘buiten het verband’ van het verhaal blijven. Te veel identificatie zou bovendien te pijnlijk zijn. ‘De laatste oorlog heeft mijn leven doormidden gesneden, me op een eiland gezet’, schreef ze Van Schaik-Willink. ‘Het moet om derwille van mijn man en kind en om verstandelijke redenen een schiereiland zijn - wat het dagelijks leven betreft - maar ik vermoed dat mijn werkelijke levenshouding in mijn werk tot uiting komt. [...] Verder stelt Amerika ook bepaalde eisen; om het te overleven, moet men zich op eigen vesting terugtrekken.’
Niet voor niets schreef Greshoff in de jaren veertig aan Vroman dat De Jong hem aardig leek. ‘Maar zij heeft ons nooit in de gelegenheid gesteld dit zelf te ontdekken. Zij behoort tot de principieel afzijdigen.’ Een afzijdigheid die ook lijkt te zijn voortgekomen uit de onmogelijkheid om te
| |
| |
spreken over ‘al die ontelbare moeilijkheden die de verstrooiing met zich meebrengt’, zoals De Jong enkele jaren geleden schreef in De Nieuwe Amsterdammer, een onafhankelijke blad voor de Nederlandstalige gemeenschap in New York. Refugiés scoorden laag op de ‘wereldranglijst van holocaust-ellende’. Ze werden geacht ‘enorm geluk gehad te hebben’ en hielden zich dus bescheiden op de achtergrond. ‘In Holland wuifden de roddelaars ze met een handgebaar weg. “Rijke joden”, zeiden ze en ze negeerden alles wat er bij kwam kijken aan vervreemding, verdriet en razernij.’
‘Wat wij geleden hebben, daar hebben we nooit over gesproken omdat wat er in Holland geleden was zoveel erger was. Dus je kon helemaal niks vertellen. Maar het was heel erg. Als je er even bij stil blijft staan, als je bedenkt wat het betekend moet hebben om helemaal overnieuw je leven te beginnen. En het voor elkaar te krijgen. En er over te zwijgen.’
|
|