| |
| |
| |
Essay
| |
| |
Marja Loomans
‘Volledig naar waarheid, maar wel fantastisch’
Dubbelzinnigheden in ‘Orlando’ van Virginia Woolf
Eigenlijk hebben we het allemaal te danken aan een theevisite, waarbij Virginia Woolf zich verplicht voelt ‘de gesprekswateren in beroering te houden’. Om haar gast te amuseren verzint ze een verhaal en dezelfde dag nog, 14 maart 1927, schrijft ze in haar dagboek:
Ineens heb ik een sprookje geconcipieerd dat ‘The Jessamy Brides’ zon moeten heten. Twee vrouwen, arm en alleenstaand, bovenop een huis. Je kunt er alles overzien (het is immers allemaal verbeelding). Alles moet kriskras over elkaar heen duikelen. Het moet op papier komen zoals ik brieven schrijf, op topsnelheid. Er moeten verwijzingen naar saffisme in voorkomen. Satire moet de boventoon voeren - satire en doldriestheid. Ik moet mijn eigen lyrische neigingen op de korrel nemen. Alles moet je in de maling nemen. Want eerlijk gezegd heb ik het gevoel dat ik aan een escapade toe ben. Ik wil mijn benen eens flink uitzwaaien en op hol slaan.
Ze zet zich niet gelijk aan het schrijven. To the Lighthouse staat op het punt van verschijnen en Woolf houdt zich een zomer lang bezig met ‘lichtere’ zaken: ze schrijft een aantal essays waaronder een over Some People, een biografie van Harold Nicholson, mijmert over boeken die ze wil schrijven en brengt veel tijd door met Vita Sackville-West.
Haar gedachten over het sprookje ontwikkelen zich langzaam. Op 18 september zegt ze dat het de vorm zal aannemen van een biografie:
Op een goede dag zal ik, als op een gigantisch historisch schilderstuk, de contouren van al mijn vrienden op papier zetten. Het zou een manier kunnen zijn om de memoires van je eigen tijd te schrijven terwijl de mensen nog in leven zijn. Het zou een heel vermakelijk boek kunnen worden. Vita zou voor Orlando model
| |
| |
staan, een jonge edelman. Het zou volledig naar waarheid, maar wel fantastisch moeten zijn.
De overgang van een sprookje naar een biografie is niet zo vreemd als wel mag lijken. In de kringen waar Woolf eind jaren twintig in verkeert, bestaat grote belangstelling voor het biografische genre. Lytton Strachey schrijft zijn antivictoriaanse biografieen, waarin hij meer interesse toont voor het persoonlijke leven dan voor het publieke leven van zijn onderwerpen. Niet alleen de feiten zijn van belang, ook de verbeelding speelt een grote rol in de ‘nieuwe biografie’. Nicholson en Sackville-West publiceren verschillende geromantiseerde biografieën waarin de saaie opsomming van feiten plaats maakt voor subjectieve indrukken. .Woolf mengt zich tevens in de kwestie. In het essay over Nicholsons Some People sprak zij zich al uit voor een biografie die zowel de feitelijke waarheid dient als de ‘vertaling van de persoonlijkheid’. Hoewel het naar haar idee zelden lukt, zou er een synthese van die twee zaken moeten plaatsvinden, de biograaf en de creatief schrijver zouden moeten samensmelten. Het is deze overtuiging die haar aanzet tot het schrijven van Orlando. Op 5 oktober heeft ze de vorm gevonden en ze kondigt een biografie aan ‘die begint in het jaar 1500 en doorloopt tot op de dag van vandaag, genaamd Orlando, Vita; alleen vindt er een verandering van sekse in plaats’. Nog voorzichtig neemt ze zich voor maar eens ‘een weekje het een en ander op papier te gaan zetten’. Ruim twee weken later is ze compleet verslingerd geraakt aan het boek, ze weet van geen ophouden. Wat als een ‘escapade’, een ‘grap’, een ‘schrijversvakantie’ was begonnnen, wordt meer. ‘Ik ben tot over mijn oren ten prooi aan de grootste verrukking die ik ooit heb gekend’, schrijft Woolf in haar dagboek.
Deze verrukking heeft te maken met het gezelschap waarin Woolf zich bevond: haar ‘materiaal’ is immers haar hartsvriendin, Vita Sackville-West, die tevens korte tijd haar geliefde is. Sackville-West is echter niet de eerste persoon over wiens leven Woolf zich buigt. De eerste schrijfprodukten van deze dochter van Leslie Stephen, een van de samenstellers van de Dictionary of National Biography, bestaan uit levensgeschiedenissen en biografieën. Hierin parodieert Woolf de stijl en het onderwerp van haar vader: ‘Het Leven van Grote Mannen’, en vervolgens doet ze een heldhaftige poging ‘Het Leven van Vrouwen’ centraal te stellen. Niet alleen beschrijft ze in ‘Friendships Gallery’ het leven van Violet Dickinson op wie ze volgens biograaf Quentin Bell hopeloos verliefd was, en in ‘Remi- | |
| |
niscences’ het leven van haar zuster, Vanessa Bell; ze heeft als vijftienjarige zelfs een ‘History of Woman’ geschreven, die helaas verloren is gegaan. Woolf exploreert het genre dus al vroeg, waarbij ze zich opwerpt als pleitbezorgster van wat Hélène Cixous veel later ‘de andere geschiedenis’ zal noemen, het vergeten verhaal van vrouwen dat buiten de biografische canon valt.
Er is Woolf veel aan gelegen Orlando als biografie te presenteren. De originele titel luidt: Orlando; A Biography, en het boek voldoet aan biografische conventies door bijvoorbeeld met een register te eindigen en door foto's van Vita Sackville-West en Knole op te nemen. Bovendien herkennen we vele omstandigheden en personen uit het leven van Orlando. Wie Knole and the Sackvilles kent, de biografie van Sackville-West over haar familiegeschiedenis, ziet vele details in Orlando terugkomen. James Naremore laat zien op welke wijze Woolf allelei historische gegevens verwerkt en het personage Orlando tot een compositum van een aantal Sackvilles uit verschillende perioden maakt. Elementen uit de levensgeschiedenis van Vita Sackville-West zijn het meest herkenbaar: haar schrijverschap, haar liefde voor mannen en vrouwen, haar travestie, haar landgoed, de rechtzaken waar zij in verwikkeld raakt. Als we Orlando als roman à clef lezen, zijn er talloze verwijzingen te vinden: Violet Trefusis, Lord Lascelles, Harold Nicholson, Vita's Spaanse grootmoeder Pepita, Virginia Woolf zelf et cetera.
Ondanks deze waarheidsgetrouwe feiten is Orlando natuurlijk geen echte biografie. Het is een fantastische vertelling waarin biografische zekerheden op losse schroeven staan: het openbare leven van Orlando? Helaas vertonen de documenten die daar betrekking op hebben ‘midden in de belangrijkste regel een donkere schroeivlek’. Zijn ouders? Wat zou het. Een kind baren? We lezen er niets meer over dan dat ze voorspoedig bevalt van een zoon, geen details, geen naam, geen uitweidingen, niets. Een geslachtsverandering, toch spectaculair voer voor biografen zou je zeggen, wordt als gegeven aangenomen. Zaken als ‘de waarheid’ of de sleutel tot het leven van Orlando worden volstrekt onbelangrijk geacht, terwijl de benen van de edelman (‘de schoonste die ooit een edelman schraagden’) in vele toonaarden worden bezongen.
Orlando zet je voortdurend op het verkeerde been. Terwijl het boek zich uitdrukkelijk als biografie presenteert en ook zeker biografische feiten bevat, zou het onderschrift ‘antibiografie’ zeker niet misstaan. Orlando doet denken aan satires als Tristam Shandy van Lawrence Sterne of Don
| |
| |
Quichotte van Cervantes, onbetrouwbare levensgeschiedenissen waarin de draak wordt gestoken met de dan geldende literaire conventies en verwachtingen. Meestal gaat deze bespotting van literaire conventies in de satire samen met een kritiek op gewoonten op allerlei gebied. Niet door te filosoferen of te moraliseren, maar door de lachlust op te wekken, de status quo op de hak te nemen en te parodieren, clichés uit te vergroten en te ridiculiseren, gebruik te maken van de overdrijving en aldus de absurditeit van de werkelijkheid te laten zien.
Zo ook in Orlando. Het boek doet je schaterlachen, van de ene verrassing in de andere rollen, roept slechts een enkele maal een wijsgeer te hulp als het om zwaarwichtige zaken gaat en stelt dat ‘moraliseren tot de taak van de geschiedschrijver behoort, wien wij dit gaarne overlaten, daar er geen saaiere bezigheid te bedenken is’. Het satirische karakter van Orlando is een vermomming, een soort van ‘narratieve politiek’ om commentaar te kunnen geven op met name het sekseonderscheid. Centraal in het boek staat de geslachtsverwisseling van Orlando. Na tweehonderd jaar als man door het leven te zijn gegaan (met een onvergetelijk stel benen, dat wel), wordt hij na een diepe slaap wakker en zie: ‘Hij is een vrouw.’ ‘Doch’, vervolgt de verteller, ‘in ieder ander opzicht was hij dezelfde gebleven. Deze geslachtsverandering wijzigde weliswaar de hem en haar beschoren toekomst maar in geen enkel opzicht hun beider identiteit.’ Dat had hij, van nu af aan zij, gedacht... Aanvankelijk hoeft zij zich niet bezig te houden met haar transformatie daar zij zich heeft aangesloten bij een groep oriëntaalse, buiten de wet levende zigeuners, waar sekse nauwelijks van belang is. Ze realiseert zich pas ten volle dat ze een vrouw is wanneer ze teruggaat naar de ‘geciviliseerde’ wereld, naar Engeland dus, en op de boot merkt dat een matroos bijkans uit de mast dondert bij het zien van haar kuiten (nog altijd mooi). Dan komt het overweldigende besef dat het protocol haar voorschrijft nooit meer een vent een klap voor zijn hersens te geven, of te zeggen dat hij barst, of hem aan haar degen te rijgen, of een leger aan te voeren, of op een steigerend paard rond te draven of met tweeënzeventig medailles op haar borst rond te paraderen. De toekomst voor haar als vrouw bestaat uit ‘theeschenken voor de heren der schepping en hun vragen hoe zij die
drinken. U suiker? U melk?’
De transformatie van Orlando geeft aanleiding tot talloze grappen over de benauwde ideeën die in omloop zijn over ‘mannelijkheid’ en ‘vrouwelijkheid’. En deze schertsen worden naarmate het boek vordert, hoe langer hoe venijniger. De bon-mots van de achttiende-eeuwse schrijvers
| |
| |
Addisson en Pope met wie Orlando optrekt - beter gezegd, voor wie zij de suikertang hanteert in weerwil van haar eerdere overpeinzingen - zijn niets minder dan onverbloemde staaltjes van misogynie. Hoe het verhaal van vrouwen wordt overgenomen of weggeveegd door lieden van mannelijke kunne, wordt duidelijk wanneer Orlando het met Mooie Nellie en andere ‘straatvrouwen’ heeft over de vrouwelijke begeerte. Net wanneer Orlando zegt: ‘Zij begeren slechts...’, klinken er mannenstappen op de trap en een heer zegt, ‘ons de woorden uit de mond nemend: “Vrouwen hebben geen begeerten.”’ Woolf is hier wel zeer expliciet met haar kritiek.
Orlando tart de grenzen die de samenleving haar sekse oplegt. Hoewel ze wel degelijk enige stereotiepe vrouwelijke trekken aanneemt, blijft ze iets onverwachts behouden, ‘een mengeling van mannelijkheid en vrouwelijkheid, waarvan nu de een, dan de ander de boventoon voerde’. Ze maakt zich wat vrouwelijke listen eigen, maar rookt ook sigaren. Ze is buitengewoon teergevoelig, kan het niet aanzien dat men een poesje verdrinkt, maar kan tegelijk iedereen onder tafel drinken en houdt van gokken. Ze verwisselt regelmatig ‘de welvoeglijkheid van de kniebroek voor de verleidelijkheid van de rok en beleeft evenveel vreugde aan de liefde van zowel vrouwen als mannen’. Orlando laat zien dat zich in ieder mens een zwenking voltrekt van de ene sekse naar de andere. In geheel andere woorden zal Woolf dit idee uitwerken in de lezing waaraan zij vrijwel onmiddellijk na het voltooien van Orlando begint en die later bekend zal worden onder de titel Een kamer voor jezelf. Ook daar verzet Woolf zich tegen de beperkingen die het hebben van één enkele sekse ons oplegt: ‘Het is fataal om een man of een vrouw zonder meer te zijn; men moet man-vrouwelijk of vrouw-mannelijk zijn.’ Orlando is de literaire fantasie van een schrijfster die zocht naar manieren om de scheidslijn tussen de seksen aan het schommelen te brengen.
En daarmee zijn we terug bij Vita Sackville-West op wie zoals bekend dit meerslachtige ideaal geent is. Orlando staat, behalve een ‘sprookje’, een ‘satire’, een ‘schrijversvakantie’ een ‘biografie’ een ‘antibiografie’ en een commentaar op het sekseverschil, bovenal bekend als een liefdesverklaring aan de vrouw die Woolf mateloos fascineerde, de vrouw die door haar ambigue seksuele identiteit misschien wel een vita nuova voor haar representeerde. Woolf bewonderde haar autonomie, haar schoonheid (‘legs like beech trees’, schrijft ze in haar dagboek), haar durf en de mengeling van mannelijkheid en vrouwelijkheid die ook Orlando kenmerkt.
| |
| |
Woolf bezingt Orlando's/Vita's schoonheid al op de eerste pagina's:
De lippen zelf konden niet geheel het schone amandelwit van zijn tanden verhullen. Zijn neus was kort en strak als een pijl in ononderbroken vlucht; zijn waren waren donker, zijn oren klein [. ..] zijn ogen leken op bedauwde viooltjes, ogen zo groot dat het scheen alsof het water deze tot overlopens toe gevuld en verwijd had [...] zijn voorhoofd bolde als een marmeren koepel tussen de twee medaillons van zijn slapen.
Woolf staat er om bekend dat ze zich in ‘het werkelijke leven’ moeilijk uitleefde of zich liet meevoeren door de passies die zij volgens Quentin Bell opvatte voor verschillende vrouwen. Bell vertelt dat Woolf zich ‘verlegen, bijna maagdelijk moet hebben gevoeld in Vita's gezelschap’, maar van deze schroom heeft ze op papier duidelijk geen enkele last. Wanneer we bedenken dat ‘vita’ de Italiaanse benaming is voor ‘leven’, is de volgende passage in haar uitzinnigheid wel zeer expliciet:
O, leven, zo neuriet onze geest, of beter, zo zingt hij, als een ketel op de kachelplaat. Leven, o leven, wat zijt ge toch? [...] Leven! Leven! Leven! [...] Leven! Leven! Leven!
Nigel Nicholson typeert Orlando niet voor niets als ‘de meest charmante liefdesbrief van de literatuur’. Alle impliciete plaagstoten aan Sackville-Wests adres, via Orlando's trots op zijn aristocratische afkomst, snobisme, veelschrijverij, gedweep met Grote Schrijvers, voorliefde voor honden (‘De spaniël likte Orlando met haar tong. Orlando's hand streelde de spaniël. Orlando's lippen kusten de spaniël. Om kort te gaan, zij begrepen elkaar zo volkomen als een hond en een mens elkaar maar kunnen begrijpen’), al die plagerijen zouden getuigen kunnen zijn van een intimiteit die bij geliefden hoort.
Niet verwonderlijk dat Woolf ‘tot over haar oren ten prooi is aan de grootste verrukking’ bij het schrijven van haar liefdesverklaring, zoals zij in haar dagboek schreef. Na echter zo'n vijf maanden onophoudelijk aan Orlando gewerkt te hebben, is het boek zo goed als af en is er niets meer over van haar verrukking. Op 22 maart 1928 schrijft ze in haar dagboek: ‘Ja zeker, af - Orlando - op 8 oktober begonnen als een grap; en inmiddels wat al te lang geworden naar mijn zin. Misschien valt het wel tussen twee
| |
| |
stoelen, is het te lang voor een grapje, en te lichtvoetig voor een degelijk boek.’ Ze vindt het te buitenissig geworden, ongelijkmatig en noemt het zelfs een gedrocht. Critici nemen deze typeringen, te zamen met Woolfs behoefte aan een ‘een escapade’ of een ‘schrijversvakantie’, als bewijs voor het feit dat Orlando slechts een jeu d'esprit zou zijn, niet belangrijk en niet te meten aan Woolfs serieuze, meer canonieke literaire werken. Woolf noemt het boek echter niet onbelangrijk, ze is er niet tevreden over en zoekt de verklaring in het feit dat ze er ‘voor de grap aan begonnen is en serieus op is door gegaan’. Het boek lijkt een loopje met de intenties van de schrijfster te hebben genomen, ze heeft haar grap niet in de hand kunnen houden. Wanneer Woolf midden in Orlando zit, in december 1927, geeft ze zich rekenschap van een ongekende drijfveer die haar stuurt bij het schrijven. We lezen in haar dagboek: ‘Wat heb ik het onderdrukt en wat bezat Orlando een intrinsieke kracht! alsof het boek alles opzij heeft geschoven om levenskansen te krijgen.’ En terugkijkend op het boek, schrijft ze dat ‘Orlando het resultaat is van een heel gerichte en overweldigende impuls’. Wat is dit voor impuls, voor onbewuste drijfveer die maakt dat het verhaal zichzelf schrijft, waardoor Woolfs verrukking is omgeslagen in reserves?
Voorop heeft steeds voor haar gestaan dat het een humoristisch boek moest worden, een satire, een scherts. Er is in diverse commentaren op gewezen dat die drang een komisch boek te schrijven niet zo onschuldig is. Uit psychoanalytische hoek wordt gewezen op de dubbele bodem van de grap. Freud benadrukt in Der Witz und seine Beziehung zum Unbewuϐten (1905) dat geen enkele grap alleen maar humoristisch is. Een grap heeft ook iets aanvallends en agressiefs, is vaak een onbewuste poging om het onderwerp waarover grappen worden gemaakt te beheersen of te beoordelen of, als het een persoon is, de mond te snoeren. Gezien Woolfs terugkerende geklaag over het uit de hand lopen van de aanvankelijke grap en haar hints naar het onbewuste karakter van Orlando, is het heel wel mogelijk dat zij uiteindelijk het ‘slachtoffer’ wordt van het agressieve potentieel waarvan Freud spreekt. Het gif van haar pen evenaart dat van de ‘glaurieuze’ Nick Greene, de criticus die in de zestiende eeuw Orlando's leven en werk parodieerde. Woolfs kritiek richt zich op diverse zaken: op de traditionele biografie, op de gangbare geschiedschrijving en vooral op het stereotiepe sekseonderscheid. De grappen over het laatste worden zoals gezegd steeds venijniger, waardoor Orlando tevens een expliciete aanklacht wordt tegen een masculiene samenleving. En hiermee deed Woolf
| |
| |
wat zij vrouwelijke schrijfsters in Een kamer voor jezelf afraadde: de nadruk leggen op haar grieven en bewust als vrouw te spreken. Los van de vraag of dit Orlando tot een minder geslaagd boek maakt, slaat de parodie volgens Woolf dus door naar ernst. Het zijn echter niet alleen conventies en patriarchale instituties die zij parodieert, ook het leven en werk van, inderdaad, daar is ze weer, Vita Sackville-West wordt becommentarieerd. Lopen de schertsen over Sackville-West tevens uit de hand of blijft zij gevrijwaard van een al te scherpe pen?
Het genre van de biografie is natuurlijk net zomin onschuldig als de grap. In haar rol als pseudo-biograaf eigent Woolf zich haar onderwerp toe, hakt het in stukken, schikt en modelleert het en biedt haar ‘lezing’ van de persoon Sackville-West aan. Orlando is een zeer charmant personage, maar wordt hier en daar ook knap belachelijk gemaakt. Meestal kan, in het geval van ‘echte’ biografieën, de beschreven persoon in de meest absolute zin van het woord geen antwoord meer geven omdat de biografie pas wordt geschreven als hij of zij dood is. Sackville-West kon om een andere reden geen weerwoord bieden, mocht zij zich niet zo gelukkig voelen met het portret dat Woolf van haar schetst, betoogt Suzanne Raitt in haar boek over beide vrouwen. Orlando, met al z'n liefdesbetuigingen èn met z'n minder flatteuze beschrijvingen, was immers uitdrukkelijk bedoeld als grap, ‘only a joke’. Als Sackville-West zich zou beklagen, zou dit wel erg kinderachtig zijn. Woolf maakt zich dus ongrijpbaar, of, zoals Raitt zegt: ‘Orlando's humor werd Woolfs alibi: elke agressiviteit in het boek was enkel een grap.’
Een van de redenen voor Woolfs dubbele tong is wellicht de ontrouw van haar voormalige geliefde. De eerste zinnen van Orlando werden immers geschreven toen Woolf hoorde dat Sackville-West een nieuwe liefde had: Mary Campbell. In een brief aan Sackville-West, gedateerd op 9 oktober 1927 (vier dagen nadat Woolf in haar dagboek aankondigt dat zij model staat voor Orlando) schrijft zij: ‘lts all about you and the lusts of your flesh and the lure of your mind (heart you have none, who go gallivanting down the lanes with Campbell).’ En een week later dreigt zij: ‘If you've given yourself to Campbell, I'll have no more to do with you and so it shall be written, plainly, for all the world to read in Orlando.’
Door de geschiedenis van Sackville-West te beschrijven eigent ze zich haar leven weer toe. Tegelijkertijd is de manier waarop ‘eigenaardigheden’ van Sackville-West becommentarieerd worden niet altijd even vrijblijvend of impliciet. Wat bijvoorbeeld te denken van het commen- | |
| |
taar op Orlando's liefdesleven. Orlando is niet in staat lief te hebben, schrijft de biograaf, en de verschillende affaires die hij heeft, worden kritisch gewogen. ‘Orlando was niet kieskeurig’, zo lezen wij. ‘Hij was niet slechts een liefhebber van sierbloemen, ook veldbloemen en onkruid hadden steeds een bijzondere aantrekkingskracht voor hem.’ Had Woolf iemand op het oog met de sierbloemen, de veldbloemen en het onkruid? Wie zij duidelijk wel op het oog had via het personage Marmaduke Bonthrop Shelmerdine, was Harold Nicholson, de echtgenoot van Sackville-West. De onorthodoxe verhouding die zij hadden, de manier waarop zij wisten te ontsnappen aan een traditionele man/vrouw-verhouding, krijgt vorm in de ontdekking van Orlando en Shelmerdine dat zij niet zijn wat zij lijken: ‘“Jij bent een vrouw, Shel!” riep zij. “Jij bent een man, Orlando!” riep hij.’ Maar er worden ook vraagtekens geplaatst bij dit op het eerste gezicht zo ideale huwelijk.
Zij was weliswaar getrouwd, maar als je echtgenoot steeds maar om Kaap Hoorn bleef varen, kon je het dan een huwelijk noemen? Als je hem alleen maar aardig vond, kon je het dan een huwelijk noemen? En als je andere mensen ook nog aardig vond, kon je het dan toch een huwelijk noemen?
Hilarisch is de manier waarop Woolf de zogenaamde eenheid van geest en het bijbehorende ‘halve woord’ waaraan Orlando en Shel genoeg zouden hebben, ridiculiseert. Wanneer Shel over zijn reizen rond Kaap Hoorn vertelt, het ene inhoudsloze triviale detail na het andere opdist en zijn verhaal besluit met ‘de scheepsbeschuit raakte op’, voelt Orlando feilloos aan dat hij eigenlijk wil zeggen dat hij een negerin in het donker heeft gezoend. Wie wel eens een blik heeft geslagen op de briefwisseling tussen Nicholson en Sackville-West, zal het met mij eens zijn dat de manier waarop zij hun conversatie codeerden, zeer vermoeiend is voor een buitenstaander.
De meest bijtende spot bewaart Woolf voor het snobisme van haar protagonist. Orlando maakt er geen geheim van trots te zijn op zijn afkomst en de voorkeur te geven aan ‘ons soort mensen’, waarmee dan een adellijke achtergrond wordt bedoeld. Beroemd is zijn innige verhouding tot de botten van zijn voorouders, opgebaard in de crypte van het landgoed. Orlando's klassebewustzijn vindt zijn equivalent in Sackville-Wests gevoel voor klasseverhoudingen, waarbij ‘snobisme’ nog een eufemisme is.
| |
| |
De al eerder genoemde Raitt wijst erop dat Sackville-West een openlijke aanhangster was van de betrekkelijk nieuwe leer van de eugenetica die rond 1920 opgeld deed en die naar toepassingen zocht van de erfelijkheidsleer met als doel het nageslacht zo veel mogelijk op peil te houden of te verbeteren. Anticonceptie voor de lagere klassen en het stimuleren van huwelijken tussen aristocratische telgen die voor veel kindertjes zouden kunnen zorgen, behoorden tot de mogelijkheid het ras te verbeteren. Sackville-West, die als de dood was voor de groeiende werkende klasse, zag een eenduidig verband tussen klasse en cultuur, tussen aristocratie en beschaving enerzijds en arbeiders en barbarij anderzijds. Deze obsessie werkte zij, aldus Raitt, uit in haar eerste romans. Natuurlijk stond Sackville-West niet alleen, ook de Bloomsbury-groep waar Woolf tot behoorde, staat bekend om haar snobisme. Maar waar Woolf toch iets genuanceerder dacht, mogelijk onder invloed van het socialisme, blijft Sackville-West een notoire reactionair, getuige een brief aan Harold Nicholson van 7 februari 1945: ‘Ik haat de democratie. Ik haat la populace. Ik zou willen dat het onderwijs nooit was uitgevonden.’ De eugenetica bood Sackville-West tegelijk een verklaring voor het feit dat er onder de aristocratie ook minder beschaafde dingen gebeurden. In haar eigen geval verwees zij vaak naar haar Spaanse grootmoeder, de zigeunerin Pepita, die verantwooordelijk gesteld kon worden voor het passionele, niet-zo-beschaafde bloed dat ook door haar aderen kolkte. Ook Orlando blijkt bekend te zijn met de erfelijkheidsleer. Hij heeft een zekere voorliefde zich af te geven met lieden van minder allooi, zeelieden, vrijpostige vrouwen, zigeuners en prostituées. Deze ‘eigenaardige karaktertrek’ kan verklaard worden
door het feit dat een van zijn grootmoeders een schort gedragen en melkemmers getorst had. Enkele kleine korrels aarde van Kent of Sussex waren in die dunne uitgelezen vloeistof geraakt die zijn Normandisch erfdeel was.
Bespottelijker kan Sackville-Wests gevoel van zuivere afkomst niet beschreven worden. Orlando kenmerkt zich al met al door een dubbelzinnigheid op vele terreinen. Elke typering schiet te kort en keert zich tegen zichzelf. Een schrijversvakantie? Jawel, maar dan één waarin Woolf vijf maanden onafgebroken werkt. Een escapade? Dan één waarin ze zich probeert te verhouden tot een kwestie die in haar kringen speelde: het
| |
| |
genre van de biografie. Een sprookje? Zeker, maar volledig naar waarheid. Een grap? Eén met veel venijn dan. Een verrukking? Helaas, één die zich tegen de schrijfster keert. Een biografie? Een antibiografie is net zo'n geëigende term. Een humoristisch commentaar op het sekseverschil? Goed, maar de ernst van de situatie vraagt blijkbaar ook enig pamflettisme. Een liefdesbrief? Ach, horen liefde en wraak niet al eeuwen bij elkaar?
| |
Literatuur
Quentin Bell, Virginia Woolf A Biography |
Sandra M. Gilbert, ‘Orlando’ In Virginia Woolf Introduction to the Major Works Virago Press, London, 1994 |
Victoria Glendinning, Vita The Life of Vita Sackville-West Penguin Books, 1983 |
Maikiko Minow-Pinkney, Virginia Woolf & the Problem of the Subject The Harvest Press, Brighton, 1987 |
James Naremore, Nawoord bij Orlando in Bezige Bij-uitgave |
Suzanne Raitt, Vita & Virginia, The Work and Friendship of Vita Sackville-West and Virginia Woolf Clardendon Press, Oxford, 1993 |
Virginia Woolf, Orlando Biografie De Bezige Bij, Amsterdam, 1987 |
Virginia Woolf, Schrijversdagboek, deel 1 De Arbeiderspers, Amsterdam, 1978 |
Virginia Woolf, Een kamer voor jezelf De Bezige Bij, Amsterdam, 1979 |
| |
| |
1928
|
|