Lust en Gratie. Jaargang 9
(1992)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Marina Tsvetajeva
| |
PassieMarina Tsvetajeva wordt geboren te Moskou in 1892. Haar vader, Iwan Tsvetajev, is hoogleraar kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Moskou en | |
[pagina 49]
| |
oprichter van het huidige Poesjkin Museum voor Schone Kunsten. Tsvetajeva ‘erft’, zoals ze zegt: ‘zijn hartstocht voor werken, een afkeer voor carrière, zijn eenvoud en zelfontkenning.’ Haar moeder, Maria Aleksandrovna Meyn, is een begaafd pianiste. Zij voedt Tsvetajeva's passie voor ‘muziek, natuur en poëzie’ en ontwikkelt bij haar ‘een hartstocht voor het Jodendom, het een tegen allen en de Heroïek.’Ga naar eind3. Maria Meyn brengt haar kinderen al op zeer jonge leeftijd in aanraking met de wereldliteratuur. Naast het Russisch leert ze hen Duits en Frans lezen en schrijven. Als Maria Meyn die aan tuberculose lijdt, voor langere perioden naar kuuroorden in Duitsland, Zwitserland en Italië gaat, neemt ze de kinderen mee. Marina leert zo verschillende talen en culturen van dichtbij kennen. Ze ontdekt ook de natuur: ‘Eén ding - staat vast: mijn hartstocht voor bergen en mijn verlangen naar het vlakke land, iets ondenkbaars voor een vrouw uit Midden-Rusland - komt daar vandaan. Bergen - die zijn in mij met het verlangen ernaar begonnen en zelfs met het verlangen - van hen - naar mij: ik was het immers die hen ter vertroosting - dat “Wij komen terug!” had toegezongen.’Ga naar eind4. De bergen zullen haar later, wanneer ze in Tsjechoslowakije woont, onder meer inspireren tot het lange lyrische ‘Gedicht van de berg’ (1924). De berg is daarin het symbool van de liefde. Tsvetajeva bewondert haar moeder. Tegelijkertijd wordt ze als kind al gedwongen een eigen wereldje te creëren om zich tegen de kracht van haar moeder te beschermen. ‘Moeder voedde niet op - ze beproefde: de kracht van onze weerstand: of de borstkas het zal begeven? Nee, hij heeft het niet begeven, maar hij heeft zich zo uitgedijd, dat je hem daarna - nu - nergens meer mee kunt voeden, kunt vullen. Moeder liet ons uit de geopende ader van de Lyriek drinken, zoals ook wij later, na genadeloos onze ader te hebben geopend, probeerden onze kinderen met het bloed van onze eigen hunkering te drenken. Hun geluk - dat het niet lukte, het onze - dat het lukte.’Ga naar eind5. In het prozaverhaal ‘Moeder en muziek’ (1935), waaruit bovenstaande citaten komen, zal Tsvetajeva eveneens beeldend schrijven over haar moeders poging haar tot pianiste op te voeden. Alle lessen en discipline ten spijt, duidelijk blijkt dat Marina niet in de muziek wil: ‘Zij had het maar goed, zij, die op de vleugel alles kon, zij, die over het toetsenbord scheerde als een zwaan over het water, zij, die in mijn herinnering, na drie lessen op de gitaar concertstukken speelde, zij, die noten op papier las, zoals ik letters, voor haar was het makkelijk van muziek te houden. (...) Ik hield wel van muziek. Van muziek - hield ik. Ik hield alleen niet van - mijn muziek. Voor een kind is er geen | |
[pagina 50]
| |
toekomst, er is alleen - het nu (wat voor hem gelijk is aan - het altijd). (...) Arme moeder, hoe heb ik haar ontstemd en hoe is zij nooit te weten gekomen, dat heel mijn “a-muzikaliteit” - slechts geheel andere muziek was!’Ga naar eind6. Wanneer Marina dertien jaar is, sterft haar moeder en pas dan krijgt haar eigen, dichterlijke roeping de overhand. Op zeventienjarige leeftijd geeft Tsvetajeva, in eigen beheer, een eerste dichtbundel uit. Avondalbum (Vetsjernij al'bom, 1910) heeft net als haar tweede bundel De Toverlantaarn (Wolsjebnij, 1912) de Liefde en de Dood als hoofdthema's. Met deze beide bundels lijkt Tsvetajeva afscheid te nemen van haar jeugd. Toch zal ze in haar werk steeds blijven zoeken naar een belevingswereld, waarin plaats is voor het kind. De wil om te leven en de passie voor de liefde in ‘het nu’ zijn en blijven de drijfveer van haar schrijven. Ze voelt zich geen tijdgenoot van zichzelf en als dichter geen tijdgenoot van anderen. In het prozaverhaal ‘Mijn Poesjkin’ (1937) verwoordt Tsvetajeva haar visie op het verlangen en de positie van vrouwen, wanneer ze de onmogelijke liefde van het personage Tatiana voor Jevgeni Onegin vlijmscherp neerzet: ‘(...) Een bankje. Op het bankje - Tatiana. Daar komt Onegin, maar hij gaat niet zitten, zij staat op. Ze staan beiden. En hij spreekt alleen, de hele tijd, lang, en zij zegt geen woord. (...) Mijn eerste liefdesscène was een niet-liefdesscène: hij beminde niet (dat begreep ik), daarom ging hij niet zitten, zij beminde wel, daarom stond ze op. Ze waren geen minuut samen, ze deden niets samen, ze deden volkomen het tegengestelde: hij sprak, zij zweeg, hij had niet lief, zij wel, hij ging weg, zij bleef, zodat wanneer je het doek optrok - zij daar alleen stond, of misschien zat ze weer, omdat ze slechts opstond, omdat hij stond, en daarna viel ze neer op de bank, en daar zal ze eeuwig zitten. Tatiana zit eeuwig op die bank!’Ga naar eind7. Tsvetajeva leert van Poesjkin, dat het woord liefde meer betekenissen kan hebben. Ze herkent de onweerstaanbare bekoring, die er van de liefde uitgaat, maar verwerpt het eeuwige afwachten van veel (vrouwelijke) personages uit de literatuur. ‘De drie belangrijkste verleidingen voor mij zijn: de verleiding van de zwakheid, de verleiding van de onverstoorbaarheid - en de verleiding van het vreemde.’Ga naar eind8. Haar teksten illustreren de strijd om het wezen van de liefde in al haar ambivalenties te grijpen en om door te dringen tot de ziel. Fantasie en daadkracht worden ingezet om haar hartstocht een vorm en een plaats te geven. Op achttienjarige leeftijd zoekt Tsvetajeva bij oude ruïnes in Genua de eenzaamheid en bezint zich op een voorbije liefde. Ze schrijft ‘Ik heb in | |
[pagina 51]
| |
gedachten alles - al beleefd, alles - genomen. Mijn fantasie loopt altijd vooruit. Ik open bloesems, die zich nog niet ontvouwd hebben, ik raak ruw de zachtste dingen aan en doe dit, zonder het te willen, ik kan helemaal niet anders! Betekent dat, dat ik niet gelukkig kan zijn? (...) Wat blijft - is het gevoel van de absolute eenzaamheid, waarvoor geen genezing is. Het lichaam van een ander mens is - als een muur, zij verhindert, dat men zijn ziel ziet. O, hoe haat ik deze muur!’Ga naar eind9. Tijdens een strandwandeling bij Genua ontdekt ze een eenzame, schone jongeling. Zijn reusachtige blauwe ogen betoveren haar. In stilte legt ze een eed af, aan zichzelf: als hij haar lievelingssteen weet te raden en deze bij haar brengt, zal ze hem trouwen. Het lot wordt even uitgesteld, maar niet voor lang. Kort na deze gebeurtenis ontmoet ze in een kunstenaarskolonie te Koktebel aan de Zwarte Zee, haar toekomstige man: ‘Dat met de steen - is werkelijk uitgekomen, want Sergej Jakovlevitsj Efron, die ik een half jaar daarna trouwde, nadat ik had gewacht tot hij 18 werd, vond en overhandigde mij, vrijwel de eerste dag van onze ontmoeting - iets buitengewoon zeldzaams - een Genuese Carneoolparel, die ik tot de dag van vandaag bij me draag.’Ga naar eind10. | |
BallingschapDe mythische proporties, die Tsvetajeva aan een aantal gebeurtenissen geeft, zeggen iets over de manier waarop zij in het leven staat. Ze doorziet de dagelijkse werkelijkheid en probeert deze naar haar hand te zetten. Door met zichzelf in dialoog te gaan, wordt een gesloten universum opengebroken en komen algemeenheden ter discussie te staan. ‘Tussen de volheid van verlangens en de vervulling van verlangens, tussen de volheid van het lijden en de leegte van het geluk, was mijn keuze vanaf de geboorte - en daarvoor - bepaald.’Ga naar eind11. Het trouw aan zichzelf en het woord willen blijven botst echter voortdurend met de werkelijkheid. Die werkelijkheid krijgt ondertussen een gewelddadige wending. Na de Oktoberrevolutie in 1917 breekt de burgeroorlog uit en Efron vecht aan de zijde van de Witten. Tsvetajeva zit, met twee kleine kinderen en zonder enig bericht van haar man, vier jaar vast in een stuurloos Moskou. Irina, de tweede dochter, sterft op driejarige leeftijd aan de gevolgen van de hongerwinter. In 1922 komt er een levensteken van Efron uit Praag en Tsvetajeva zal zich daar bij hem voegen. Het vormt het begin van één lange reis, want pas in 1939 zal | |
[pagina 52]
| |
ze naar haar geboorteland terugkeren. Op weg naar Praag maakt Tsvetajeva een tussenstop in Berlijn. Tijdens haar nog geen drie maanden durende verblijf aldaar worden er drie gedichtenbundels van Tsvetajeva uitgegeven en stelt ze er zelf nog twee samen. Het gezin herenigt zich in Tsjechoslowakije. In een voorstadje van Praag zullen ze weliswaar nog geen vier jaar wonen, maar toch zijn die vier jaar voor Tsvetajeva zeer belangrijk. Haar dichterlijke ziel vindt daar haar weerklank in de natuur: ‘Ik woonde in de Tsjechische natuur, voorbij de deur van de cultuur, dat wil zeggen natuur plus mens, natuur plus volk.’Ga naar eind12. Haar schrijven komt er tot volle bloei. De bergen en een kortstondige, hevige liefdesverhouding inspireren haar tot lange lyrische gedichten. Het ‘Gedicht van de Berg’, zet als volgt in:
Ik sidder - bergen glijden van me af,
mijn ziel - stijgt op.
Laat mij zingen over het verdriet:
over mijn berg!
Nog heden, noch in de toekomst
dicht ik het zwarte gat.
Laat me zingen over de afgrond
boven op de berg.Ga naar eind13.
De strijd om het dagelijks bestaan dringt zich zo op dat Tsvetajeva besluit met haar dochter Ariadna (1917) en zoon Georgi (1925) naar Parijs te verhuizen. Daar vindt ze, vooral onder Russische émigrés, aanvankelijk grote belangstelling voor haar poëtische experimenten. Door haar onafhankelijke opstelling vindt ze er echter al snel minder gehoor: ‘de rechtsen is het in formele zin te links, de linksen is het te rechts van inhoud.’Ga naar eind14. Het alles zelf moeten uit- en ondervinden neemt steeds letterlijker vormen aan, zowel in het schrijven als in de realiteit. In een klein kamertje, met uitzicht op een blinde muur en in de verste verten geen natuur, krijgt ze geen enkele impuls van buitenaf. De moeilijke sociale omstandigheden, die haar in Tsjechoslowakije al parten speelden, blijken ook structureel te zijn voor haar verblijf in Frankrijk. Tsvetajeva's isolement wordt steeds groter: lezers en vrienden ontbreken en | |
[pagina 53]
| |
veel emigranten-uitgevers worden getroffen door de economische recessie, waardoor publiceren moeilijker wordt. Dochter Ariadna keert in 1937 terug naar haar geboorteland. Tot overmaat van ramp wordt Efron ervan verdacht betrokken te zijn bij twee politieke moorden. Hoewel Tsvetajeva hiervan niets weet, dalen haar mogelijkheden voor publiceren tot het nulpunt. Efron vertrekt via Spanje naar de Sovjetunie. Na veertien jaar Parijs besluit Tsvetajeva, in alle opzichten ontheemd, met haar zoon ook naar de Sovjetunie terug te keren: ‘Alles duwt me naar Rusland, waarheen ik niet kan reizen. Hier ben ik overbodig. Daar ben ik onmogelijk.’Ga naar eind15. Er komt nog geen einde aan het zwervende bestaan van deze bannelinge. De reis komt definitief ten einde, wanneer Tsvetajeva, na de inval van de Duitsers, vanuit Moskou naar Jelaboega wordt geëvacueerd. In dit afgelegen plaatsje (ont)neemt ze zich in 1941, door ophanging, het leven. Haar man werd kort daarvoor geëxecuteerd. Haar dochter was opgepakt en in een werkkamp verdwenen en haar zoon maakte haar voortdurend verwijten, omdat ze aan alles gebrek hadden. Ze beseft dat van schrijven, laat staan van publiceren, niets meer kan komen. De werkelijkheid van het leven verpletterde de werkelijkheid van het schrijven. Tsvetajeva had, zoals ze zelf zei ‘haar leven lang het allereenvoudigste ding om het te begrijpen in gedichten moeten onderdompelen om het van daaruit te kunnen zien’.Ga naar eind16. Dat onderdompelen van de werkelijkheid in verzen wil en kan ze aan het einde van haar leven niet meer.
Verlangen naar het moederland! Een
van haar masker ontdane illusie!
Het is mij geheel om het even -
waar ik geheel alleen zal zijn,
over welke stenen ik me naar huis
zal slepen met een mandje van de markt,
naar mijn huis, dat niet weet -
dat het van mij is - hospitaal of kazerne.
Het is me om het even, temidden van
welke gezichten - mijn haren overeind staan,
| |
[pagina 54]
| |
als een gevangen leeuw, door welk milieu
verstoten te zijn - onherroepelijk - alleen
in de eigenheid van mijn gevoelens.
Als een beer uit Kamtsjatka, zonder ijsschots.
Waar men niet went (en ik doe geen poging!),
waar men zich vernederen moet - is mij gelijk.
De moedertaal zal me niet verleiden,
met haar melkachtige, hemelse geroep.
Het maakt mij geen moer uit - in welke taal
door wie dan ook niet begrepen te zijn!
(Als lezer, als verslinder van tonnen kranten,
als de melker van roddelpraatjes...)
Hij - afgezant van de twintigste eeuw
en ik - bode van welke eeuw dan ook!
Ik verstijf, als een gekapte boom,
die is overgebleven van de allee,
allen - mij gelijk, alles - mij hetzelfde,
en, misschien, nog meer gelijk dan dat alles -
dat wat het meest eigen is - van alles.
Al mijn symptomen, al mijn kenmerken,
alle data's - door een hand weggevaagd:
alleen de ziel, die geboren is - ergens.
Zó goed heeft mijn land me niet behoed,
dat zelfs de allerwaakzaamste spion
in de gehele ziel - kris kras!
de moedervlek nooit vinden zal!
| |
[pagina 55]
| |
Ieder huis is mij vreemd, iedere kerk leeg,
en alles - gelijk, en alles - hetzelfde.
Maar dan, wanneer er op de weg -
een struik verrijst - een lijsterbes vooral, dan...
mei 1934Ga naar eind17. | |
ArcheologeDe begrippen migratie, ballingschap en nomadisme, die in het postmoderne denken hebben postgevat, zijn alle op Marina Tsvetajeva van toepassing. Ook zij heeft immers haar moederland (moeten) verlaten en menige geografische grens overschreden. Tsvetajeva heeft de gevolgen van het in een ander land wonen aan den lijve ondervonden. Ze heeft als geen ander armoede en eenzaamheid gekend. Ook zij experimenteerde met de taal om de realiteit van het bestaan te overstijgen, deze andere dimensies te geven. Het ligt voor de hand haar een plaats in de exil-literatuur toe te wijzen. Met een dergelijke indeling wordt ons inziens echter voorbij gegaan aan de eigenheid van Tsvetajeva's gedichten. Verschillende stromingen hebben haar weliswaar beïnvloed, maar ze heeft nimmer tot een stroming behoord. Zij heeft juist altijd aan iedere categorisering weten te ontglippen. Tsvetajeva neemt een geheel eigen plaats in binnen de Russische moderne poëzie. De twee dichtregels, die we als motto voor dit artikel hebben gekozenGa naar eind18., drukken voor ons de kern uit van Tsvetajeva's dichterschap. Ze verenigen namelijk het spreken en luisteren tegelijk. Tsvetajeva is de dichter die het onzichtbare in woorden probeert te vangen, ‘dat wat de mens voortdurend doet, maar nooit ziet.’ (Boris Pasternak over Tsvetajeva's poëzie) Door de wisselwerking van het spreken en het luisteren, wordt inzicht verkregen in de wezenlijke samenhang van de dingen. Het openbreken van de oppervlaktestructuur van de taal is zichtbaar in het werk van Tsvetajeva. Als een archeologe graaft ze de taal laag na laag af om bij diepere gevoelens en gedachten uit te komen. Dat dit opgravingswerk schoksgewijze verloopt, komt tot uitdrukking in haar ritmiek. Op een snelle beweging voorwaarts en omhoog, volgt al snel een opzettelijk haperen van de woorden. Woorden worden in stukken gehakt, in lettergrepen uiteengerukt. Werkwoorden worden vaak weggelaten. Gedachtenstrepen, uitroeptekens en | |
[pagina 56]
| |
vraagtekens zijn haar middelen bij uitstek om het wegstrepen en het leggen van ongebruikelijke verbanden te beklemtonen. Tsvetajeva's poëzie heeft een strakke syntaxis, een klankpatroon met dissonanten en een strak metrisch schema. Steeds bedenkt zij een nieuw metrisch patroon, met meer dan een soort (vers)voet, dat voor de duur van een gedicht op alle mogelijkheden wordt onderzocht en bespeeld. Vaak laat zij ook een of meer (werk)woorden en de persoonsvorm in een zin weg. Door deze weglatingen ontstaat een elliptische verbeelding, in combinatie met een zeer eigenzinnig gebruik van woordverbindingen. De interpunctie bepaalt het ritme bij het lezen. Het is hollen of stilstaan. Woorden gaan aan de ervaringen vooraf of worden erdoor ingehaald. Haar teksten bestaan uit lange monologen waarin, door een veelvuldig wisselen van perspectief en object, een dialoog ontstaat.
(...)
Wie ben ik nu? - Een geheel? - Nee, duizenden!
Een veroveraar? Nee, een verovering!
Is dat nu liefde - of bewondering,
een grilligheid van mijn pen - of het oerbegin,
een hunkering naar de rang van engelen -
of een beetje huichelarij - volgens roeping...
(...)Ga naar eind19.
Tsvetajeva hanteert een regelmatig wisselen van persoonsvorm; van een ik naar een jij, naar een zij, een hij, een wij en een ons. Het panoramische effect hiervan is geen esthetisch spelletje maar vormt een onderdeel van haar denken. Als lezer word je heen en weer geslingerd tussen de afgronden van de stilten en de hoogten van haar lyrische kracht. Uit het al eerder geciteerde gedicht ‘Heimwee’ spreekt Tsvetajeva's verlangen naar het moederland, dat zij verloren heeft. Terwijl ze dit verlangen uitspreekt, luistert ze naar zichzelf en in de tweede regel al blijkt het een ‘illusie’. Het moederland is niet alleen de taal, waarin de mensen vervreemd zijn van elkaar, maar ook de ziel. De ziel is gedoemd eeuwig te dolen. Niet een land heeft Tsvetajeva verstoten, maar het leven. Ze voelt zich ontheemd | |
[pagina 57]
| |
in het leven en het leven doet zijn uiterste best dit gevoel te bevestigen. Met ‘de hartstocht van de ontzetting’ schrijft ze tegen de vergankelijkheid van het leven in. Enerzijds dient het schrijven als schild tegen zichzelf en de buitenwereld. Anderzijds roept ze zichzelf en de lezer meedogenloos ter verantwoording.
(...)
Oud van hondse jaren -
geef mij een schat:
voor brandende jaren -
een afgekoelde tuin...
(...)
Zeg nu: genoeg ellende - neem
de tuin - zo eenzaam, als zijzelf.
(Maar sta er ook Zelf niet buiten!),
De Tuin, zo eenzaam, als Ik Zelf.
Zo'n tuin voor mij, oud van jaren...
- Die tuin? En misschien - die wereld?
Geef die mij in mijn oude jaren -
bij het uittreden van mijn ziel.Ga naar eind20.
Tsvetajeva's werk is te lezen als een aanklacht tegen de onmogelijkheid om in alle verscheurdheid, als een geïntegreerd mens te leven en te wortelen. Tsvetajeva noemt het leven een geestelijke dwangbuis. Dat wat rest is de ziel, die in het dichten tot leven komt: ‘Van mijn ziel heb ik mijn huis gemaakt, maar nooit van het huis - mijn ziel. Ik ben afwezig in mijn leven, ik ben niet thuis. De ziel in huis - thuis, is voor mij niet mogelijk en vooral niet denkbaar.’Ga naar eind21. Met dank aan Tatiana Das en Tatiana Khrapovitskaja voor hun commentaar en hulp bij het vertalen van de door ons aangehaalde prozacitaten. | |
[pagina 58]
| |
In dit honderdste geboortejaar van Marina Tsvetajeva verschijnt er half mei bij uitgeverij Prometheus Jouw tedere mond - een en al kus, een gedichtenbundel samengesteld en vertaald door Toos van Aken, Tatiana Das, Tatiana Khrapovitskaja en Gonnie Lubbers. |
|