De jongen wist niet wat hij van de man moest denken, en zijn kindergezicht stond onzeker met een mengeling van nieuwsgierigheid en twijfel. Hij was nieuw op de krantenroute; hij was er nog niet aan gewend om in de stad te zijn in de donkere, vreemd vroege ochtend.
‘Ja’, zei de man. ‘Ik ondernam een aantal stappen om haar terug te krijgen. Ik reisde rond om haar op te sporen. Ik ging naar Tulsa waar ze familie had. En naar Mobile. Ik ging naar elke stad die ze ooit had opgenoemd, en ik achtervolgde elke man met wie ze vroeger een verhouding had gehad. Tulsa, Atlanta, Chicago, Cheehaw, Memphis... Bijna twee jaar lang joeg ik het land door om haar te pakken te krijgen.’
‘Maar ze waren allebei van de aardbodem verdwenen!’ zei Leo.
‘Luister niet naar hem’, zei de man op vertrouwelijke toon. ‘En vergeet die twee jaar ook. Die doen er niet toe. Wel belangrijk is dat er rond het derde jaar iets bijzonders met me begon te gebeuren.’
‘Wat dan?’ vroeg de jongen.
De man boog voorover en hield zijn kroes schuin om een slok bier te nemen. Maar toen hij boven de kroes zweefde, trilden zijn neusvleugels een beetje. Hij rook dat het bier verschaald was en dronk er niet van. ‘Om te beginnen is liefde iets geks. Eerst dacht ik alleen aan haar terugkrijgen. Het was een soort waanzin. Toen, met het verstrijken van de tijd, probeerde ik me haar te herinneren. Maar weet je wat er gebeurde?’
‘Nee’, zei de jongen.
‘Als ik op bed ging liggen en probeerde aan haar te denken, werd mijn hoofd leeg. Ik kon haar niet voor me zien. Ik haalde haar foto's te voorschijn en keek ernaar. Hielp niet. Deed niks. Leegte. Kun je het je voorstellen?’
‘Hee, maat!’ riep Leo richting bar. ‘Denk je eens in: die kerel hier is een leeghoofd!’
Langzaam, alsof hij vliegen wegwuifde, zwaaide de man met zijn hand. Zijn groene ogen stonden geconcentreerd en waren gericht op het nietszeggende gezicht van de krantenjongen.
‘Maar dan plotseling een stukje glas op de stoep. Of een stuiversdeuntje uit een muziekdoos. Een schaduw op de muur, 's nachts. En ineens wist ik het dan weer. Het kon op straat gebeuren en dan huilde ik of stootte mijn hoofd tegen een lantaarnpaal. Snap je?’
‘Een stukje glas...’ zei de jongen.
‘Wat dan ook. Ik liep rond en had geen macht over hoe en wanneer ik me haar zou herinneren. Je denkt dat je je achter een soort schild kunt verbergen. Maar