Lust en Gratie. Jaargang 8
(1991)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
De bibliotheek van Titia van der Tuuk als venster op de wereldvrouwenboekerij
| |
[pagina 51]
| |
had getrotseerdGa naar eind4., dan waren er vervolgens de ongeschreven regels die een vrije toegang tot het boek belemmerden. Sommige boeken werden namelijk voor vrouwen minder geschikt geacht, zoals Titia van der Tuuk in het Arnhemse Leesmuseum moest ondervinden - een ervaring waarvan zij Annette Versluys-Poelman, echtgenote van de uitgever van het boek dat haar onthouden dreigde te worden, Zuster Bertha van Arnold Aletrino, op 31 oktober 1892 uitvoerig verslag doet: ‘Ik ben benieuwd naar Johannes Viator. Als het niet op het leesmuseum komt, vraag ik het aan. In den regel komen de boeken van Van Eeden er wel, maar overigens is het bestuur zoo bang als de dood voor de zoogenaamde Nieuwe-Gids-lektuur. Hoewel ik Zuster Bertha in eigendom had, vroeg ik dat verleden jaar ook aan, maar het werd geweigerd. Toevallig ben ik in de bibliotheekkamer, toen een heer om het boek vraagt, waarin aanvragen worden aangeteekend. Hij zei tot den concierge, dat hij Zuster Bertha wilde aanvragen. De concierge maakt hem er op attent, dat het mij geweigerd is. Reeds legt de man de pen neer, maar nu trad ik tusschen beiden, en verzocht hem vriendelijk toch zijn verzoek te doen, daar ik noodig vond, dat het bestuur de wenschen van de leden kende. Hij deed het en... het boek werd aangeschaft! Ik vertegenwoordig op het leesmuseum een weinig de oppositie; ik kan niet uitstaan, dat alle degelijke of artistieke boeken geweigerd worden, terwijl er soms in een paar jaar vijf prullen van Louise Stratenus worden aangeschaft en ook geen enkel boek van Cath. Alberdingk Thijm ontbreekt.’Ga naar eind5. Sommige vrouwen richten in zulke omstandigheden een eigen Leesmuseum voor Vrouwen op, zoals in Amsterdam (1877) en Den Haag (1894) gebeurdeGa naar eind6., anderen leggen een eigen bibliotheek aan, zoals Titia van der Tuuk deed. Meer nog dan uit bovengeciteerde brief blijkt dat uit de brief die zij Annette Versluys-Poelman een jaar later schrijft. Deze staat op dat moment op het punt aan haar verontwaardiging over de ongelijke positie van man en vrouw politieke consequenties te verbinden en zal in 1894 de eerste presidente van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht worden, en voelt kennelijk de behoefte zich door enige zelfstudie op haar stap in de openbaarheid voor te bereiden.Ga naar eind7. Op haar verzoek doet Titia van der Tuuk haar de titels van een aantal omvangrijke geschiedkundige naslagwerken aan de hand, waarbij Wilhelm Onckens Allgemeine Geschichte in Einzeldarstellungen met zijn 44 delen wel de kroon spant. Ook stelt zij haar de boeken ter beschikking die zij zelf over de vrouwenkwestie heeft: | |
[pagina 52]
| |
‘Over de vrouwenkwestie heb ik verschillende min of meer uitgebreide boeken, die je wel kunt leenen als je wilt. Het heerlijkste boek vond ik Im freien Reich van Irma von Troll-Borostyáni, al in 1884 verschenen; verder heb ik Das Recht der Frau, das Vermächtniss einer Unglücklichen an ihre Mitschwestern, De Toekomst der Vrouw van Tellegen, La femme esclave van Fallot.’Ga naar eind8. Toen ik deze brief voor het eerst las, had ik juist onderzoek gedaan naar de vier feministen die in 1912 de oproep van het NWHK, de Nederlandse afdeling van het Duitse Wissenschaftlich-humanitäre Komitee (WhK) ‘ook de uraniërs rechtvaardig te beoordeelen’ hadden ondertekend: Stella Hartshalt-Zeehandelaar, Marie Rutgers-Hoitsema, Annette Versluys-Poelman en Titia van der Tuuk. Op de vraag wat deze vier vrouwen als feministen kon hebben bewogen hun handtekening onder de oproep te zetten, had ik geen duidelijk antwoord kunnen vinden.Ga naar eind9. De blik die bovenaangehaalde passage mij gunde in de boekenkast van Titia van der Tuuk riep dan ook onmiddellijk en in verhevigde mate die mengeling van schroom en gretigheid op die mij immer voor de boekenkast van een ander overvalt, zo weerloos en toegankelijk daar de ziel van de verzamelaar/ster staat uitgestald. Het liberale pleidooi voor verruiming van de beroepsmogelijkheden van de vrouw uit de beschaafde stand van de hoogleraar staatsrecht Tellegen, het christelijke offensief tegen de reglementering van de prostitutie van de dominee Fallot en de radicaal-feministische verdediging van de gelijkheid van man en vrouw van de schrijfster en publiciste Von Troll-Borostyáni - met haar Tituskapsel en levensgezellin de Oostenrijkse zusterziel van Titia van der TuukGa naar eind10. - waren dit de merkpalen van de feministische ontwikkeling van Titia van der Tuuk die haar in 1912 tot haar steun aan het NWHK zouden brengen? Als ik toch haar hele boekenkast eens mocht zien! Zelden worden zulke wensdromen vervuld. Daar komt bij dat het leven van Titia van der Tuuk, voorzover ik dat kende, maar weinig aanknopingspunten bood. Zij was lid geweest van verenigingen, bewegingen en groepen die merendeels weinig beschreven waren, weinig archiefmateriaal hadden achtergelaten, en voorzover dit wel het geval was, kwam zij daarin maar ternauwernood voor. Zij had geen echtgenoot. Zij had geen kinderen. De vrouw met wie zij meer dan veertig jaar samenwoonde, Rose Roosegaarde Bisschop, had nog minder sporen nagelaten. Waar zou ik moeten zoeken? Bij haar familie leek me. Het geslacht Van der Tuuk stond tenslotte beschreven in Vorsterman van Oyens Stam- en wapenboek van aanzienlijke Nederlandsche familiën (1890) en in | |
[pagina 53]
| |
Titia van der Tuuk, 1898, Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag.
| |
[pagina 54]
| |
zulke families wordt allicht bewaard, misschien leefde er nog wel iemand die haar had gekend, misschien wist die wat er van haar boekenverzameling geworden was. Zo zocht ik contact met de weduwe van een zoon van een zuster van Titia van der Tuuk, een apotheker in ruste. Ja, tante Titia kon zij zich nog wel herinneren, en tja, als ik meer over haar zou willen weten, haar nalatenschap lag sinds de dood van tante Rose in 1940 boven, op zolder. Ik wist niet wat ik hoorde. En ik wist nog minder wat ik zag toen ik enige tijd later die zolder mocht betreden: stapels dozen, kisten, grote kasten, kleine kasten, reiskoffers, hutkoffers, vol met boeken, tijdschriften, manuscripten, drukproeven, brieven, knipsels, aantekeningenboekjes, rekeningen, foto's. Het hele leven van Titia van der Tuuk, wachtend op degene die het wilde leren kennen. Een ontdekkingstocht begon. Zo boden de tijdschriften en knipsels zicht op onvermoede publikaties, lieten de brieven mij kennismaken met vriendinnen en geestverwanten, kon ik me met een stereoscoop verbeelden in haar aanwezigheid te zijn, en: mocht ik in haar boekenkast kijken.Ga naar eind11. En daar stonden ze dan: Tellegen, Fallot en Von Troll-Borostyáni, naast een presentexemplaar van Een boek voor jonge vrouwen en meisjes. Wenken voor het geslachtsleven (1900) van Johannes Rutgers; De masculinisatie der vrouw (1886) van Bernhard - afkomstig uit de bibliotheek van C.V. Gerritsen zoals het stempel verraadt, en volgens de kwalificatie in het handschrift van Titia van der Tuuk ‘Een prul’Ga naar eind12.; drie brochures van Johanna Elberskirchen, feministe, vrijdenkster en in de tijd dat Titia van der Tuuk de oproep van het NWHK ondertekende lid van het ‘Obmännerkollegium’ van het WhK; August Forel, Die sexuelle Frage in de uitgave van 1906, met daarin een niet-ondertekende, in het Duits gestelde, ‘Nachtrag’ getitelde kritiek van een Nederlander op de visie die Forel in Die sexuelle Frage op homoseksualiteit uitdraagt.Ga naar eind13. | |
Droste-effectMaar terwijl deze en dergelijke verrassingen mijn oorspronkelijke verlangen naar de boekenkast van Titia van der Tuuk geheel hadden moeten bevredigen, wekte haar kast alleen maar weer nieuwe verlangens die mij bij wijlen totaal van het rechte pad brachten. Hoe meer ik in haar boekenkast rondlas, hoe vaker deze doorkijkjes bood naar andere, gelijksoortige verzamelingen, die soms op hun beurt weer toegang boden tot nog andere verzamelingen, die | |
[pagina 55]
| |
stuk voor stuk en liefst ook meteen moesten worden getraceerd. Dit Droste-effect trad het eerst op bij lezing van het vroegfeministische weekblad De Huisvrouw. Het begon zo: ‘Men hoort wel eens beweeren, dat vroeger op verre na zooveel vrouwen niet de pen hebben gevoerd als tegenwoordig. Tegenover dit beweren verdient het feit de aandacht, dat 25 jaar geleden te Milaan eene bibliotheek verkocht werd, welke niet minder dan 30.000 delen bevatte, uitsluitend door vrouwen geschreven.’Ga naar eind14. In een boek van Jan Versluys, zwager van Annette Versluys-Poelman, trof ik meer informatie over deze opwindende collectie: ‘In 1847 overleed te Padua een graaf Leopold Ferri, die een boekerij naliet, welke geheel bestond uit werken door vrouwen geschreven in verschillende talen, en die boekerij telde bijna 32000 deelen.’Ga naar eind15. Het kon toch niet zijn dat die hele boekerij verdwenen was? Er zou toch op zijn minst wel een catalogus van gemaakt zijn? De aankondiging van een ‘Belangrijke Boekverkooping’ in de advertentiekolommen van een latere Huisvrouw wist mij nog net van de eerstvolgende trein naar Milaan te weerhouden. In 1894 bleek namelijk bij J.H. Dunk te Rotterdam de bibliotheek van de schrijfster Reinoudina de Goeje, van 1870 tot 1878 redactrice van het weekblad voor vrouwen en meisjes Ons Streven, te zijn geveild, ‘bevattende werken op elk gebied van Wetenschap en Letterkunde, Soc. Kwestie, de Vrouw, enz. grootendeels in fraaie stempelbanden.’Ga naar eind16. Zoeken naar de catalogus die de lezeressen van De Huisvrouw op aanvraag franco toegezonden werd, een gelegenheid waarvan Titia van der Tuuk als wij op haar boekenkast afgaan geen gebruik heeft gemaakt, leek toch iets meer kans op succes te bieden - al bleek de oogst gering.Ga naar eind17. Enkele jaargangen later trof ik vervolgens een bericht over het initiatief van de Duitse radicaal-feministische vereniging ‘Frauenwohl’ een bibliotheek voor en over de vrouwenbeweging op te richten: ‘Deze machtig aangroeiende beweging roept eene rijke literatuur in het leven. Een verscheiden eeuwen terugreikend materiaal ligt verstrooid in de bibliotheken van den staat. Het buitenland, dat ons op menig gebied is voorgegaan, brengt jaarlijks eene groote hoeveelheid geschriften te voorschijn. Beide, zoowel het inheemsche als het vreemde, is | |
[pagina 56]
| |
voor ons van de grootste beteekenis. Wij moeten het verzamelen, opdat het in het tegenwoordige en in de toekomst van dienst zij. Eenen spiegel gelijk, zal ons deze verzameling toonen, hoever wij vooruitgeschreden zijn. Eene mijn zal zij worden voor alle denkenden onder ons, opdat de Duitsche vrouwenbeweging bezonnen en onbevreesd elke gezonde ontwikkeling tegemoet kunne gaan.’Ga naar eind18. Hadden een Reinoudina de Goeje of een Aletta Jacobs, die niet heeft voorkomen dat in 1903 de befaamde bibliotheek van haar echtgenoot C.V. Gerritsen met haar omvangrijke feministische collectie naar Amerika werd verkochtGa naar eind19., maar zo'n vooruitziende blik gehad! Dit had ik nog niet met spijt gedacht of ik mocht uit Titia van der Tuuks Utrechtsche Bibliotheekgids van 1915 begrijpen dat ook in Nederland een dergelijk initiatief genomen moest zijn. Daarin althans wordt melding gemaakt van het ‘Centraal Bureau voor Feministische Lectuur, afd. Utrecht’ (afd. Utrecht!), waar men bij Mej. Mr. P. Nennstiehl voor 10 cent per deel ‘werken over het vrouwenvraagstuk’ kon lenen of de catalogus van het Bureau (34 pp.) kon inzien. Een Centraal Bureau voor Feministische Lectuur, afd. Utrecht - een dergelijke institutionalisering van het fenomeen vrouwenverzameling moest welhaast duiden op een grote diversiteit aan voorafgaande inventariseer-, catalogiseer- en verzamelactiviteiten. En inderdaad: dáár lag de catalogus van antiquariaat Nijhoff die in 1898 ter gelegenheid van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid 1644 oude en nieuwe boeken over vrouwen in alle mogelijke hoedanigheden (van Amazones en kloosterlingen tot weduwen en prostituées) en 352 gravures en schilderijen van vrouwen te koop aanboodGa naar eind20., en dáár de Catalogus van boeken door Nederlandsche vrouwen geschreven en sedert 1850 uitgegeven, met verklarende lijst van pseudoniemen, uitgegeven ter gelegenheid van dezelfde Tentoonstelling. Deze laatste catalogus gaf aanleiding tot vragen die onverwacht vruchtbare antwoorden opleverden. In de catalogus lag een visitekaartje van Geertruida Römelingh uit Groningen, met een bijgeschreven groet van een vriendin van Titia van der Tuuk, Sophie Tresling.Ga naar eind21. Wie was Geertruida Römelingh? Waarom lag haar kaartje in dat boek? Wat hadden beide dames met elkaar te maken? Een begin van een antwoord bood een knipsel dat Titia van der Tuuk over de Tentoonstelling had bewaard: ‘Tot in de restauratie wordt het doel der tentoonstelling betracht, niet alleen door de bediening. Men vindt daar een kunsthandel, door een vrouw, de weduwe Oldenzeel | |
[pagina 57]
| |
gedreven. Zoo heeft de congreszaal een boekhandel door vrouwen, de dames G. Römelingh en S. Tresling, haast had ik gezegd beheerd. Maar heer komt hier niet te pas.’Ga naar eind22. Een boek uit de boekenkast leek de weg naar de rest van het antwoord te wijzen: het Gedenkboek, uitgegeven bij het vijfentwintigjarig bestaan van de Nederlandsche Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn in 1909. Door G. Römelingh & Co te Groningen. Waren de beide dames een uitgeverij begonnen? Een feministische uitgeverij misschien wel? Dat vroeg om nader onderzoek. Het visitekaartje in de Catalogus was snel verklaard. Uit de correspondentie die Geertruida Römelingh als lid van de commissie ‘Handel’ van de Nationale Tentoonstelling en op briefpapier van de Groningsche Vrouwenbond met de presidente van deze commissie, Marie Jungius, had gevoerd, bleek dat zij niet alleen de boekhandel had beheerd, maar ook genoemde Catalogus had samengesteld en uitgegeven.Ga naar eind23. Nu was dit bij nadere beschouwing van haar achtergrond niet zo verwonderlijk: het boekenvak moet haar met de paplepel zijn ingegoten. Haar grootvader was boekhandelaar in Groningen geweest, haar vader eveneens en na de dood van haar vader had haar moeder de boekhandel overgenomen. Toen haar moeder in 1902 overleed, zette Römelingh de traditie voort en werd boekhandelaarster. Vanaf dat moment gaf zij ook uit: een brochure van Anna Polak, een tijdschrift van Margaretha Meijboom, een boek van Johanna Naber.Ga naar eind24. In 1909 richtte zij, niet met Sophie Tresling maar met Catharina Lubach, onder de naam G. Römelingh & Co een uitgeversfirma op met de bedoeling feministische, literaire en wetenschappelijke werken van vrouwen uit te geven.Ga naar eind25. Maar het onderzoek naar aanleiding van de Catalogus van boeken door Nederlandsche vrouwen geschreven en sedert 1850 uitgegeven, met verklarende lijst van pseudoniemen en het inliggende visitekaartje van Geertruida Römelingh leidde niet alleen tot de nog onbekende verzameling boeken uitgegeven door de eerste feministische uitgeverij in Nederland. Onderweg bleek ook de commissie ‘Letteren en Wetenschap’ van de Tentoonstelling een catalogus te hebben samengesteld van ‘boeken, brochures, muzikale composities enz. in de laatste helft dezer eeuw door, of over en voor de Nederlandsche vrouw geschreven en vertaald’, die in vergelijking met de concurrerende Catalogus van Römelingh weer geheel andere titels biedt en geheel nieuwe pseudoniemen onthult.Ga naar eind26. | |
[pagina 58]
| |
Boek uit de bibliotheek van Titia van der Tuuk.
| |
[pagina 59]
| |
WereldmuseumTerug op de zolder van Titia van der Tuuk bleek dat met al deze catalogi verzamelend feministisch Nederland nog niet was uitgeput. Acht jaar na Römelinghs Catalogus zint het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid op een vervolg ‘althans voor zoover 't betreft werken van niet-belletristischen aard. Onze Bibliothecares heeft zich hiertoe aan 't werk gezet, zoodat het Bureau nu in 't bezit is van een lijst van “Boeken door Ned. vrouwen geschreven of vertaald, na de Tentoonstelling van 1898”, loopende tot 1904 met uitzondering van belletristische werken; tooneelwerken, als meer zeldzaam, zijn wel opgenomen.’Ga naar eind27. Dit vervolg is voorzover ik heb kunnen nagaan niet gepubliceerd, evenmin als het vervolg op dit vervolg, waarvoor het Bureau eind 1910 schrijfsters en feministen om aanvullingen verzoekt.Ga naar eind28. ‘Onze Bibliothecares’, Marie Rueb, maakte gelukkig wel een catalogus van de eigen bibliotheek.Ga naar eind29. Van alle verzamelingen waarnaar de boekenkast van Titia van der Tuuk een verwijzing in zich borg, is die naar de wereldboekerij van de ‘Vrouwelijke Intellectueele en Artistique Kunstkring’ wel de meest intrigerende. Dit gezelschap, in feite de afdeling Arnhem van de Algemeene Nederlandsche Vrouwenvereeniging ‘Arbeid Adelt’ die zich in 1894 onder aanvoering van Betsy Perk een andere naam aanmat, zoals ik in Wilhelmina Druckers weekblad voor de vrouw Evolutie las, wilde zich toeleggen op het verzamelen van vrouwelijke kunstwerken en oorspronkelijke stukken van levende schrijfsters, een blad uitgeven ‘ter verheffing van het intellect der vrouw’, avonden organiseren waarop ‘jeugdige muzikale talenten gelegenheid [kregen] zich te doen hooren en beoordeelen’ en voordrachten houden over ‘alle onderwerpen (...) die de algemeene vrouwelijke aandacht niet langer [zouden] mogen ontgaan.’Ga naar eind30. Daartoe zou een kunstgalerij geopend worden, die als een depot van vrouwelijke kunstwerken zou fungeren, terwijl in een daaraan verbonden bibliotheek het werk van vrouwelijke schrijvers zou worden verzameld. Op welke schaal de Kunstkring deze voornemens verwezenlijkt wilde zien, mag blijken uit het gedetailleerde ‘Plan ter stichting van een Paleis of Wereldmuseum van Vrouwelijke Kunst en Kunstnijverheid’ dat Betsy Perk in 1895 de wereld inzond, en dat zij als nationaal geschenk bij de troonsbestijging van H.M. Koningin Wilhelmina in 1898 had gedacht. Dat dit Paleis in Arnhem moest komen sprak vanzelf: daar was de eerste Rijkskweekschool voor Onderwijzeressen, daar was een bloeiende Industrieschool voor Meisjes, daar waren drie vrouwenverenigingen die zich op het terrein van de vrouwelijke | |
[pagina 60]
| |
kunstwerken bewogen: ‘Arbeid Adelt’, ‘Tesselschade’, en ‘Kunst en Intellectie’ zoals de Kunstkring zich inmiddels noemde, daar ten slotte woonde de ontwerpster van het Plan. Opdrachten tot het vervaardigen van kunstwerken moesten worden uitgevaardigd, en de inzendingen aan een jury ter beoordeling gegeven. Alle geschriften van vrouwelijke letterkundigen, alle composities, alle toneelstukken moesten worden verzameld voor de Boekerij. Schilder- en beeldhouwwerken van kunstenaressen uit binnen- en buitenland moesten worden verworven. Er moest een galerij komen met portretten van ‘uitstekende vrouwen uit vroegeren en lateren tijd’, te maken door leden van ‘Kunst en Intellectie’. Er moest een Panopticum worden ingericht van alle klederdrachten van alle naties, genaaid door de dames van ‘Arbeid Adelt’ en ‘Tesselschade’. Er moest...Ga naar eind31.
Het Wereldmuseum met zijn inpandige Boekerij is een droom gebleven. Maar een sluimerende droom: tien jaar geleden is de geest van Betsy Perk in een boekhandelaarster gevaren. Zij organiseert voordrachten over ‘alle onderwerpen (...) die de algemeene vrouwelijke aandacht niet langer mogen ontgaan’. Zij verzamelt ‘alle geschriften van vrouwelijke letterkundigen’. Gelukkig dat zij archief houdt. Dit artikel is een bewerking van het verhaal dat ik op 31 januari 1986 in Lorelei hield. Mijn dank geldt, als toen, de erfgenamen van Titia van der Tuuk, die mij zo goedgunstig toegang verleenden tot die onwaardeerlijke bron van kennis van de eerste feministische golf die de nalatenschap van Titia van der Tuuk is. |
|