| |
| |
| |
Odéonia aan de Amsterdamse grachten
Robertine Romeny
Antiquariaat Lorelei en Nicoline Meiners
Wat zou een onderzoekster in de volgende eeuw over de beginjaren van het legendarische antiquariaat Lorelei kunnen opsporen? Welke vragen heeft ze? Is ze geïnteresseerd in de onderlinge relaties van de bezoek/st/ers of is ze op zoek naar titels en auteurs of heeft ze alleen belangstelling voor uitgevers? Gaat haar hart uit naar het boekhandelwezen of naar de vrouwenbeweging?
Zeker is dat ze op een dag in het jaar 2081 de verzamelde stukken zal opvragen van de historica Mineke Bosch, die haar leven wijdde aan het schrijven van vrouwengeschiedenis, die ondergebracht zijn in de IIAV-collectie in het Universeel Rijksarchief. Daarbij blijkt een dossier ‘Tien jaar Lorelei’ te zitten. Haar hart springt op. Eindelijk beet! Met trillende vingers slaat ze vergeelde papieren om: kranteknipsels, correspondentie, lezingen die in de salon zijn gehouden, anekdotes over eigenaresse Nicoline Meiners van Lorelei. Uit de correspondentie blijkt dat het materiaal bestemd was voor een themanummer van Lust & Gratie. De inhoud van dit dossier bevat verwijzingen naar andere bronnen, zoals de Memoires van Claire Posthumus, jaargangen van het tijdschrift Lover en dagboeken en correspondentie van de vaste klanten van Lorelei. De onderzoekster prijst zich gelukkig dat Nicoline Meiners mensen in haar omgeving min of meer dwong niets weg te gooien en in hun testament op te nemen waar hun documenten ondergebracht moesten worden. Zo zegt Meiners in een interview met Surplus: ‘Er komen hier ook vrouwen die zelf een archief hebben omdat ze op een bepaald terrein werkzaam zijn. Dan komt mijn oude beroep weer boven en vraag ik of ze alles wel goed opschrijven en bewaren.’
Even zeker is dat het boven water komen van al dit materiaal een uitdaging voor onderzoeksters zal zijn om eerdere opvattingen over de vrouwenbeweging en het boekenvak aan het einde van de twintigste eeuw te herzien. Na enige jaren onderzoek zal zij wellicht het volgende artikel schrijven.
| |
| |
Antiquariaat Lorelei was gevestigd aan de Prinsengracht middenin Amsterdam. Schuin ertegenover lag vrouwenboekhandel Xantippe. Onbedoeld stonden beide winkels daarmee in een traditie. In het Parijs van voor de Tweede Wereldoorlog waren er in de rue de l'Odéon schuin tegenover elkaar twee boekhandels, Les Amis des Livres van Adrienne Monnier en Shakespeare and Company van Sylvia Beach. Samen vormden zij het land van Odéonia, zoals Monnier het noemde. Net als het Parijse Odéonia maakt het Amsterdamse deel uit van een groter landschap, een tijdloos land van cultuur en ideeën, met vele inwoners en passanten.
Op loopafstand aan de Westermarkt bevond zich nog een vrouwenantiquariaat, Vrouwenindruk en weer iets verderop aan de Paleisstraat zat Gay and Lesbian Bookshop Vrolijk. ‘Lorelei en Vrouwenindruk hebben een hele belangrijke functie om vrouwen bewust te maken van de geschiedenis, de traditie van vrouwencultuur,’ schrijft Claire Posthumus in haar Memoires. ‘Dat zie je gewoon als je zo'n winkel binnengaat. Je wordt enthousiast als je iets in combinatie gaat zien: één boek zegt niets, maar meer boeken bij elkaar gaan iets zeggen over de cultuur waaruit ze voortkomen en over degene die ze bijeengebracht heeft. Zo zie ik ook dat Lorelei, Vrouwenindruk, Xantippe en het IIAV elkaar versterken.’ Claire Posthumus werkte vanaf 1974 als hoofd van en bibliothecaris bij het Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging.
Uit de beschrijvingen die ik in verschillende archieven van bezoeksters en in kranteartikelen aantrof, kunnen we ons de volgende voorstelling van Lorelei maken.
| |
Het interieur
De klant loopt meteen tegen Meiners op: ze zit meestal voor in plaats van achter de tafel die dienst doet als toonbank. Op deze tafel heeft ze wat stapels opzij geschoven om ruimte te maken voor een schrijfmachine. ‘Nico timmert kaartjes op haar typemachine, zoals ze alles fors aanpakt. En dat in een tijd dat iedereen alles op een computer doet’, schrijft Robertine Romeny in haar dagboek. Op de toonbank staat ook een zonderling schemerlampje: een vrouwtje van tin dat in haar tiet knijpt, haar oranje rokje doet dienst als lampekapje. Achter deze tafel bevindt zich een kast propvol naslagwerken en boeken die voor klanten apart gezet zijn. Middenin de winkel staat een grote
| |
| |
Interieur Antiquariaat Lorelei, omstreeks 1986.
foto Madeleen Ladée.
| |
| |
tafel waarop boeken uitgestald liggen. Alle wanden zijn bedekt met boekenkasten, verder staan er boekenmolens en boekenkasten dwars op de muur. Achterin konje op een geel bankje zitten, een erfenis van ene tante Tip die in de jaren twintig rokend in een open sportwagen door Breda reed. Sinds het bankje ingestort is, moet de klant zich tevreden stellen met de stoel van ene tante Annie. Aldus de informatie uit de verscheidene bronnen. De MeMO-krant (juni 1986) vult het beeld aan:
‘Geschilderd in lichte, rustige tinten ademt het de sfeer van een huiskamer uit lang vervlogen tijden. Deze illusie wordt nog versterkt door de prachtige antieke kast (een erfstuk van Nicoline's grootmoeder) waarin achter de glazen deurtjes enkele zeldzame exemplaren worden tentoongesteld en door de roodpluchen sofa compleet met staande schemerlamp waar je als vermoeide wandelaar even je benen kunt strekken en je vondsten kunt bekijken.’
Achter de winkelruimte zijn diverse voor klanten verboden magazijnen waarin nog vele boeken en tijdschriften liggen opgeslagen. De schattingen van de hoeveelheid boeken lopen uiteen van een tot tien maal zoveel als er in de winkelruimte staan.
| |
De eigenaresse
Wie is Nicoline Meiners, ‘deze unieke vrouw die met haar feministische gedrevenheid, verzamelwoede, brede kennis en instinct als geen ander zo'n winkel kan drijven’? (Beschrijving op een ongedateerd kranteknipsel)
Ze wordt geboren in Amsterdam in 1942, sterrenbeeld maagd, volgt in Zwolle het gymnasium. Ze begint in Amsterdam aan verschillende universitaire studies en zit in het befaamde Pooh-dispuut van de AVSV, bestaande uit eigengereide meiden, wars van de waan van de dag. Haar opleiding aan de Rijksarchiefschool resulteert in een aanstelling aan het Rijksarchief Utrecht, waar ze van 1974 tot 1982 op de Atlas werkt en veel kennis verwerft van moderne en historische kaarten.
Ze frequenteert in de tweede helft van de jaren zeventig het Amsterdamse vrouwenhuis en spijbelt van haar werk om de Bloemenhovekliniek te bezetten, toen minister Van Agt van Justitie die dreigde te sluiten. Via de idealistische journaliste Robertine Romeny komt ze in 1979 in de redactie van
| |
| |
Lover, waar ze tot 1985 de Tijdschriftenrubriek onder haar hoede heeft. In haar artikeltjes in deze Tijdschriftenrubriek raakt Meiners regelmatig ‘in kwaadaardige vervoering’, zoals ze het zelf noemt. Zo geeft ze de dames van het Lesbisch Archief Leeuwarden in Lover 82/4 op hun kop omdat de titelbeschrijvingen in de Lesbisch Archivaria's ‘wemelen van de (tik?)fouten. Bovendien zijn de boeken op nogal merkwaardige wijze in de toch al vreemdsoortige rubrieken ondergebracht, en ook nog alfabetisch op voornaam gerangschikt.’ Door haar redactiewerk voor Lover raakt ze bevriend met vrouwen die zich met vrouwengeschiedenis bezig houden, zoals Marijke Mossink, Myriam Everard en Mineke Bosch. Via de winkel leert ze nog vele anderen kennen, zoals Virginie Sanders, Leontine Bijleveld, Claire Posthumus en Marguerite Ponsen. Haar werk voor Lover en haar groeiende belangstelling voor de geschiedenis van vrouwen brengt haar in allerlei boekhandels in en buiten Amsterdam. Uit het archief van Bosch blijkt dat een deel van haar vakanties met Meiners wordt besteed aan het afschuimen van boekhandels. Met Romeny gaat ze vaak aan het eind van de zaterdag langs Xantippe, waar Annet Planten altijd nog een restje wijn heeft dat op moet. In die tijd onstaat ook de levenslange vriendschap met antiquaar Wout Vuyk. ‘Ze was door Robertine naar mij toegestuurd, omdat ik zoveel vrouwenboeken had. Nicoline ergerde me vreselijk omdat ze heel lang in een doos met briefkaarten stond te graaien. Volgens haarzelf zette ze ze in volgorde. Maar ik dacht: wat is dat voor een griet? Bovendien vond ze de kaarten veel te duur.’ Vermoedelijk heeft Meiners van Vuyk de kast met boeken gekocht waarmee ze zich als antiquariaat presenteerde op Serpentine's Boekenbal op 7 november 1981. Dit is het begin van antiquariaat Lorelei, dat Meiners de eerste jaren aan huis heeft en
daarna in de winkel op de Prinsengracht.
Het dossier ‘Lorelei 10 jaar’ bevat een kort artikel waarin Virginie Sanders haar eerste ontmoeting met Nicoline Meiners beschrijft en waarin ze Meiners raak typeert:
‘“A good book is the best of friends” luidt het gezegde. Niettemin gaat mijn voorkeur uit naar een goede boekhandelaar, die duizenden van deze zeer beminden met liefde voor het vak beheert. Zo iemand steelt mijn hart. Zo iemand koester ik. Zo iemand is Nicoline Meiners.
Tijdens onze eerste ontmoeting trad ik met haar in het strijdperk. Op een regenachtige avond in het begin van de jaren tachtig werd bij een chic boekhuis te Utrecht een veiling
| |
| |
Portret van Nicoline Meiners door Claire Posthumus, zomer 1991.
| |
| |
gehouden waarop de verzamelde werken van Renée Vivien in de Lemerre-uitgave van 1923-1924 onder de hamer gingen. In die tijd verzamelde ik alle documentatie die ik over de dichteres kon vergaren. Haar werk is vrijwel niet antiquarisch te vinden. Eén ding stond vast: ik moest en zou dit boek bemachtigen, al moest ik een krantenwijkje nemen om de aanschaf te financieren. Ik was nog nooit op een veiling geweest en was doodsbenauwd dat mijn expeditie tevergeefs zou blijken. Eindelijk werd het boek ingezet. Ik stak mijn hand op. Een ander bood. Ik stak weer mijn hand op. Weer bood die ander. Een dame, die links achter me zat, met een metalen brilletje, een onverstoorbare blik, aan wie je kon zien dat ze heel geroutineerd in dit soort zaken was. Ik bood. Zij bood. Ik bood. Zij bood. Het zweet brak me uit. In paniek stak ik mijn vinger op en bleef met fier opgeheven hand zitten terwijl zij een volgend bod uitbracht, toen nog een, toen niets meer. Drie bevrijdende hamerslagen, meewarige blikken van dames en heren om me heen. Ik durfde niet meer achterom te kijken. Maar het was gelukt. Ik had het boek binnen.
Tijdens de theepauze kwam ze met pronte pas op me af gestapt. “Zeg, hoe heet je eigenlijk?” informeerde ze met een intonatie van: kom mee naar buiten als je durft. Ik prevelde mijn naam en vroeg of ze het niet al te erg vond, en ook nog of ze misschien een kopie van het boek wilde hebben. Nee, dat hoefde niet, het boek was bedoeld voor een klant. Het was meer mijn onconventionele manier van bieden geweest die haar fascineerde. Tot hoever zou ik gegaan zijn in het bieden? Mijn antwoord dat ik daarover geen seconde had nagedacht, omdat ik bezig was met een onderzoek naar Vivien en de gedichten per se moest hebben, deed het ijs breken. Nicoline herkende de ware passie voor boeken en het literaire vak. Lieden die daarmee zijn behept, kunnen rekenen op een warm plekje in haar warme hart en op een stekje in haar magische kaartenbak.’
| |
De klantbenadering
Nicoline Meiners heeft een karakteristieke manier om haar klanten tegemoet te treden: of ze een klant nu kent of niet, ze spreekt haar familiair aan. Ze is nieuwsgierig naar hun belangstelling, waarom ze bepaalde boeken aanschaffen, en polst of ze iets op haar salon kunnen vertellen over het onderwerp van hun belangstelling of studie. ‘Nicoline waakt over ons welzijn en dat van onze onderzoeken’, schrijft Virginie Sanders. ‘Ze vindt de meest onvindbare boeken op adresjes die ze nooit verklapt. Wie om het schrijven aan een proefschrift te ontlopen zich stort op het geven van lezingen en het produce- | |
| |
ren van artikeltjes, geeft ze zoals een goed coach betaamt stevig op haar duvel.’
Elke klant wordt zonder onderscheid getuoyeerd, niet uit botheid, zoals menigeen mogelijk denkt, maar omdat ze het zelf haat om met ‘u’ te worden aangesproken. ‘Dan lijk ik meteen zo oud’, is haar verklaring. Virginie Sanders geeft in hetzelfde artikel een mooie anekdote van Meiners' klantbenadering:
‘Wie Lorelei betreedt moet tegen een stootje kunnen. Dat ondervond ook Camilla Adang - “dat type uit Nijmegen” in het jargon van de boekhandelaarster - die me het volgende verslag toestuurde van een recent bezoek aan de Prinsengracht. Ze schrijft: “Ik vond vijf boeken van Edna O'Brien, mijn huidige favoriete auteur, wier werk ik compleet wil hebben. Nicoline schrijft, als altijd, de titels op en werpt me een vorsende, wat verwijtende blik toe (habituées van de zaak zullen onmiddellijk weten hoe die eruit ziet).
- Wat moet jij met al die O'Briens? Zit daar niet altijd een boel seks in?
- Eh, nou, ja maar...
- Vind je dat leuk?
- Nou nee, maar O'Brien is een van de weinige auteurs bij wie dat niet stoort omdat haar verhalen altijd zo de moeite waard zijn.
- Hm! schampert ze.
Ik geloof niet dat ze overtuigd was.”
Is de eigenaresse van Lorelei werkelijk streng, knorrig en soms zeer to the point? Ja, ongetwijfeld. En deze trekken maken haar tot een dankbare bron van talloze anekdotes. Maar achter deze imposante gevel van vrijmoedigheid schuilt een hartelijke, gastvrije, fijnzinnige, moedige en vooral ook lieve vrouw, die het wel en wee van haar clientèle zeer ter harte gaat. Deze oprechte betrokkenheid wordt eveneens vertolkt in eigen jargon, style maison. En die valt het best te verteren zoals een glas armagnac van respectabele leeftijd, die je wordt voorgezet terwijl je een cola had besteld: even slikken, een verbaasde blik, een hilarisch geproest gevolgd door een stevige lach.’
‘Nico zegt de raarste dingen tegen de klanten. De klanten ook weer tegen haar,’ schrijft Romeny in haar dagboek, zomer 1991. ‘Vanmiddag zat ik in Lorelei, toen er een dame binnendraafde, zo tegen de zestig, met blozende wangen en grijs springerig haar, schreeuwend: “Je verleidt me weer!” Nico had me net verteld dat ze zo'n succes had met haar tafel buiten, waarop ze voor het eerst allerlei overtollige mannenboeken had gelegd voor een zacht prijsje en het
| |
| |
liep fantastisch. Deze vrouw rekende nu zo'n boek af, zeggend: “Al die mannen die je buiten hebt gelegd, geweldig! En als het gaat regenen laat je ze nog verrekken ook!”
Soms als Nico iemand ziet, schuift er een boek voor die persoon. Zo had iemand naar de receptie in Lorelei ter gelegenheid van de verjaardag van Andreas Burnier een Amerikaanse vechtsportkunstenares meegenomen. Nico boog zich naar mij over en fluisterde: “die ken ik allang. Ze staat in het fotoboek uit 1979 van de Amerikaanse lesbische fotografe Jeb.”’
| |
Het ordenen
Vlak voor de opening van het pand Prinsengracht 495. Foto: Robertine Romeny.
Meiners verkoopt tweedehands en antiquarische boeken van en over vrouwen. Nu, in de eenentwintigste eeuw, is deze specialisatie nauwelijks voorstelbaar. Meiners zelf zegt in een interview in het NRC Handelsblad (30-5-1991): ‘Het komt erop neer dat ik me heb gespecialiseerd in boeken die eigenlijk geen specialisatie vormen. Een boek geschreven door een vrouw kan immers over van alles en nog wat gaan. Dat betekent dat ik van alle onderwerpen op
| |
| |
de hoogte moet zijn.’ En in het Vrouwenweekblad (22-3-1985): ‘Het woord “vrouwenboeken” daar houd ik niet van. Ik verkoop literatuur van en over vrouwen. De term vrouwenboeken is denigrerend en ontkent de verscheidenheid van de werken door vrouwen geschreven: namelijk van romans tot alle wetenschappelijke disciplines.’ Met deze typeringen verwoordt Meiners treffend de toenmalige paradox van de vrouwenbeweging.
Meer inzicht in haar collectie van duizenden titels zou ik echter pas krijgen bij het tevoorschijn komen van Meiners' registratiesysteem. Tot mijn vreugde las ik in het genoemde interview in de NRC dat Meiners over een batterij kaartenbakken beschikte. ‘Van ieder boek dat zij in handen heeft maakt zij een titelbeschrijving, aangevuld met aantekeningen over de inhoud, de drukgeschiedenis, pseudoniemen enzovoorts. Een bibliografisch apparaat dat inmiddels naar schatting zo'n vijftienduizend kaartjes telt en dat zoekende klanten met regelmaat grote dienst bewijst.’ Goddank! dat Meiners haar gegevens niet in de computer verwerkte. Deze kaartenbakken zouden een schat aan boektitels en auteurs moeten opleveren. Ik vroeg me af of dit archaïsche monument nog ergens te vinden zou zijn.
Via een van de nazaten van Claire Posthumus, die aan het Universeel Rijksarchief werkt, kwam ik terecht in een pakhuis waar allerlei archief is opgeslagen dat niet op microform is gezet. Daar stonden ze! Tientallen metalen ladenbakken met duizenden ‘systeem’kaartjes, allen met de hand geschreven of getypt, voorzien van vele waardevolle aantekeningen, waaruit grote kennis van de boeken, titels, auteurs, illustraties, uitgevers, ontwerpers en ontstaansgeschiedenis blijkt. Ook staat er regelmatig bij wie de vorige eigenaar van een boek was en wie het gekocht heeft. Op deze overweldigende hoeveelheid materiaal zal ik in een apart artikel nader ingaan, indien het rijk mij daartoe de noodzakelijke financiële ondersteuning biedt.
Ik vond nog iets. Toen ik tussen de kasten in het pakhuis doorliep zag ik ergens opzij een antieke dekenkist staan. Toen ik hem nader wilde bekijken, zag ik dat er een koperen plaatje op zat met het opschrift Lorelei! De inhoud overtrof mijn stoutste dagdromen: stapels documenten en correspondentie van en over antiquariaat Lorelei, dagstaten, een journaal dat Meiners en degenen die haar in de winkel hielpen als communicatiemiddel bijhielden, onder andere Erica Bogaers en Loeki van Proosdij. Er zijn ‘pseudoniemenboekjes’, waarin Meiners naam en schuilnaam van auteurs noteerde. Het ziet ernaar uit dat inderdaad àlles bewaard is. Zo zijn er allerlei kattebelletjes met aantekeningen en berichten die onder meer een beeld geven van de dagelijkse klusjes om de winkel draaiend te houden, zoals:
| |
| |
Hondje James leest krant
‘It was the first thing James had ever read. He didn't know how he'd done it. It was all he could do for that evening’ Uit Mrs Dunphy's Dog
‘Hoi Loeki, wil jij een nieuwe etalage maken: één opstaande plank met de boeken met kersttitels om en om afgewisseld met de kerstkaarten van Ch. Mutsaers en één opstaande plank met de rode en groene boeken (in de kerstkleuren) die ik heb uitgezocht. Ook om en om. En verder nog wat “lekkere, leuke gezellige” leesboeken? Ik bel je morgen nog wel. Erica’
Ook bevat de kist een mapje kopieën van boekenpagina's waarop Meiners' kennis van boeken, haar precisie, behulpzaamheid om ‘ons regelmatig aan onvindbare titels te helpen’ (Schrijfsters in de jaren vijftig, 1991) worden geroemd. In Lieve Dr. Jacobs (1985) noemt Bosch Meiners zelfs ‘onmisbaar (...) vanwege haar “serendipity” en hulp in de archieven in de Verenigde Staten’. Docente vrouwengeschiedenis Janny Poelstra kende haar namens het KRO-programma M/V-magazine de ‘M/V-prijs toe’: ‘Lorelei (...) heeft een bijzondere plaats veroverd voor vrouwen, maar ook voor iedereen die zich voor vrouwenstudies of vrouwenliteratuur of wat er ook maar in geschriften over vrouwen en sekseproblematiek verschenen is, interesseert. Nicoline Meiners is iemand die zeer actief op zoek is wanneer ze weet dat iemand met een
| |
| |
onderwerp bezig is, ook tips geeft en op zoek gaat op allerlei markten naar materiaal wat voor die persoon relevant kan zijn.’
Meiners heeft feeling voor een boek, door het te ‘lezen’ zoals ze kaart leest: Ze gaat af op tal van oriëntatiepunten: het ontwerp van de omslag, de typografie, een voorwoord, de auteur van het voorwoord, de verschillende drukken, eventuele verschillen in tekst of voorwoord, uitgever. Claire Posthumus illustreert dat in haar Memoires als volgt:
‘Ze weet ontzettend veel over van alles en nog wat. En als ze merkt dat ik iets niet weet, dan vindt ze dat ik dat moet weten. O jee, er ontbreekt weer wat aan mijn kennis, denk ik dan. Ik vond het heel leuk dat ze ontdekte dat er van het boek Tentoonstelling de Vrouw 1813-1913 verschillende uitvoeringen bestaan. Niet alleen dat er een uitgave is in de vorm van een soort handtas, maar ook dat er verschillen in de tekst zijn. Dat geeft aan hoe nauwkeurig ze naar alles kijkt, hoe gedreven ze is. Heel vaak biedt ze me een echte vondst aan, een boek waarvan ik nog nooit gehoord heb. Zo had ze laatst een dagboek van een meisje Steinmetz, dat aan het begin van deze eeuw is uitgegeven. Ze weet daar dan ook de hele familiegeschiedenis van, vermoedt dat er ergens een archief van de familie Steinmetz moet zijn. Aan allerlei dingen herkent ze dat het een boek moet zijn dat een beeld geeft van een vrouw uit de betere stand. Bijvoorbeeld aan de verzorgde uitgave en aan de mooie kunstfoto van het meisje die voorin het boek staat.’
Nu is Meiners net als haar collega Wout Vuyk dol op vergelijkend warenonderzoek. Een dergelijke onderzoekende instelling is natuurlijk ideaal voor een antiquaar en komt in dit vak bij uitstek tot zijn recht. Een brief van Myriam Everard, psychologe met historische inclinatie, over hun gezamenlijke speurtocht naar de verschillen in de drukken van de Bron van eenzaamheid van Radclyffe Hall getuigt hiervan. Hij is als Document II bij dit artikel afgedrukt. Dat het een levenshouding betreft, blijkt uit het dagboek van Romeny. Zo was ze op een maandag te eten bij Meiners, die verschillende soorten bokbier had gekocht om te zien welke nu het lekkerst was. De volgende dag ging Romeny op de thee bij Vuyk die haar twee soorten pure chocola gaf: ‘Nu moet jij me eens zeggen welke het lekkerst is.’ Ook aan de aanschaf van tenten, fietsen, opklapbare boekenkastjes, bonbons of kleding gaat gedegen onderzoek vooraf.
| |
| |
| |
De salon
Boekhandels, zeker de gespecialiseerde, zijn ontmoetingsplaatsen. Meiners buit dit uit door regelmatig een antiquarische salon te organiseren. Tijdens deze salons worden er in de winkel, onder het genot van een aperitief en zoutjes, causerieën gehouden over allerlei aspecten van schrijven, uitgeven en bewaren van boeken vanuit feministisch gezichtspunt. Hiermee biedt Meiners vrouwen de mogelijkheid om hun ideeën aan een publiek te toetsen en het publiek om op aangename wijze kennis te nemen van wat er zoal gaande is. Virginie Sanders:
‘Enkele jaren nadat ik Nicoline voor het eerst had ontmoet, verhuisde ik naar Amsterdam waar ik een baan had gekregen bij het Onderzoeks Zwaartepunt Vrouwenstudies. Ik kon me full time wijden aan mijn dissertatie over Renée Vivien. Algauw werd ik een geregeld bezoekster van de Loreleisalons. Ik kende vrijwel niemand in Amsterdam en het was een verademing mijn werktafel te ontvluchten, kennis te maken met andere proefschriftschrijfsters, de ups en downs van onze ondernemingen te delen onder het ledigen van Nicoline's wijnflessen en na afloop samen met onze gastvrouwe te gaan eten, vaak in Shaffy, en te slempen.’
Het dossier getiteld ‘Salons’ in de Lorelei-kist bevat belangrijke gegevens, zoals de uitnodigingen waarop de onderwerpen en de spreeksters staan, bijvoorbeeld: Marijke Mossink over ‘Feminisme en vrede in de Haagsche dierentuin’; Jantine Oldersma over ‘Dames en detectives’; Josine Meurs over ‘De krampachtige rillingen van het Sapfisme’ en Inge de Wilde over ‘Bezeten inkoop en dramatische verkoop van 30.000 boeken: de bibliotheek van C.V. Gerritsen en Aletta H. Jacobs’. Ook zijn er lijsten met uitgenodigde personen en wie welke salon bezocht, vooral vrouwen, maar ook een enkele man. Daaruit blijkt dat er vrouwen kwamen die met vrouwenstudies bezig waren, vooral vrouwengeschiedenis, vrouwen die verkeerden in lesbische circuits. Vrouwen die elkaar ook in andere settingen troffen, in redacties, op de universiteit, als organisatoren van de tentoonstelling Goed Verkeerd enzovoort.
De plek, een antiquarische boekhandel, Meiners zelf en de onderwerpen van de lezingen maken dat er een natuurlijke selectie ontstaat. Zo krijgt de salon een zekere intimiteit, en is een ontmoetingsplaats voor soortgenoten. Het zijn levendige namiddagen waarop de winkel vol druk pratende en lachende bezoeksters is. Ook mensen die niet van deze kringen deel uitmaken, komen
| |
| |
er en voelen zich er thuis. Een van de vaste bezoeksters is bijvoorbeeld Do Reeser, die al in de jaren dertig bibliothecaresse was en in de jaren tachtig nog steeds recensies schreef voor het Nederlands Bibliotheek- en Lectuur Centrum. Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van Lorelei schreef zij de redactie van Lust & Gratie een brief, die als Document I is afgedrukt.
Omslag eerste catalogus Linoleumsnede door Karin van Elderen
Zo was Lorelei niet alleen een antiquariaat waar geschreven, gedrukte cultuur van vrouwen naar boven werd gehaald en behouden. Het nam ook een positie in in de eigentijdse cultuur van vrouwen, vrouwengeschiedenis en werd daardoor een plek waar cultuur gecreëerd werd. Met de vondst van Meiners' archief en kaartenbakken kunnen we nu in de eenentwintigste eeuw heel wat wegen, steden en oriëntatieplekken uitzetten in het landschap van de vrouwenbeweging van de vorige eeuw.
Met dank aan Erica Bogaers, Mineke Bosch, Myriam Everard en Virginie Sanders
| |
| |
| |
Document I
c m reeser
overveen. 5 sept. 1991
Voor Robertien Ter Haar Romeny over Nicolien's werk
Toen ik de eerste keer in Nicolien's grachtenstalletje kwam was ik uiterst sceptisch over haar onderneming: een antiquariaat met uitsluitend boeken over, voor, door vrouwen!! Dat leek me een scheefgetrokken specialisatie. In de meeste gevallen is het van geen belang of een man of een vrouw auteur is. Het gaat er om wat ze over hun onderwerp te zeggen hebben. Alleen als het over specifiek vrouwelijke aangelegenheden gaat kan het van betekenis zijn dat de het geslacht van belang is.
Overtuigd als ik ben van de bijzondere, maar moeilijk te definieeren waarde van de vrouw in vergelijking met de man, zie ik niets in het bewijzen of aan het licht brengen hiervan omdat het wezenlijke van de vrouw dan niet kan worden geraakt.
Het zjjn de stuwende, inspirerende krachten van de vrouw -zeker ook voor de man- die haar minstens zo waardevol maken als de ‘heer der schepping’. Die krachten werken constant door en nog wel met het meeste effect zolang ze onbenoemd blijven. Alle gepraat en alle pleidooien raken de essentie van haar waarde niet. In mijn ogen schieten feministen daarom door voorbij hun doel. Man en vrouw zijn gelukkig niet gelijk, vergelijken is niet mogelijk. Dit houdt in dat de vrouw ook niet achtergesteld kan zijn in vergelijking met de man. Dit principe neemt niet weg dat er in de samenleving wanverhoudingen zijn ontstaan, te vergelijken met andere maatschappelijke ontsporingen, waar we allemaal mank aan gaan.
-x-
Ik zie Nicolien als een heel bijzondere boekhandelaar. Haar kennis van het vak en haar waardebepalingen zijn uniek. Haar antiquariaat bestaat nu tien jaar. Gedurende die jaren heb ik het karakter van haar onderneming steeds duidelijker vorm zien aannemen. Mede door haar maandelijkse sfeervolle literair-feministische ‘salon’ is er een Prinsengrachtfenomeen ontstaan om diep respect voor te hebben. Vandaar dan ook mijn verwachting, dat het de karaktervolle Nicolien met haar grote gevoel voor humor en echtheid beter en beter zal gaan. Proficiat!
Do Reeser
| |
| |
| |
Document II
Lieve Nicoline,
Ik heb alles wat we gisteravond in ons telefoongesprek ontdekten aan verschillen in de drukken van De bron van eenzaamheid op een rijtje gezet. Het is precies zoals je dacht: de eerste druk van De bron van eenzaamheid (Koloniale Boek-Centrale, 1928, 480 pp.) heeft niet alleen minder pagina's dan de tweede (Koloniale Boek-Centrale, 1929, 521 pp.), hij heeft ook stukken minder tekst. De derde druk (Koloniale Boek-Centrale, 1929, 521 pp.) is gelijk aan de tweede, maar de vierde (Literbo, 1933, 397 pp.), en dus ook de vijfde (Sara, 1982, 397 pp.), is een heruitgave van de eerste druk, alleen zuiniger gezet. Dat Sara nu juist die verminkte versie weer op de markt moest brengen! Misschien heeft de haast waarmee de uitgever The Well of Loneliness op de Nederlandse markt wilde brengen Bep Zody tot een onvolledige vertaling gedwongen. Al op 2 oktober 1928 immers - het boek is koud twee maanden uit, de recensie die op een verbod van het boek aandrong is wel al verschenen maar de rechtszaak waarin het als obsceen bestempeld en in Engeland verboden zou worden zou pas in november plaatsvinden - kondigt de uitgever in het Nieuwsblad voor den Boekhandel een vertaling aan, die eind december 1928 ook daadwerkelijk verschijnt. De Nederlandse vertaling is daarmee de eerste: Duitsland (Quell der Einsamkeit) en Denemarken (Ensomhedens brond) volgen in 1929, Italië (Il pozzo della solitudine) in 1930, Frankrijk (Le puits de solitude) en Zweden (Ensamhetens brunn) in 1932, en het Spaanse boek dat we met een gerust hart voor de vertaling van Radclyffe Halls klassieker kunnen aanzien (El valle tragico) werd in een niet nader aangegeven jaar tussen 1931 en 1950 uitgegeven.
Maar de coupures verraden te veel beleid en betrokkenheid om te denken dat haast de enige drijfveer was. Weggesneden werden alleen passages die gemist konden worden zonder de verhaallijn te schaden. Daarbij sneuvelden her en der herhalingen, allegorische natuurbeschrijvingen, dubbelzinnigheden, maar vooral een groot aantal van de vele religieuze gevoelens en overwegingen. Waar evenwel nooit in werd gesneden zijn de passages waarin naar het seksuele karakter van de verhouding tussen Stephen Gordon en Mary Llewellyn wordt verwezen - en dat zijn er wel meer dan het ‘... en dien nacht waren zij niet gescheiden’ (370/336) dat altijd maar wordt aangehaald om te beweren dat het boek zo kuis is (zie bijvoorbeeld pp. 375/432, 438/401, 497/456, 503-04/462, en vooral ook 354/322). Toch lijkt er op andere punten wel een ‘fatsoenerende’ hand aan het werk te zijn geweest. Dat Stephen op de wandeling die zij in de eerste druk door Parijs maakt niet langs de winkel komt van ‘dien schaamteloos anatomischen apotheker, wiens waren niet voorkomen in de schoolboeken over het
| |
| |
practisch nut van rubber’ en waar alleen ‘enkele heel onvervaarden’ naar binnen gaan (305), geeft te denken, al is met de apotheek ook de opgezette-dierenwinkel uit de wandeling verdwenen. Een duidelijker inhoudelijke ingreep lijkt het wegvallen van het verhaal van Else Weining, die het met een prostituée hield en zich, toen deze haar beroep niet opgaf, in de Seine verdronk (453). Aan het ongeluk van Else Weining ontbrak misschien te veel het onafwendbare noodlot en het maatschappelijke onrecht die Jamie's zelfmoord later tot zo'n emblematische daad maken - hoewel deze ingreep ook zou kunnen zijn ingegeven door de gedachte dat herhaling onnodig is. Op één punt is het echter onmiskenbaar dat het inkorten geleid werd door een visie op wat een ideale verhouding tussen vrouwen mag heten en wat niet. Op twee plaatsen stelt Stephen met voldoening vast hoe mooi en asymmetrisch Mary en zij zich tot elkaar verhouden, op beide plaatsen is de ongelijkheid er in de eerste druk uit vertaald: ‘En terwijl Stephen het meisje in haar armen hield, voelde zij, dat zij alles voor Mary was; en dat Mary alles voor haar was’ (338), terwijl er moest staan: ‘En terwijl Stephen het meisje in haar armen hield, voelde zij, dat zij alles vo[o]r Mary was; vader, moeder, vriendin, minnares; en dat Mary alles voor haar was - het kind, de vriendin, de liefste’ (371, zie ook 322/354).
Waarom hebben we Bep Zody (1896-1984) niet tijdig gezocht?
Dat de tweede druk vollediger is dan de eerste heeft Radclyffe Hall bewerkstelligd.
Kennelijk was haar al snel duidelijk dat men zich bij de Nederlandse vertaling de nodige vrijheden had gepermitteerd; in ieder geval gebood zij de Nederlandse uitgever in februari 1929 de vertaling te wijzigen (zie Michael Baker, Our Three Selves. A Life of Radclyffe Hall (1985, 250)). De tweede druk komt dan ook met enige vertraging pas in maart 1929 uit (Nieuwsblad voor den Boekhandel (8-3-1929)).
Natuurlijk heb je dit alles al lang zelf gezien, want ik weet heus wel dat je mij geen boek verkoopt voordat je er zelf een exemplaar van hebt, maar wat je nog niet weet is dat de vierde druk, die verkorte dus, door dezelfde uitgever werd uitgegeven als de eerste drie drukken. De directeur van de Koloniale Boek-Centrale, Anton J. Luitingh, bleef namelijk ook toen de naam van zijn uitgeverij in 1930 in Uitgevers-Maatschappij ‘Literbo’ veranderde directeur van de uitgeverij. Zonderling, niet? Als jij nu eens naging of dit dezelfde Luitingh is als degene die de tweede druk van die nieuwe vertaling, die van Hugo Martin (de Librije, 1949, 464 pp.), uitgaf (A.J. Luitingh, 1964, 461 pp.)?
Liefs, Myriam
|
|