Lust en Gratie. Jaargang 8
(1991)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Sporen van Saar de Swart, beeldhouwster (1861-1951)
| |
[pagina 77]
| |
romannetje’ zoals Van Eeden het later zal aanduiden.Ga naar eind1. Zelf wil hij zijn stelling kracht bijzetten door het aan te leggen met de vriendin van Saar de Swart, Anna Vis, in de hoop haar reactie als bewijs te kunnen aandragen. Karsen raakt nu pas goed op drift: links en rechts verspreidt hij de suggestie van Kloos over de ware aard van Saar de Swart, onder meer op briefkaarten aan haar vader, en brengt daarmee Saar de Swart en Anna Vis in opspraak. Wéér schiet de vriendenkring te hulp: om Karsen uit zijn waan te helpen, of om Saar de Swart van alle blaam te zuiveren stelt de schilder Jan Veth voor een scheidsgerecht te benoemen dat moet oordelen over het gelijk of ongelijk van Karsen. Aldus gebeurt. Een jury, bestaande uit de vrouw van Van Eeden, Martha van Eeden-van Vloten, de politiek commentator van De Nieuwe Gids en latere hoofdredacteur van De Kroniek, Pieter Lodewijk Tak, en Jan Veth, wordt geformeerd, en in oktober 1891 komt het gerecht, in aanwezigheid van de arts en schrijver Arnold Aletrino en Van der Valk bij elkaar. Ondanks zijn drie uur durend pleidooi wordt Karsen in het ongelijk gesteld en Saar de Swart vrijgesproken. En alsof er niets was voorgevallen zal Saar de Swart samen met Anna Vis en bijgestaan door de vrouw van de uitgever van De Nieuwe Gids, Annette Versluys-Poelman, die behalve als uitgeversvrouw vooral ook als feministe vermaardheid zou verwerven, in de winter van 1894/95 Kloos verplegen, die dan in staat van delirium verkeert. Kloos weet hierop niet anders te reageren dan zijn spel met Anna Vis weer te hervatten en haar net zo lang met zijn hofmakerijen en gedichten te achtervolgen dat zij hem tenslotte wel moet bekennen alleen maar van Saar te houden. ‘Toen rees Willem Kloos op, krachtig en hoog, en zei: “Dáár wou ik je hebben”’, zo schreef Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe, die na de dood van Kloos diens troebele rol in de gehele affaire in een onschuldig daglicht probeerde te stellen door een als het ware door hem zelf geannoteerde versie van de gebeurtenissen op schrift te stellen.Ga naar eind2. | |
Maecenas der TachtigersNaar deze affaire was in de loop der jaren al veelvuldig verwezen: in literatuur over De Nieuwe Gids, de Tachtigers, Karsen, Kloos, de schrijver en advocaat Willem Anthony Paap en in de weinige literatuur over Saar de Swart zelf; in brieven, dagboeken en aantekeningen van de verschillende betrokkenen plus in die van Van Eeden, de | |
[pagina 78]
| |
componist Alphons Diepenbrock en de weduwe Kloos. Los van deze affaire waren de sporen van Saar de Swart ook talrijk: in de herinneringen van Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, en in brieven van Vincent van Gogh, van de acteur Willem Royaards, en van diens vrouw Jacqeline Royaards-Sandberg; in het werk van Breitner, die haar portret schilderde (ca. 1885) en haar fotografeerde (1891), van Veth, die een tweetal tekeningen en een schilderij van haar maakte (jaren '90), van de toneelschrijver Maurice Maeterlinck, die een ‘petit drame pour marionettes’, ‘Intérieur’ (1894), aan haar opdroeg en haar voor een personage in een ander marionettendrama, ‘Alladine et Palomides’ (1894), als model gebruikte, en van Paap die haar in zijn sleutelroman over de Tachtigers, Vincent Haman (1898), als de schilderes Esther Luzac portretteerde.Ga naar eind3. Met recht werd zij de ‘Muze der Tachtigers’ genoemd. Met evenveel recht kan men haar de maecenas der Tachtigers, en der Negentigers, noemen: veel van hen steunde zij financieel (Kloos, Van der Valk, Van Deyssel), zij kocht hun werk (Breitner, Veth, Derkinderen, Toorop, Israëls) of abonneerde zich op hun tijdschriften (De Nieuwe Gids van Kloos en de zijnen, het Tweemaandelijksch Tijdschrift van Van Deyssel en Verwey). Voorts fungeerde zij als intermediair tussen de Franse symbolisten en Nederland: zij was een drijvende kracht achter de tentoonstellingen van Redon in Nederland (1888, 1894), en de Nederlandse tournee van het ‘Théâtre de l'Oeuvre’ van Aurélien Lugné-Poë (1895-1896). Bij het natrekken van al deze sporen kwam ik stukje bij beetje meer van haar te weten. Zo werd duidelijk, dat zij in de jaren tachtig uit haar geboortestad Arnhem naar Amsterdam was verhuisd, waar zij op de Rijksschool voor Kunstnijverheid boetseerles nam en in contact kwam met de jongeheren van De Nieuwe Gids met wie zij plaatsen frequenteerde ‘waar men een vrouw van distinctie slechts zeer zelden ontmoet’, zoals Jeanne Kloos de uitgaansgelegenheden in Nes en Warmoesstraat later fijntjes aanduiddeGa naar eind4.; dat zij om en nabij 1890 met Bauke van Mesdag in Parijs had gewoond, waar zij bij Rodin studeerde, Nederlandse gasten meetroonde naar de ‘Mirliton’, de ‘Chat Noir’ en andere cafés van de bohême in Montmartre, en een nieuwe vriendin opdeed, Anna Vis, die als gouvernante in Parijs verbleef; dat zij begin jaren negentig met deze nieuwe vriendin naar Nederland was teruggekeerd, maar aan het eind van de jaren negentig met de aquarelliste en naaldkunstenares Emilie van Kerckhoff was | |
[pagina 79]
| |
gaan wonen, aanvankelijk in Laren, vanaf 1918 na vele omzwervingen op Capri, waar zij in 1951 in ‘Casa Surya’, het huis dat zij in Anacapri hadden laten bouwen, stierf. Wat wilde ik nog meer? Hier was een vrouw die haar sporen had nagelaten en dat nog wel op plaatsen van nationale en internationale lesbische faam: de warme buurt in Amsterdam, met haar vele variété-theaters, danshuizen, nachtkroegen, tingeltangels, café-chantants, rendez-voushuizen en bordelen de buurt waar eind vorige eeuw schilders en schrijvers van iedere garnituur niet alleen hun vertier zochten, maar ook inspiratie opdeden voor hun naturalistische schilderingen en realistische beschrijvingen van erotiek en hartstocht tussen vrouwen; de uitgaansgelegenheden in Parijs waar een schilder als Toulouse Lautrec in de jaren negentig het milieu en de modellen vond voor zijn vele ‘sapphische’ litho's en schilderijen; het atelier van Rodin waar de beeldhouwer in 1889, geïnspireerd door Baudelaire, al verschillende beelden van ‘femmes damnées’ had gemaakt en juist aan zijn vele tekeningen en aquarellen van ‘sapphische’ koppels begon; en dan natuurlijk Capri, toevluchtsoord van alle seksuele bannelingen waar van het eind van de vorige tot aan de jaren dertig van deze eeuw de internationale lesbische jetset verblijf had gehouden.Ga naar eind5. Hier was een lesbische vrouw! Hier was misschien Nederlands eerste lesbische vrouw! In haar spoor ging ik van Arnhem naar Capri. | |
Verborgen lesbisch levenElisabeth Sara Clasina de Swart werd op 6 augustus 1861 geboren te Arnhem als dochter van Corstianus H. de Swart (1818-1897), landschapsschilder en tekenmeester bij het genootschap ‘Kunstoefening’ te Arnhem (1839-1860), en Elisabeth S. IJntema (1822-1884). Zij zal uiteindelijk enig kind zijn: een eerder geboren zoon uit het huwelijk van haar ouders overleed jong. Haar moeder stamde uit een aanzienlijke, geletterde familie: zij was de dochter van Jacob IJntema, boekhandelaar, uitgever en redacteur van de Vaderlandse Letteroefeningen, en de kleindochter van de IJntema die samen met Tieboel in 1775 de Stichtelyke gedichten van Maria Bosch en Agatha Deken uitgaf, waarin Agatha en Maria hun zielsvriendschap bezingen; haar zuster was getrouwd met de bekende antiquair Frederik Muller, zodat Saar de Swart een volle nicht was van de archivaris Samuel Muller, die weer was getrouwd met Maria Geertruida Lulofs, oprichtster van de School voor Maatschappelijk Werk te Amsterdam (1899). Haar vader | |
[pagina 80]
| |
was als zoon van een kleermaker van geheel andere komaf, maar mogelijk zeer getalenteerd: hij won althans vanaf zijn twaalfde jaar verschillende prijzen en medailles. Hoe dit ook zij, vanaf 1863 woont het gezin De Swart in de comfortabele villa ‘Maria-burg’ in Arnhem en Corstianus de Swart behoort in 1889 - hij is dan weduwnaar - tot de hoogstaangeslagenen van de gemeente Arnhem Tot 1898, het jaar waarin Saar de Swart van Arnhem in Laren wordt ingeschreven, zijn haar verhuisbewegingen via de officiële kanalen niet te traceren. Haar contact met Rodin liet echter wel sporen na: eenentwintig brieven, door haar tussen 1889 (vanuit Parijs) en 1916 (vanuit Rome) aan Rodin geschreven.Ga naar eind6.. Uit deze brieven valt van een gedeelde interesse in het vrouwelijk lichaam of van een speciale belangstelling voor enkele van zijn werken, zoals ik me die in stilte had voorgesteld, niets te bespeuren. Van een werkrelatie tussen haar en Rodin blijkt evenmin iets. Slechts eenmaal schrijft zij over eigen werk, wanneer zij in 1895 een ‘Etude’ heeft ingezonden voor de tentoonstelling van de Société Nationale des Beaux-Arts' in haar beleefdste Frans spreekt zij de hoop uit dat Rodin - mocht haar werk worden geaccepteerd - de goedheid zal hebben enige ogenblikken van zijn zo kostbare tijd uit te trekken om naar haar werk te gaan kijken. Voor de rest bestaat de correspondentie voornamelijk uit beleefde verzoeken haar te willen ontvangen, even beleefde introducties van vrienden en bekenden die Rodin graag in zijn atelier zouden willen bezoeken, zakelijke berichten over het vervoer en de goede aankomst van zijn werk voor een tentoonstelling in Nederland (1899), herhaalde blijken van bewondering van het door haar aangekochte werk ‘Faunesse à genoux’ (1899), en nederige doch dringende uitnodigingen om, wanneer hij Nederland zou aandoen, de gast van haar en haar vriendin in Laren te zijn, waarbij zij hem een tocht in hun motorboot over de Zuiderzee, of in een automobiel over het Hollandse land in het vooruitzicht stelt. Wat ik me er ook bij had voorgesteld, haar contact met Rodin leek niet van een andere orde dan dat met die andere Franse kunstenaar wiens werk zij aankocht en in Nederland introduceerde, Redon. Zou dan haar werk meer licht werpen op de vrouw wier veronderstelde geaardheid in de kringen van de Tachtigers zo'n beroering teweeg had gebracht? Het beeld dat Lodewijk van Deyssel, een bezoek aan haar Larense villa memorerend, van haar artistiek streven had geschetst, voedde mijn hoop: | |
[pagina 81]
| |
‘Zij had (...) enkele heel opmerkelijke beeldhouwwerken gemaakt, of liever eerste schetsen in gips voor beeldhouwwerken. (...) Zij meende (...) dat men moest geven alléén dát, waarin een zekere hoogte van inspiratie was uitgedrukt. Men moest niet trachten een beeldje verder af te werken, indien er alleen inspiratie ten opzichte van een ruglijn of een gewaads-plooienval zich had voorgedaan. Een dergelijke schets, één enkel subliem moment bevattend, werd onder een stolp in haar vertrekken bewaard.’Ga naar eind7. Ik heb mijn uiterste best gedaan om me van haar werk een beeld te vormen, maar veel heb ik niet kunnen traceren. In de kelders van twee Nederlandse musea worden twee bronzen beeldjes van haar bewaard: ‘Indische buffel’ (Kröller-Müllermuseum, Otterlo, in 1947 door de maakster geschonken) en ‘Naakte jongensfiguur met schildpad’ (Singermuseum, Laren, verworven uit een schenking van Emilie van Kerckhoff in 1958). Exposeren deed zij weinig, en van wat zij exposeerde is slechts één afbeelding overgeleverd: een kop van een Oosterse man.Ga naar eind8. De ‘inspiratie ten opzichte van een ruglijn of een gewaads-plooienval’ had me eerlijk gezegd andere beelden voor ogen getoverd. Ook van haar meer dan dertigjarig verblijf op Capri was in geschrifte maar nauwelijks iets terug te vinden. Dat zij zou figureren in Extraordinary Women (1928), de sleutelroman over lesbisch Capri starring Romaine Brooks als Olimpia Leigh van Compton Mackenzie, was wellicht wat te chauvinistisch gedacht. Maar dat zij in de talloze autobiografieën, memoires en dagboeknotities van die vele beroemde ‘expatriates’ van meerderlei kunne en voorkeur die in dezelfde tijd op Capri vertoefden maar tweemaal en dan nog anoniem ten tonele verschijnt, stelde opnieuw zeer teleur. In de autobiografieën van het echtpaar Compton Mackenzie komt een ‘Dutch sculptress at Anacapri’ voor ‘a gifted Dutch woman’, die Faith Compton Mackenzie na een ongelukkige romance met een Italiaanse prins uit de put hielp door haar boetseerlessen te geven.Ga naar eind9. Hoe verborgen kon een lesbisch leven zijn! Mijn verlangen meer over Saar de Swart en haar leven te weten te komen groeide vooralsnog met iedere tegenslag en richtte zich nu op haar verhoopte nalatenschap. En dus op Emilie van Kerckhoff die vanaf 1899 onafgebroken met haar samenwoonde en haar nog negen jaar overleefde. Van de vele reizen die zij samen maakten, leggen | |
[pagina 82]
| |
Saar de Swart met Cyclo, circa 1910. Foto afkomstig van mej. E. Poortman, Lochem
| |
[pagina 83]
| |
verschillende artikelen en boeken van haar hand getuigenis af, helaas steeds geschreven in de stijl van het historisch-antropologisch tractaat dat geen ruimte laat voor het persoonlijk wedervaren.Ga naar eind10. Na de dood van haar vriendin bleef Emilie van Kerckhoff nog drie jaar op Capri, en verhuisde toen naar Nederland, waar zij in 1960, drieënnegentig jaar oud, stierf. De verschillende familieleden en andere personen die haar nog hadden gekend, konden mij niet veel wijzer maken over de verblijfplaats van een eventuele nalatenschap van Saar de Swart. Het meest waarschijnlijk leek hen nog dat deze, zo zij al bestond, in Anacapri was achtergebleven, al stemden de verhalen over de schulden, de gedwongen verkoop en de opeenvolgende eigenaars van Casa Surya weinig hoopvol. Desondanks vertrok ik in het voorjaar van 1983 naar Capri, in het illustere gezelschap van twee fotografes en een tolk en voorzien van Extraordinary Women van Compton Mackenzie en L'exile de Capri (1959) van Roger Peyrefitte, een geromantiseerde biografie van de dichter en knapenliefhebber Jacques d'Adelsward-Fersen, die in de eerste twee decennia van deze eeuw een van de prominenten in pervers Capri was. Onze eerste gang was naar de ‘cimitero acattolico’ van Capri waar Saar de Swart niet lag. Wel troffen we meerdere vriendinnengraven aan, zoals dat van de onbekende Laura Raley en haar ‘devoted friend’ Elsie Besley die naar een oude, romantische traditie haar vriendin slechts vijf dagen overleefde, en dat van de dames Wolcott-Perry, de twee Amerikaanse vriendinnen Saidee Wolcott en Kate Perry, die van 1860 tot de dood van Saidee in 1917 onafgebroken samen waren, en die om hun zusterlijke band te benadrukken een samengestelde achternaam droegen. Met dit vriendinnenpaar begon onze tocht door lesbisch Capri: Peyrefitte leerde dat zij zich in 1897 op het eiland vestigden, in de villa Torricella, waar zij in de tuin een tempel van Vesta optrokken. De villa was snel gevonden, maar de deplorabele staat waarin zij verkeerde had een voorteken moeten zijn.Ga naar eind11.. Het kostte vervolgens weinig moeite Casa Surya in Anacapri, het veel minder mondaine dorp dan Capri zelf, te vinden. Het bleek uit twee huizen te bestaan: Casa Surya zelf en het tuinhuis waar Saar de Swart leefde met haar dienstmeisje Teresa, aan wie zij het na haar dood ook naliet. In Casa Surya bevonden zich nog verschillende sporen van Saar de Swart: gebrandschilderde ramen van Derkinderen, en twee in de buitenmuur aangebrachte beeldhouwwerken | |
[pagina 84]
| |
waarvan de toenmalige eigenaars ons wisten te vertellen dat zij door de vroegere bewoonster waren gemaakt. Een achtergebleven hutkoffer met papieren hadden zij enkele jaren tevoren verbrand: er kwam niemand om en zij konden de taal niet lezen.
... Zo bleek ook Capri een doodlopend spoor. Dat was erg. Dat was extra wrang omdat een ‘rivaal’, die enige maanden daarvóór mijn pad had gekruist, vond wat ik met mijn droom Saar de Swart zelf te zoeken in plaats van de mythe rondom haar, niet had gezocht: het verweerschrift van Karsen, het drie uur durende pleidooi dat hij voor het scheidsgerecht had voorgelezen. Rein van der Wiel, mijn zogezegde rivaal, schreef daar een mooi artikel over.Ga naar eind12. Tot zijn verdienste schaart hij zich niet in de rijen van Kloos en Karsen, of van Veth en zijn jury. Hij concentreert zich met andere woorden niet op Saar de Swart om zijn oordeel over haar al dan niet Lesbische geaardheid aan die van zijn voorgangers toe te voegen, maar op de mythe die Karsen van haar had geschapen. Hij plaatst deze in de context van dienst particuliere psychologie en in die van het conflict van de eind-negentiende-eeuwse man, heen en weer geslingerd als deze werd tussen zijn preoccupatie met de ‘femme fatale’ en zijn verheerlijking van de hoogstaande, kuise vrouw. Ik echter, voelde me als Karsen, versmaad en keerde me teleurgesteld af van de vrouw van mijn dromen. Zo kwam het dat ik Karsens relaas, door Van der Wiel als Een droom en een scheidsgerecht (1986) uitgegeven, wel meteen kocht maar vervolgens jaren ongelezen liet. Daar komt bij dat sinds 1982 in de lesbische geschiedenis een aantal vanzelfsprekendheden postvatten. Zo werd het gangbaar de homoseksuele vrouw te beschouwen als een moderne verschijning, wier geboorte te danken of te wijten zou zijn - al naar gelang - aan de heren medici die aan het eind van de negentiende eeuw bepaalde gedragingen en verlangens van vrouwen als homoseksueel bestempelden, waarbij het nog lang een strijdpunt bleef of men hierbij te doen had met een degeneratieverschijnsel, een onder bepaalde omstandigheden opgelopen of tot ontwikkeling gekomen ziekte, of een natuurlijke, biologische variant. Tot die tijd bestonden er geen homoseksuele vrouwen in de moderne zin: vrouwen die aan hun exclusieve seksuele gerichtheid op andere vrouwen hun identiteit ontleenden. Wel waren er vrouwen die mooie vriend- | |
[pagina 85]
| |
schappen met vrouwen onderhielden en vrouwen die zich wel eens aan elkaar vergrepen, maar de vriendinnen hadden geen seksuele relatie met elkaar. De handtastelijke vrouwen hadden ook graag een man op zijn tijd en geen vriendin of handtastelijke vrouw zag zich als zodanig als anders dan anderen. Het was pas geruime tijd na 1900 dat vrouwen de mogelijkheden van deze nieuwe identiteit aangrepen, zich de nieuwe identiteit eigen maakten en zich homoseksueel noemden. Het is een geschiedenis die op tal van punten onbevredigend is, maar die niettemin ook mijn blik kleurde. Zodoende meende ik ook ongezien wel ongeveer te weten wat er zich rond Saar de Swart moest hebben afgespeeld: zij was natuurlijk zo'n negentiende-eeuwse vriendin die door mannen die teveel Franse romannetjes - die literaire varianten van de medische handboeken - hadden gelezen, geconfronteerd werd met een veronderstelde levenswandel en geaardheid die haar ten enenmale vreemd was. Bij lezing bleek Karsens relaas niet in dit stramien te passen. Het is verbazingwekkend en complex, en heeft de consistentie van een tot in detail uitgewerkte betrekkingswaan. Leest men het zoals het wordt gepresenteerd, als een verslag van wat hem overkomen is, dan is er het volgende voorgevallen.
In 1888 hoort Karsen Van der Valk spreken over de beeldhouwster Saar de Swart. Hij krijgt haar lief nog voordat hij haar gezien heeft en is ervan overtuigd dat zij de vrouw is van wie hij al zo lang heeft gedroomd. Hij zoekt haar op. Zij blijkt te wonen met Baukje van Mesdag, onderwijzeres aan de school van Cornelia de Jong, de vriendin, zo voeg ik toe, van Catharina van Tussenbroek, met wie zij van 1887 tot aan de dood van de laatste in 1925 samenwoonde, en die, om dit uitstapje naar de vriendinnenwereld te completeren, in Groningen tegelijk met Titia van der Tuuk, de latere levenslange vriendin van Rose Roosegaarde Bisschop, de opleiding voor onderwijzeressen had gevolgd. Saar de Swart stelt belang in Karsens werk en uit eigen beweging biedt zij hem geld aan om een ruimer atelier te huren, een gebaar dat hem danig in verwarring brengt. Karsens schuchtere toenaderingspogingen die vanwege de voortdurende aanwezigheid van Baukje van Mesdag bovendien steeds zeer indirect zijn, worden door Saar de Swart met vriendelijkheid beantwoord, maar als hij zich uiteindelijk schriftelijk verklaart, reageert zij afwijzend. Karsen raakt hierdoor volkomen van streek en gaat op voorspraak van Van Eeden | |
[pagina 86]
| |
enige weken bij Witsen in Londen logeren. Kort na zijn terugkomst, in augustus 1889, verhuist Saar de Swart met Baukje van Mesdag naar Parijs. In Parijs ontvangen zij verschillende van de Amsterdamse vrienden, onder wie Van der Valk en Diepenbrock met wie zij duchtig uitgaan, waarbij ook Anna Vis soms van de partij is. Een en ander leidt in 1891 tot een verloving en later ook een huwelijk van Van der Valk met Baukje van Mesdag, een niet-beantwoorde liefde van Diepenbrock voor Saar de Swart, en een nieuwe vriendschap: voorjaar 1891 komt Saar de Swart met Anna Vis naar Nederland. Voor de grap veinst Kloos dat hij verliefd is op Anna Vis en maakt haar het hof. Karsen intussen is er nog steeds slecht aan toe. Om hem een dienst te bewijzen legt Kloos Karsen uit waarom Saar de Swart hem indertijd afwees: ‘“Het is een ziekte die uit Frankrijk is overgebracht”, zei Kloos. “S[aar] is eene Lesbienne”, zei Kloos. “Wat is dat?” vroeg ik. “Dat is eene vrouw die van vrouwen houdt”, zei Kloos. “Eene lollepot; op zijn hollandsch.”’Ga naar eind13. Ter verduidelijking geeft hij hem Monsieur Vénus en Madame Adonis van Rachilde. Ook Veth doet een duit in het zakje en legt Karsen uit wat vrouwen van lichte zeden zoal met elkaar doen. Karsen die nu begrijpt wat voor een ‘duivelsch spelletje’ er met hem is gespeeld raakt in alle staten. Links en rechts schrijft hij briefkaarten om de perverse aard van Saar de Swart te openbaren en de wereld voor haar duivelse bedoelingen te waarschuwen. Dat is voor de vrienden het sein om in te grijpen, en op instigatie van Veth wordt een scheidsgerecht benoemd dat op 12 oktober 1891 zitting houdt. Aanwezig zijn behalve de juryleden Veth, Tak en Martha van Eeden-van Vloten, en de toehoorders Aletrino en Van der Valk, de door Karsen gedaagde Baukje van der Valk-van Mesdag en Saar de Swart. Karsen zet in een drie uur durend relaas uiteen hoe hij tot de ontdekking kwam dat ‘de vorstelijke vrouw uit zijn verbeelding’ in werkelijhkheid een zedeloze misdadigster was. De jury stelt hem evenwel in het ongelijk: ‘J. Ed. Karsen heeft aan Mej. S. de Swart en ook aan Mevr. Van der Valk, toen nog mej. B. van Mesdag, mondeling en schriftelijk, het laatste ook op briefkaarten, neigingen en verhoudingen te laste gelegd, welke beide dames, zoo de te lastleggingen bewezen waren, aan de verachting harer medeburgers zouden blootstellen. | |
[pagina 87]
| |
[Het scheidsgerecht heeft eenstemmig als zijne overtuiging geconstateerd] dat J. Ed. Karsen volkomen is in gebreke gebleven, niet alleen de door hem geuite beschuldigingen te staven met bewijzen maar zelfs geene aanwijzing kon geven waaruit de achterdochtigste mensch eenigen argwaan kon putten tegen de moraliteit der beide genoemde dames.’Ga naar eind14. Dat was niet verbazingwekkend, want wat Karsen in zijn pleidooi lijkt te hebben willen bewijzen, was dat Saar de Swart Lesbisch was in de zin zoals hem dat door Kloos was uitgelegd: zijn relaas laat zich dan ook lezen als een Monsieur Vénus, maar dan door de ogen van haar slachtoffer Jacques Silvert, door een wonder aan de dood ontsnapt.Ga naar eind15. Hoofdpersoon in dit boek is de rijke, jonge schilderes Raoule de Vénérande, die een uitgesproken neiging naar het mannelijke heeft: zij heeft een wapencollectie die zij ook regelmatig op haar schietbaan of in haar schermzaal gebruikt, heeft een voorkeur voor schilderijen met onverbloemd mannelijk naakt, draagt het liefst mannenkleren, en laat zich door haar tante ‘neef’ noemen. Mannen die naar haar dingen, wijst zij zonder aarzelen af, evenals de suggestie van één van hen dat zij dan zeker van meisjes houdt: met zoiets platvloers houdt zij zich niet op, dat is iets voor ondeugende kostschoolmeisjes en aftandse hoeren. Wat zij wil is de arme, zachtaardige schilder Jacques Silvert met zijn volmaakte vormen en zijn doorschijnende huid als een man aan zich onderwerpen, hem tot haar vrouw maken. In deze opzet slaagt zij geheel: met haar geld bindt zij hem aan zich, en met hasjish breekt zij zijn weerstand en wordt hij het willoze voorwerp van haar perverse lusten, die al snel bovenop deze complexe inversie sadistische vormen aannemen. Ieder vermoeden van Jacques' ontrouw, met name met de man die haar ooit ten huwelijk vroeg en toen meende te begrijpen waarom zij hem afwees, straft Raoule genadeloos af, tot ten leste zijn dood erop volgt. Het geld dat Saar de Swart Karsen bood, het mannelijke gedrag dat zij vertoonde, zoals het roken van sigaren, het drinken van alcohol, het frequenteren van gelegenheden aan de Nes en de Warmoesstraat, de vergiftigde pijlen die zij in huis had en waarmee zij quasi-nonchalant speelde, de ‘naakte-vrouwenstudie’ die zij aan de muur had hangen en die zij hem meermalen onder de aandacht bracht, de pikante schrijvers die zij las, en het gerucht dat zij Van der Valk in Parijs met geld, alcohol en bedwelmende sigaretten zover had weten | |
[pagina 88]
| |
te krijgen met Baukje van Mesdag te trouwen, alles wees er volgens Karsen op dat zij hem in haar val had willen lokken om hem tot slachtoffer van haar perverse lusten te maken. ‘Zij en hare vriendin stelden zich als mannen aan en wilden hem [Karsen] als eene vrouw behandelen’, zo laat hij de jury dan ook weten, en op de vraag van Veth ter zitting gedaan waar nu eigenlijk de perversie van Saar de Swart uit moest blijken: ‘Zij boden mij geld voor wat anders en zij wou de man zijn.’Ga naar eind16. Wat de juryleden Van Eeden-van Vloten en Tak zich bij een Lesbische vrouw voorstelden is niet overgeleverd, maar voor Veth moeten Karsens argumenten inderdaad geen schijn van bewijs hebben gehad. Lesbisch waren niet vrouwen die het op wat voor perverse manier ook op mannen begrepen hadden, Lesbisch waren vrouwen die perversiteiten met elkaar bedreven, zoals vrouwen van lichte zeden wel deden. Ook Aletrino, de latere voorvechter van het Uranisme, kon zich dergelijke perversiteiten uitsluitend in bordelen voorstellen. Dat was althans het argument waarmee hij Karsen er na het scheidsgerecht van probeerde te overtuigen dat hij het met zijn beschuldigingen aan het adres van Saar de Swart aan het verkeerde eind had: ‘Het bestaat niet, (...) het komt alleen maar in de gemeenste huizen voor!!!’Ga naar eind17. Saar de Swart lijkt er tijdens het proces het zwijgen toe gedaan te hebben. Na afloop betoonde zij zich echter ten zeerste met de gekwelde Karsen begaan en was gaarne bereid hem de hand te reiken, een vergevingsgezindheid die zich ook tot de kwade genius in de hele affaire, Kloos, uitstrekte, zoals zij enige jaren later bewees. Na zich samen met Anna Vis enige jaren uit Amsterdam te hebben teruggetrokken en onder meer twee jaar in Rotterdam aan de rand van Katendrecht te hebben gewoond - boven een zeemanskroeg volgens Karsen - waar Anna Vis verscheidene mannen had volgens Karsen, die ook na het scheidsgerecht niet moe werd nadere bewijzen voor zijn verdenking te verzamelen - keerden Saar de Swart en Anna Vis in 1894 in Amsterdam terug en namen in de winter van 1894-1895, bijgestaan door Annette Versluys-Poelman, de verpleging van Kloos ter hand, die door overmatig alcoholgebruik in een deplorabele toestand verkeerde. Kloos hervat zijn spel met Anna Vis die hij nu tegenover derden zijn verloofde noemt, en weet haar, al dan niet op de | |
[pagina 89]
| |
door de weduwe Kloos beschreven wijze, een bewijs te ontfutselen. Dat kon niet anders betekenen dan dat zij of Saar de Swart het op hem gemunt hadden, en ook Kloos begint te schrijven: ‘Hoor eens Sam, En inderdaad, nadien wordt Kloos lange tijd door vervolgingswanen bezocht waarin Saar de Swart hem met vergiftigde sigaren, Anna Vis hem met bommen achterna zit. Dat Saar de Swart vervolgens aanbiedt geld beschikbaar te stellen om de gestichtsopname, waar het uiteindelijk op uit zal draaien, af te wenden en Kloos beter te doen verzorgen, moet niet anders dan koren op zijn molen geweest zijn. Reliëf in Casa Surya van Saar de Swart. Foto Anneke Zuidema
Saar de Swart Nederlands eerste lesbische vrouw? De verwarring die er in haar tijd en omgeving bestond over wat nu eigenlijk een Lesbische vrouw was maakt dat moeilijk denkbaar. Maar het prototy- | |
[pagina 90]
| |
pe van de negentiende-eeuwse zielsvriendin zoals die in haar directe omgeving en milieu zo veelvuldig voorkwam kan zij toch ook niet genoemd worden. Daarvoor is haar streven als ‘frère et compagnon’ met haar collega-kunstenaars om te gaan en zich als zodanig toegang te verschaffen tot een wereld die voor een vrouw uit haar milieu traditioneel taboe was - het grootsteedse nachtleven, compleet met drank, sigaren en meisjes van plezier - te weinig karakteristiek. Preciezer nog: daarvoor is haar belangstelling voor vrouwen te uitgesproken seksueel. Gaf de ‘naakte-vrouwenstudie’ aan haar muur Karsen te denken, het voorval dat hem ondubbelzinnig duidelijk maakte dat Saar de Swart wel erg onvrouwelijk was geeft de hedendaagse lesbische lezeres te denken: ‘Toen hield zij mij, ik weet niet waar het vandaan kwam, uit haar boezem of haar zak? een portret van een naakt meisje voor. Als een killen vergiftigden stoot, beleedigde mij dat. “Het kopje is heel lief”, zei ik. - “En de beentjes?” vroeg zij. Het geslachtsdeel was zeer duidelijk en open. “Wees niet zoo on vrouwelijk S[aar].”’Ga naar eind19. O, die hutkoffer! Wat een verlies voor de Nederlandse lesbische geschiedenis! Dit artikel is een bewerking van een lezing, gehouden op 11 februari 1990 in het Amsterdams Historisch Museum, in het kader van de tentoonstelling ‘Goed Verkeerd: geschiedenis van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in Nederland’. |
|