Lust en Gratie. Jaargang 7
(1990)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
Korsakov, Parkinson en Waldström
| |
[pagina 88]
| |
Het voelde er niet stabiel. Ik kreeg die middag een oude lippenstift en een foto van Martha Hyer, maar al spoedig stonden we weer op straat en scharrelden verder. Ergens in de Teertuinen lag een man op straat. Een agent schreeuwde: ‘Weg met dat kind!’, maar tante Riekje verborg me onder haar regenjas en deed een paar passen naar achter. De man was dood en we hebben geboeid staan kijken naar zijn verdere vervoer. Enfin, dat huwelijk met oom Elie was natuurlijk niks, hoewel tante Riekje het ruim tien jaar bij hem uitgehouden heeft. Hij DRONK. Ze heeft later een gewone man gevonden en weer later nog een gewone man en aldoende werd ze zelf heel gewoon en niemand hoorde ooit nog van die ene oom Elie, tot vorige maand, toen ze een middag langs kwam om eens precies te horen hoe mijn vader nou aan zijn eind was gekomen en wat wij daar van vonden. Hoe mijn vader aan zijn eind is gekomen is een ander verhaal, eigenlijk niet eens een verhaal maar meer het thema voor een operette, ‘De bon-vivant uit Bandung’. In ieder geval zat tante Riekje voor het eerst in zeven jaar weer naast me op de bank. Haar man (‘Hallo, Bob’) zei weinig. Omdat tante Riekje graag een jeugdfoto van de overledene wilde hebben, het was ondanks alles haar broer, werden de albums van boven gehaald. Daar zat de bon-vivant, al zeer joyeus op een vliegende hollander, nog joyeuzer, in een matrozenpak temidden van enig struweel en spelend met zijn treintjes - niet zozeer joyeus alswel met het air van de Bezitter. Onvermijdelijk raakten we beland bij de trouwfoto's. Mijn grootvader en grootmoeder zetten nors hun handtekening onder dat weinig geapprecieerde huwelijk, oom Elie kijkt olijk in de lens, tante Riekje kijkt schuldig en ergens in een hoekje sta ik, in een tiroler jurkje. Hoe is het toch met oom Elie afgelopen?’ vroeg ik, want ja, als wees voelt men de behoefte om lang vergeten vragen te stellen. Tante Riekje wapperde met de foto van het matrozenpakje en riep: ‘Gut kind, heeft je moeder dat nooit verteld?’ Oom Elie was na de scheiding zeer nauwgezet en met overgave gaan zuipen. Tijd voor vrouwen had hij niet meer. Op een dag in 1976 is hij in het IJ gevallen en werd er met een volledig opengebloeid Korsakov-syndroom uitgehesen. Hij wist niet meer hoe hij heette en pas na drie jaar Paviljoen Drie zei hij: ‘Dokter Eskes, Dokter Eskes.’ Paviljoen drie heeft drie doktoren Eskes laten komen en een ervan herkende hem. | |
[pagina 89]
| |
[pagina 90]
| |
‘En ik dacht, dat hij bij het Vreemdelingenlegioen zat’, zei tante Riekje, ‘maar nee hoor, met Korsakov in Paviljoen Drie.’ ‘Ach’, zei ik. Sympathie doorstroomde mij. ‘Wat nou ach,’ zei tante Riekje, ‘een last voor de samenleving, dat is het. Veel meer dan “Dokter Eskes” weet hij zich nu nog niet te herinneren. Ik heb het je moeder wel verteld, maar verder niemand. Ik heb hem uitgevlakt.’ ‘En hij zichzelf’, zei ik vertederd. In 1976 hing ik dag in dag uit boven de werken van P.C. Hooft. omdat ik daar verliefd op was en nam nog steeds (hoewel met lichte twijfel) aan dat niemand die ik kende ooit maar iets zou kunnen overkomen.Ga naar eind1. ‘Gelijk in zee, wij stadig 't leven wagen
Omringeld van 't buivallige geval.
Spitst dan 't gemoed om rustig te verdragen,
Waar 't nood, of nut, of deugd vereisen zal
Voor vreemd, voor vriend, voor vaderland en magen.’
Arme oom Elie, ik vermoed dat hij net als iedereen wel geprobeerd heeft 't gemoed te spitsen, maar 't buivallige geval is voor de een nu eenmaal zwaarder dan de ander. ‘En nou nog wat’, zei tante Riekje, wijzend op een foto van mijn grootmoeder. Een rare foto, ze zit somber achter de tafel en op het wollen kleed staat een grote fles jenever naast een gebakje. Op het dressoir staan vier trouwfoto's, acht hoofden neigend naar elkaar, op een ervan is oom Elie duidelijk te herkennen. ‘Weet je dat je grootvader nooit met haar praatte? Behalve als er mensen waren.’ Mijn God, eerst Korsakov en dan Bordewijk. ‘Waarom niet?’ vroeg ik. ‘Omdat hij in haar teleurgesteld was,’ zei tante Riekje, ‘en later kwam de televisie, met die blonde omroepster. Daar werd hij verliefd op. Hij heeft haar portret uit de radiobode geknipt en zat er op zolder uren naar te staren. Daarom liep je grootmoeder continu de hele familie af, om eens iets te kunnen zeggen met weerwoord.’ Het werd wel tijd voor een glaasje wijn. ‘En ik hoorde, dat jullie nog de as gaan verstrooien?’ zei tante Riekje. ‘Ja, ik alleen,’ zei ik, ‘niemand wil mee, ze hebben er de balen van.’ ‘Wat kaal’, zei ze. | |
[pagina 91]
| |
Ach, het is maar net hoe je 't gemoed spitst. ‘Bob en ik hoeven geen wijn, vanwege onze pillen. Of - geef mij toch maar wel. Ik heb Waldström, dat is hoge bloeddruk, maar Bob heeft Parkinson.’ Bob trilde nauwelijks, maar dat scheen ook niet altijd te hoeven met Parkinson. Hij werd echter wel somber van de medicijnen. Tante Riekje babbelde door boven de albums, terwijl de kamer vol zat met eminente doktoren die hun naam schonken aan lichamelijke ellende. Wie hadden we al? Korsakov, Parkinson en Waldström. Het wachten was op Alzheimer, Basedow en Menière. ‘En hoe gaat het met jou?’ vroeg ze ineens, want ik bleek haar als tienjarige aan te staren, in een keurig jurkje met een kinderboek in de hand.Ga naar eind2. ‘Ongeveer net zo’, zei ik en wees op de foto. ‘Lezen is nog steeds mijn redding.’ ‘Je bent nog relatief jong,’ zei ze, ‘wat kan jij ook hebben.’ Ja, wat zou ik kunnen hebben. Ik heb een licht geval van negatief-van der Velde, omdat het Volkomen Huwelijk nimmer mijn deel is geworden. Maar, omdat ik relatief jong ben, is er altijd nog hoop.Ga naar eind3. |