Lust en Gratie. Jaargang 7
(1990)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Dit tussen ons is geen eenzaam avontuur
| |
[pagina 77]
| |
Rotterdam 7 November 1948Marie Louise, Dank voor je mooie brief die ik vanochtend kreeg. Denk je in dat ik aan je ziekbed zit en je bondig, maar trouwhartig van repliek dien op alles wat je me vertelt en vraagt. Je bent een aantrekkelijk mengelmoesje van kinderlijkheid en volwassen critisch besef, je hebt een smachtend hart en, niet in evenwicht daarmee, een élite begrip - Heb je vaak ontgoocheld moeten vaststellen dat het object van je dromen maar heel kortstondig aan die droom wist tegemoet te komen? Ja - Maar weet je, lieve Marie Louise, dat je ten opzichte van de liefde moet staan als in een strijd op leven en dood? Ik denk; ik verkoop mijn leven zo duur mogelijk. Dat wil niet zeggen dat ik niet van mensen houd: die zijn voor mij wonderlijke wezens die ik met even critische als liefdevolle aandacht probeer te bestuderen. Maar niet spoedig geef ik een vrouw macht over mijn eigen kostbare leven. Eenzaam Avontuur is een ± getransponeerde persoonlijke ervaring: ik ben KostaGa naar voetnoot1. - Hoe ik het lesbische probleem verwerkt heb vind je in de figuur van Berthe, en in die van de vrouw, met wie Alide kennismaakt op het terras van hotel Bellevue - Huis Clos [van J.-P. Sartre] had ik niet vertaald. Ik geloof dat ik Les Mains Sales wel zijn beste stuk vind, maar dat kan ook het gevolg zijn van 't feit dat ik me daarin, door de vertaling, het meest intensief heb verdiept. Je schrijft me niet, vertrouwde toch nog onbekende vriendin, wat de Doudarts presteerden - en heb je jezelf dan niet getroost, als kind van het Avondland, dat in de Westerse beschaving de grote prestaties meestal kans krijgen als de Westerse mens de 40 gepasseerd is? - Je bent, lijkt me, volkomen feminien; misschien ligt jouw grote prestatie wel in een waarlijk grote liefde. Heb je weleens een waarlijk grote liefde gevoeld? En daarmee bedoel ik een volkomen opgang + volkomen ondergang, om iemand die als het lot zelf in elke vezel van je leven ingreep? - Misschien wandelen we | |
[pagina 78]
| |
inderdaad nog weleens samen door de sneeuw. Hoogstwaarschijnlijk zou ik dan ook groter zijn dan jij - Ik ben 1 meter 79. - Ik houd van bossen, meer nog dan van de zee. De natuur treedt me niet in détails tegemoet, maar heeft hoofdzakelijk stemmingswaarde voor me. Ik geloof dat er een dag komt dat je me voorleest wat je in George Sand ziet; nu al kan ik je belangstelling voor haar begrijpen. Mijn lievelingsauteurs zijn nú Proust en Valéry. Ik geloof dat je een ijdele vrouw bent, wat ik aardig vind. Ik ben ook ijdel, maar op een andere manier dan jij; ik kan nóóit slaafje zijn naar de willekeur van welke vrouw dan ook (daartegen verzet zich mijn gevoel voor eigen menselijke waardigheid) - Nu is het al laat in de nacht, en Morgenochtend moet ik naar een college filosofie waarvoor een enigszins uitgerust hoofd gewenst is. Maar voorlopig tot slot dit; Berthe wil de rivaal zijn van Anne zoals jij haar gedroomd had. Ze is zo jaloers als een eunuch op de man die het voorrecht heeft het wezen van de geliefde vrouw te vermenigvuldigen door haar een kind te schenken - Berthe is Kosta geworden, en Kosta is alleen. Hoewel verlangend naar liefde (alleen eerste kwaliteit komt hier in aanmerking), is zijn eenzaamheid een zeer bewoonbaar oord geworden, een rustig eiland in een oceaan - Niettemin ligt er een zeewaardig bootje tot een eventuele overtocht gereed. Dag Marie Louise, Anna
Nu is het Maandagochtend. Mijn moeder heeft vergeten me te wekken zodat ik tot half elf doorsliep. Te laat voor de filosofie! Daar staat echter tegenover dat ik me plezierig fit voel wat me goed uitkomt daar ik erg veel te doen heb. Ik woon hier met moeder en zuster; mijn zuster heeft een aanstaande man, die een goed vriend voor mij is. Ik zal je morgen nog iets sturen waardoor je wat meer van me weet- Anna | |
Dinsdagavond 24 November 1948 R'damLieflijke Marie Louise, Nu ik je gezien, gehoord, gevoeld en beleefd heb, zover en zo intensief als dat maar mogelijk is in een eerste ontmoeten, begrijp ik dat het vrij moeilijk is je te waarderen en lief te hebben op een wijze die voor jou nog niet dagewesen is - Als ik zeg dat ik je van een | |
[pagina 79]
| |
Marie-Louise Doudart de la Grée en Anna Blaman.
| |
[pagina 80]
| |
onthutsende charme vind en dan in details zou treden over de mooie dingen van het mooie wijfje dat je bent, dan ga je gevleid en behaagziek lachen, maar verbaasd kan je daarover niet zijn - want hoe vaak heb je dat al niet gehoord? - Maar toch zie ik jou misschien een beetje anders dan wie ook die met een verlangen in zijn (haar) hart de ogen op je richtte of de armen naar je uitstrekte. Ik wist namelijk helemaal niet dat er van elke droom ergens in de wereld, in het leven een werkelijkheid als de afspiegeling daarvan bestond. Ik dacht dat de droom altijd een verzoening was met het tekort in de werkelijkheid. Maar jij bent van Maandagmiddag half vier tot dinsdagmiddag half vier ononderbroken het trefpunt van al mijn dromen geweest, in werkelijkheid. Vierentwintig uur lang. Ik ben nog steeds bezig al je halve en hele verhaaltjes te herdenken. In al je verhaaltjes schuilt je enorme beleefvermogen, je levenskennis en je kennis van het ingewikkelde mooie dier dat mens heet. Sommige verhaaltjes grif ik extra diep in mijn geheugen, en later zal je ze op de een of andere manier terugvinden in een nieuw boek. Je kan me nooit meer teleurstellen, geliefde van mijn hart, al zou je morgen of overmorgen of over een maand hevig geïntrigeerd zijn door een ander, door een andere Gerry desnoods, ik weet zeker dat ik je niet alleen als mooi, lief, zacht wijfje, maar ook als mens zo innig als dat maar kon, zo eerlijk ook, aan mijn hart heb gesloten. Ik ben van nature beschroomd en bescheiden. Dat heb je al gemerkt. Het viel je op dat ik alles vroeg en jij zei dan: dat hóef je toch niet te vragen? - Ik heb nooit het gevoel dat ik het zogenaamde bezitsrecht op een ander wezen kan laten gelden. Jij blijft jij, al zou ik ook de wens voelen dat ik in jou of jij in mij zou opgaan. Ergens in mijn achterhoofd blijf ik de geliefde toch zien als een lieflijk fenomeen dat ik ontmoet, en waar iets met ontmoeten begint bestaat ook het afscheid. Maar hoe en wanneer dat afscheid ook zou zijn, ik zou altijd blijven weten dat je een heerlijk mens bent. - Ondertussen kan ik me niet voorstellen dat ‘onze lieve Heertje’ naargeestige rotstreken uithaalt met jouw buik (buik is een heel gek woord!). Ik wacht op je brief die me hierover geruststelt; maar je moet het precies schrijven, zonder wat ook te mitigeren - Moeder, zuster en zwager waren doodnieuwsgierig en wilden weten of jouw werkelijkheid beantwoordde aan je foto's, ze wilden véel weten: ik heb ze gezegd: het is een lieflijk wezen met een compleet gevoel voor humor - meer niet. Ik veronderstel nu dat jouw Frans [vriend van M.L. D.d.l.G] aan je bed gezeten heeft en dat Arabella | |
[pagina 81]
| |
[dienstmeisje van M.L. D.d.l.G.] goed voor je zorgt. En dat er geen Gerries op het balkon klimmen om je te na te komen op een manier die haar het leven zou kosten als ik dat zag. Ik zou haar wurgen. Ik ben natuurlijk lang niet zo sterk als deze he-vrouw, die mannetjesputter; je hebt me nu gezien en je weet dat ik mager ben maar ik ben ook hartstochtelijker dan je tot op heden weet. Ik kan me als 't moet aan iemands hals klemmen en niet eerder loslaten dan wanneer ik jou daarmee gered zou hebben. Nu ben ik erg moe. In de trein heb ik van Utrecht tot Rotterdam met een beslist mooie man sigaretten zitten roken en gepraat over sigarettenmerken en onze appreciaties daarvan, over de huidige lichtzinnigheid en echtscheidingen en over de vormen waarin dronkenschap zeer genietbaar is - Ondertussen voelde ik jou in mijn buik en hart, dat was heerlijk. En ondertussen wist ik ook dat je in het ziekenhuis was en wou ik graag geloven in de magische kracht van liefdevol meeleven met je, want dat deed ik, en misschien was het geprik dat je daar moest ondergaan daardoor niet erg. Dag lieve vrijpoes, ik ben niet van je weg al zit ik hier weer op mijn kamer. Zoentjes en omhelzingen, je Anna | |
Rotterdam 1 December 1948Liefste van me, gisteravond in de trein en vanmorgen in bed heb ik Vagevuur [roman van M.-L. D.d.l.G. uit 1946] gelezen en nu wil ik er eerst graag in 't algemeen met je over praten. Als ik dan weer bij je kom, Maandag, liefste, zal ik het nog eens gelezen hebben om je, waar ik dat kan, op details opmerkzaam te maken. Je hebt een groot vertelkunstig talent, op de helling van het litteraire. Wat beslist pleit voor je werk en waarom je ook beslist nog veel van jezelf verwachten kan, is het beeldende in je vertelwijze. Je hebt een emotionele beeldingsdrift, en juist die is de essentiële voorwaarde voor artistiek werk. [...] Jij [...] jaagt je naar de hoogste toppen van schoonheidsdrift en hevig beleven. Maar jij moet niet gejaagd zijn en hevig, maar rustig en machtig als je schrijft, liefste. Je moet als 't ware in je ik nog een ander ik achter de hand houden, een ik dat als een godin in het kunstzinnig universum van je verbeelding een ernstig en beheerst spel gaat spelen met de taal en de geladenheid die je daarin kwijt wil. | |
[pagina 82]
| |
Je zult natuurlijk altijd anders schrijven dan ik; ik werk als een mol die graaft onder de grond; jij als een vogel die naar de hemel wil vliegen maar toch zeker toppunten in je enthousiast gevoelig en warm zieleleven bereiken kan. Je hebt zoveel schrijfvaardigheid dat je worsteling met de materie daarin niet meer voelbaar is. Maar, afstand scheppen, om tot zelfdiscipline te komen. De allerkostbaarste voorwaarde tot het scheppen van proza dat, eenmaal geschreven, een ziel heeft, is er. Zonder ooit iets van je gelezen te hebben zou ik dat trouwens ook moeten weten. De creatieve mogelijkheden in je bepalen ook je wezen; je creëert in het leven, in je dagelijkse bestaan en in je liefdeleven. Hoe vaak zal het in jou niet zo geweest zijn dat je de liefde liefhad terwijl je dacht dat het de geliefde was. Je ontmoette natuurlijk dan iemand op wie je, naar aanleiding van een of andere charme, je liefdedrang fixeerde. Je geloofde in jezelf en ook in de ander, want dat moet. Maar op een gegeven ogenblik dringt zich onvermijdelijk een andere, ontluisterende, visie op de geliefde aan je op, en dan stort je liefdeluchtkasteel in de afgrond. Niets is het dan, en mijn liefste Marie Lou, met de prachtigste symbolische ring aan haar rechter ringvinger die je je denken kunt, het symbool van de demonie, is dan ongelukkiger dan degeen die ze ongelukkig moet maken. Over de demonie schrijf ik je nog wel eens wat: het is een heel kostbare wezenstrek in de mens die totaal leeft. Onthoud goed, mijn liefde, ik ben niet bang van jou, of van ons. Het is natuurlijk nooit uitgesloten dat er een vleugel, of maar één vertrek, of zelfs maar een heel klein bijna waardeloos rommelkamertje instort van het droomkasteel dat je in korte tijd voor ons samen hebt opgetrokken. Maar een hoop troosteloos puin in een afgrond kan het nooit worden doordat je je in een hele massa opzichten niet in mij kán vergissen. Ik denk op twee manieren aan je. Ik heb je lief en duizel als ik aan onze omhelzingen met armen en benen denk; dat is wonderlijk warm, zacht, koesterend. Ik zit hier aan mijn bureau, ik loop even naar beneden, ik ben ook even gaan opbellen (naar Theo Ramaker die een portret van me moest hebben voor Vrij Nederland), maar door alles heen blijf ik met je verstrengeld, voel ik je in me en aan me, wellustig, lief, liefsentimenteel, vrijpoezerig, speels, schattig - En dan houd ik tóch ook nog een beetje afstand van je, alleen maar om je te kunnen zien met mijn begrip, om jou te ervaren als een phenomeen, om je als zodanig lief te hebben zonder de persoonlijke betrokkenheid op jou, dus om je lief te hebben op een niet ik-hafte manier - Door die | |
[pagina 83]
| |
laatste manier behoud je je individuele vrijheid, houd je ruimte om te ademen, te ervaren en te leven. Ik vreet je op en ik vreet je niet op. Jij bent van mij, maar meer toch nog van jezelf. En zo ben ik ook eerst van mezelf, enzo kom ik naar je toe en dan merk ik wel wat je van me hebben wil; alles wat ik voor jou, volgens jou, kán zijn wil ik zijn. Mijn handen laten jou niet los, ik streel je al houd ik nu die pen vast en al heb ik in mijn linkerhand een sigaret uit jouw doosje. Alles wat ik beleef en denk en schrijf en lees, doe ik met jou en voor jou. Houd je strikt aan je dieet, arm ziek lieverdje, ik heb beter dan ooit begrepen dat je zieker bent dan je laat merken. Al moest je maanden lang roerloos liggen (en ook Tjechisch roerloos), ik zou met even grote heerlijke vreugde op het randje van je bed komen zitten. Nu is het al bij drieën doordat ik telkens opgehouden werd en doordat het al laat was voordat ik aan dít briefje begon. Vanavond schrijf ik wel verder. Ik lag vannacht weer innig verstrengeld met je en we hebben met een diep geluksgevoel geslapen. Ik was erg moe, moest nogal lang wachten op een bus, terwijl de trein bijna een kwartier te laat was. Om 1/4 voor 12 was ik thuis. Ik heb nog even bij Jan en Corry nagepraat en heb toen verteld dat je een schatje was: ze weten nooit precies hóe ik het meen. Ironie of ernst? Het is ernst, machtige ernst. Nu neem ik je in mijn armen en ik zoen je met heel diepe ernstige wellust. Het is heerlijk dat je bestaat, lieve mooie bliksem. Ik hou van je en ik voel je droom als een aura om me heen. - Vanavond, liefste, moet ik eerst naar de schouwburg. Mijn vrienden de dokter uit Maasdijk + vrouw komen ook en gaan na afloop nog even met me mee een kopje koffie drinken: die vrienden heten Leid en Marie. Dag lieverdje, ik post deze brief per expresse. Je kijkt voordat je deze leest naar het laatste regeltje, zei je? Dag, lief wezen, langs magische weg raakt mijn hand je hart en dat wordt warm en dan streel ik je lieve zachte benen en dan voel ik dat ik je helemaal warm heb gemaakt. je Anna | |
[pagina 84]
| |
Rotterdam, 19 januari 1949Liefste, in de bus heb ik aan je zitten denken, in de trein, en in de tram naar huis heb ik aan je zitten denken, en thuis ben ik daarmee doorgegaan. Na 't eten ben ik op de divan, ons brede bed, gaan liggen en toen ik in een half slaap weggleed zag ik je gezicht vlak bij me. Je hoofd lag in mijn arm en zo zag ik één oog van je naar me opkijken. Ik werd wakker en toen was je er in concreto niet, maar in abstracto vervul je me zoals ik niet dacht dat ooit een mens me nog zou kunnen vervullen. Ik heb een liefde voor je die zich hoe langer hoe dieper met me vereenzelvigt. De scheidslijn tussen ik en mijn gevoel voor je verwazigt, wordt weggewist en overstroomd, en dat maakt me bewust dat die scheidingslijn iets kunstmatigs was, uit zelfbehoud. Maar ik gelóóf nóg aan mijn zelfbehoud als ik kom tot de constante innige twee-eenheid die ik nu voel. Kom tot! -. Ik voorzie nog wel momenten dat ik zal denken: Wat ben ik begonnen! Niet doordat ik je niet voldoende zou liefhebben, maar doordat ik een oude planeet loslaat en op een nieuwe me ben aan 't inleven. Dat kost tijd, energie, breken met oude innerlijke verhoudingen tot het leven, tot de toekomst. Er wordt plotseling een levensvreugde in me afgedwongen en losgemaakt, die ik afgeschreven had. Door jou, engel van me, mijn hart. Ik zou een dichter moeten zijn, en dat ben ik pertinent niet, om je te kunnen uitleggen in ongezegde woorden die tussen de dichterlijk gezegde in liggen, hoe lief ik je had en heb, nu ik helemaal precies weet in welk een broos lief lichaam jij op deze onverschillige en prachtige aarde vertoeft. Telkens ontdek ik in hoeveel opzichten jij me innerlijk aanraakt. Ik ben dankbaar om alles wat ik ontbeerd en gedroomd heb, omdat ik dat nu in jou vind. Ik haat mensen die wat zij als geliefden in 't verleden beleefden verloochenen. Ik verloochen niemand als ik jou beweer, liefste, dat jij de eerste mens bent die me als mens volkomen bevredigt niet alleen, maar gelukkig en weelderig maakt. Je bent een lief mooi vrouwtje en een lief mooi mens. Ik hou van je op die bekende heerlijke pijnlijke nostalgische manier. Ik leg een boek open voor me alsof ik lees, maar ik denk aan jou. Ik ga op de divan liggen om aan je te denken. Dat denken is dromen. Het verontrust me dat je ziek bent en tegelijk zo ellendig vitaal. Ik droom dan dat ik je in mijn arm houd en dat je vitale leven zich tempert tot een stille innige rust waarin je geneest. Als je beter bent wil ik wel met je gaan wandelen, en uitgaan. Maar | |
[pagina 85]
| |
voorlopig moet jij er evenals ik genoeg aan hebben om stil samen te zijn, verwonderd en gelukkig om het feit dat het ons gegeven is om zo'n diep en innig behagen te scheppen in elkaars wezen. Schat, schat, wat ben ik begonnen. Ik wil alleen maar dat het Maandag wordt. Ik leef blindelings door gebeurtenissen die ik van belang moet vinden (Zaterdagavond Den Haag; Zondag Naaldwijk, Conradi) heen om de Maandag te bereiken. Maandag ben ik weer bij je - Maar, mijn lieverd, de liefde is een vermoeiende aangelegenheid, niet het omarmen, het zoenen, en het vrijen, maar het psychisch gespannen zijn. Ik leef diep geconcentreerd op je, en jij op mij, als ik bij je ben, en toen jij bij mij was. Mijn ziel schouwt onafgebroken ademloos op je toe, ik heb je steeds, steeds zeer bewust lief. En nu ben ik moe, en jij moet wel doodmoe zijn. Vergeef me, omdat je misschien even gelukkig bent als moe. En, lieverd, thuis was alles goed. Moeder vindt jou een lief wijfje. Corry en Jan waren weer erg verheerlijkt met elkaar op een manier die me niet bekoren kon, maar indachtig jouw verstandige raad heb ik me onmiddellijk op hen ingesteld. Ze waren samen naar Jan's moeder in het rusthuis geweest en daar had Corry een verlamde vrouw die er al 9 jaar lag en zo graag voorgelezen zou worden gesproken. Nu wou zíj, impulsief, twee keer per week gaan voorlezen. Ik heb dat uit haar hoofd gepraat omdat ik weet dat ze zoiets niet zou volhouden, gezien haar enerverende werkkring en haar eigen drang iets te creëren: wel zullen we nu een Christinne opscharrelen die in dergelijke dingen haar taak ziet. Houd je rustig, mijn lief ziekje, weet goed dat ik met liefde jaren en jaren aan je bed zou zitten. Leg je erop toe om rustig beter te worden, en houd je daarom niet beter dan je bent. Ik wou dat je zoveel van me hield dat je uren achtereen kon stil liggen om herinneringen en dromen te ondergaan, niet te verzadigen; wees ervan overtuigd, als ik ziek zou zijn, zou het zo in mij gebeuren. In de dagen dat ik nu hier ben, moet ik natuurlijk het een en ander doen, en dat is zeer inspannend doordat ik in wezen steeds bij jou ben, en hoe, ik omhels je en ik laat je niet meer los. Dag lieve MarieLou, vertel aan eventueel Donderdagavondbezoek dat jij mijn MarieLou bent. Morgen schrijf ik je weer, je Anna | |
[pagina 86]
| |
Rotterdam, Vrijdagnacht [21-22 januari 1949]Mijn Liebe Schatz, Ik was doodongelukkig met je brief die ik om half acht kreeg en toen zat ik les te geven aan de heer Both, die ‘die rotbot’ heet in de wandeling; [...] Luister nu goed: mijn liefde is geen sexualiteit, en over bezitsdrift schreef ik je toevallig in mijn vorige brief. Ik hou van je, vooral van je rotstreek om dan te zeggen ‘Ja, en daar ga ik dan ook voor naar R'dam’ - Daar zou ik je geen dreun voor geven......; voor zover ik dan dreunen kan, meer figuurlijk. Mijn inkt is op, en het flesje staat bij Corrie die slaapt in de armen van haar kleine held. Dus, ik zou voor je geknield hebben, mijn hoofd op je mooie handen hebben gelegd en gezegd hebben: Ik heb je lief omdat je als mens en als vrouw het symbool bent van heel de kosmos, in wijsheid en instinct - Ik zou dan gevraagd hebben: Mag ik je dan nog deze ene nacht in mijn armen houden? Alsof ik alles omvat wat ik ooit in een mens heb liefgehad, zo zal ik dat bewust beleven - Ach lieverd, ik lach niet om die dreunzieke wanhoop van Gerry, ik begrijp wel hoe erg het moet zijn voor zo'n ongelikte pooierige beer van een meid om het noodlot te hebben op haar 26ste jaar tegen een vrouw van jouw kwaliteiten aan te lopen. Zíj heeft zéker de kwaliteiten niet om jou ernstig te boeien en te ontroeren. Zij móet jou onvermijdelijk verliezen. Dat voelt ze, en dat is haar wanhoop. Als ik jou zou moeten verliezen, zou ik misschien enige redelijkheid, enig begrip, waarvan ik me moedig rekenschap zou willen geven, kunnen laten aanrukken. Zij niet. Zij heeft het hard, zij is dupe. Ik lach niet om haar. Als er wat te lachen valt, dan eerder om jou, jij begaafd wezen, jij vrouw met een volwaardig ontwikkeld instinct, die niettemin zich te lang encanailleert met iemand die zó éclatant haar mindere is. Enfin, Maandag ben ik weer bij je, om ± 7 uur. Quel bonheur. Neen, het is meer dan een geluk, het is een noodzakelijkheid - Wat zegt Gerry? Dat ik niet eerlijk ben? Mijn leven is met jou in een nieuwe belangrijke faze gekomen, een feit waaraan ik wennen moet. Ik voorzie daardoor diepe veranderingen in mezelf, in mijn werk. Je bent me nieuw en vertrouwd, ver en eigen. Voorzover een mens met een mysterie vereenzelvigd kan zijn en er zich tevens als van iets oneigens bewust kan zijn, zo besta jij voor mij. Een omhelzing is voor mij niet enkel het grijpbare grijpen, maar vooral het ongrijpbare. [...] Mijn lieverdje, je brief was een dialoog, een scène. Ik lees je | |
[pagina 87]
| |
brieven vaak over, ik hoor je dan en ik waardeer de wijze waarop je je Matahari-avonturen vertelt. Ik heb geen amoureuze tragicomedies beleefd. Alie, die Donderdagavond ook weer naar A'dam terugging, was lief, vertrouwd, vriendschappelijk met sterke aanvallen van moederlijke liefde. Over jou zegt ze enkel: ‘Als ze maar lief voor je is’. Dag mijn MarieLou, wat moeten jij en ik nog veel meemaken eer het Maandagavond is - Dag liefste, je Anna
ANNA BLAMAN, geliefde van MarieLou | |
Rotterdam, 26 Januari 1949Liefste van me, Als ik erg moe ben word ik gemakkelijk melancholisch, en nu ben ik moe, resp. melancholisch. Toch schrijf ik je, maar wat er allemaal op dat papier zal komen te staan, neem dat niet al te zwaar, mijn schat. Ik vond het weer heerlijk, deze dagen samen: ik ben er weer verbaasd over hoeveel er gebeurt tussen ons in zo'n paar dagen en nachten. We zullen stellig wel van elkaar houden, anders hadden we elkaar weleens verveeld. Maar neen, zolang ik bij je ben schouw ik in opperste spanning op je toe, zonder dat evenwel opzettelijk te doen. Jij, op dezelfde wijze, houdt je spontaan onafgebroken met mij bezig. Vandaar dat wij beiden, hoe onverzadelijk we ook van elkaar vervuld zijn, niettemin zo moe worden als twee honden. Ik zie veel in jou dat ik langzamerhand ga determineren. Ik heb nog nooit in mijn leven zo'n vrouwelijk wezen als jij bent ontmoet. Je bent vrouw tot en met, en uit den treure. Daardoor ben je even boeiend als (waarschijnlijk onverbeterlijk) mirakelachtig. Dat spelletje met Gerry (ga er maar mee door) heeft misschien maar één warm menselijk en menselijk verantwoord element, nl. dat jij je vertederd kunt voelen om ‘dat kinderlijke trekje om haar mond’ - Om deze vertedering zou ik eerder jaloers kunnen zijn dan om het ausprobieren van haar zoen om die nog eens in feite met mijn wijze van zoenen te vergelijken! Ik vraag me verder af hoe en op welke wijze je drukke telefooncontact met Gerry weer een persoonlijk contact zal worden in de naaste toekomst. Jij weet dat ze nog een of meer keren met je in bed hoopt te komen, en dat dit krachtens de | |
[pagina 88]
| |
aard en het niveau van haar liefde voor je haar enige streven kan zijn. Wat is nu eigenlijk je bedoeling? Je dat vleiend stormachtige hartstochtelijke wanhopige streven nog een poosje behaagziek laten aanleunen, ondertussen tóch met een beetje vertedering om een zweem kinderlijkheid in een onopgevoed en tameljk gederailleerd mens? Of wil je een vriendschap met haar proberen op te bouwen? Maar voor dat laatste heb je je niet voldoende ‘menselijk’ getoond, daar ben je te mirakelachtig vrouwelijk voor. - Nu iets anders. Ik hou van je. Schrijf me zo spoedig mogelijk terug dat jij ook van míj houdt, en niet alleen om eigenschappen die het ‘vereren’ waard zijn, maar om doodgewone rotdingen; het lijkt erop alsof ik jaloers zou zijn op je vertedering voor Gerry als ik je nu vertel dat ik evenmin over de hele linie een Kanone zou zijn, dat ook ik mijn weerloosheden heb, mijn kinderlijkheden, en dat ik daarom in de eerste plaats wil bemind worden. Zo weet ik bijvoorbeeld niet of je evenveel, liever meer van me houdt als ik er moe en belazerd uitzie dan wanneer ik toevallig een goede dag heb. Zie je, wat een brief wordt dat. Soms snuffelen wij schuw allerlei zielsterreinen van elkaar af om te weten of we wel op die terreinen een beschuttend plaatsje voor allerlei nuances van de eigen aard vinden. Zo moet ik nu weten, op staande voet, of je heus wel zonder restricties van me houdt; of neen, ik bedoel, met meer vertedering dan trots. - (Ik voel nu sterk dat het een enorme, en belangrijke taak is om, wederzijds, een nieuwe liefde in je leven te plaatsen; dat gaat niet helemaal vanzelf. Een verliefdheid gaat vanzelf, maar een liefde is als 't ware een grondwetsherziening, en een verstrekkende, van heel je leven. Ik zet er ± een jaar voor om elkaar te beleven. Ik dwing me tot een zo groot mogelijke objectiviteit. Of neen, dat is niet waar, er blijft, mijns ondanks, objectiviteit. Ik wil met jou alleen maar gelukkig zijn en blijven). Liefste, uit alle frazen die ik tussen haakjes heb gezet blijkt alleen mijn angst voor de totale overgave, en die angst zocht op 't ogenblik zijn rechtvaardiging in het geval Gerry, maar vindt in werkelijkheid zijn grond in het feit dat ik opnieuw leren moet om continu in de geliefde te kunnen geloven, en soms zelfs tout simplement in de liefde. In verband met de liefde, die zich voor mijn Eenzaam Avontuur nogal argeloos definiëren liet, heb ik nu bijvoorbeeld het razende verlangen dat je zoveel van me zou kunnen houden dat je eenvoudig vergat om tegenover anderen met je inderdaad mooie schouders te koketteren. - [...] Voorts, engel, niets nieuws dan het feit dat ik verlang naar een | |
[pagina 89]
| |
brief van je; wat erin staat komt er niet op aan, als je me maar schrijft wat je zo warm gevoelig Liebe bedürftig hart, je speelse oppervlakkige en toch zo intelligente geest en je lieflijke en romantische en hete fantasie je ingeven. Dag lieverd, ik omhels je, ik ben in een smachtende stemming; als ik bij je was zou ik een uur met je vrijen en je daarna minstens twee uur met je prachtige mondje tegen de mijne laten vertellen, verhaaltjes, verhaaltjes. Dag lieverd, je Anna | |
Vrijdag 17 Juni 1949Aan ommezijde tekeningen van veelzeggende strekking! Lieve Marie Lou, Lief dat je opbelde - blij was ik dat ik je nog net even opving. Morgen (áls ten minste het defect hersteld is) wijd ik mijn telefoon in met een gesprekje met Zeist, no 3468. Maar liefke, ik hoorde van Corrie dat je het nu toch niet eens was met het ‘afscheid’ - Luister nu goed. Ik merk duidelijk dat je een reepje van je enthousiasme hebt afgeknipt om dat aan mijn con-soeur J[osine] R[euling] te schenken. Dat aanvaard ik zonder morren. Waarom zou zij minder lief zijn dan ik? Maar lieverd, het feit dat je van haar vervuld bent en graag ‘het oor leent’ aan haar | |
[pagina 90]
| |
liefdesbezweringen bewijst mij dat je niet (of: nog niet, of: niet meer) radicaal en onherroepelijk pro-Anna bent. Daarmee drijf je mij in de problematische situatie van: Wie wint nu dat spelletje ten slotte, J R of ik? - Je weet het, ik hou van je. Als ik naast je loop, zit, of lig, kijk ik met liefde naar je mooie oog in een mooi profiel (en dan denk ik: aan de andere kant zit nóg zo'n mooi oog). En nu serieus: ik vind in je karakter en in veel facetten van je natuur (niet in alle) een klimaat dat me lief is (‘la douce France’; dat zal mijn gewezen rivale J R. met me eens zijn). Maar ik doe niet mee aan het twee-vliegen-op-één-suikerbeestje-spel. Dat héb ik al eens gespeeld, uitvoerig, tot vervelens toe - ik houd evenmin van ‘dringen’ en ‘in de weg staan’; dan ga ik het liefst beleefd opzij. Dat doe ik ook als ik een tram of een trein in moet, want het succes iemand opzij gewerkt te hebben maakt me niet gelukkig. Genoeg beeldspraak. Hoewel ik je node mis, moet Josine je nu maar gelukkig maken. Ze acht daartoe alle voorwaarden in jullie contact aanwezig, en waarom zou ze geen gelijk hebben? Ik hoop alleen, dat jouw gevoelens voor haar dan ook onvoorwaardelijk en blijvend zullen zijn, want een grote liefde zal goed zijn voor je wezen en voor je werk. - Denk niet dat ik nu ironisch ben. Ik heb nu wel een beetje van mijn ‘eenzaamheidscultus’ over om me in zo'n onherroepelijkheid als liefde voor Josine te schikken. Maar, er is geen vrouw, zover ik maar kijken kan, wie ik al is 't maar één klein zoentje zou willen geven; alleen jou - en er is geen vrouw die ik liefste zou willen noemen: alleen jou, liefste - En denk niet dat ik je vergeet, neen, ik heb je in mijn hart - En als je in 't ziekenhuis opgenomen bent, stuur ik je een briefje, maar - - - vriendschappelijke briefjes, want ik wil het ontluiken van die nieuwe liefde niet saboteren. En om te besluiten ben en blijf je mijn schat. Dag schat van me, x x x x x x x Anna - dit zijn de laatste kusjes die ik je geef - hier in beschouw ik me (helaas) afgelost. | |
[pagina 91]
| |
Tekeningen die Anna Blaman maakte aan de achterzijde van haar brief van 17 juni 1949. Boven: Anna Blaman loopt snikkend weg van Marie-Louise Doudart de la Grée en Josine Reuling die elkaar omhelzen. Onder: Anna Blaman ligt in Rotterdam alleen in bed; in Zeist delen Marie-Louise de Doudart de la Grée en Josine Reuling het bed. Aan de muur prijken de romans Vagevuur en Vae Solis.
|
|