Lust en Gratie. Jaargang 7
(1990)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
gedichten
| |
[pagina 31]
| |
van mijn zonen
de mannen blijven staan
en in hun takken
dromen de vlezige vrouwen
het geluid van hun genot
blaast
mij los van de grond
de vrouw met de vogeljas
hoog ga ik
hoog
kijk jongens
met vleugels
| |
[pagina 32]
| |
voor Sylvia PlathOok jij liet je vangen
Jouw witte lichaam
Hing om hem heen
Als teken van vrede
Terwijl hij met zijn wapen
De kinderen in je schoot
De hofdichter is vervangbaar
Zijn neerbonzend vlees
Is niet zuiver, voor jou
Voor mij, voor ieder ander
We wachten
Tot de dag
Verbleking van de nacht
Verkleurt en wegzakt
Het bonzend hart
Versteend
We kunnen het oprapen
En door het raam gooien
Maar we houden het vast
Bouwen daarmee
Onze eigen gevangenis
Vertel de bijen
Dat de koningin dood is
Laat ze verdwijnen
In de bomen
Laat ze ons achterlaten
Met borsten die melk geven
| |
[pagina 33]
| |
Vloeistof die het al voedt
Zodat de laaghangende wolken
Geen lucht uit onze longen persen
| |
2.En we onder de wigwam
Van onze dekens veilig lijken
De zachte wanden
Versierd met kindersokjes
De tijd aan onze pols gevangen
Zodat de seizoenen niet als straf
Over ons uit worden gesmeerd,
Uit onze buiken
Spreken we met demonen
En daar ging jij
Dieper dan wij
- Bracht het voor elkaar
Eens in de tien jaar
Speelde je het klaar
Doodgaan
Is een kunst, zoals alles
Je kon het meesterlijkGa naar voetnoot*
Wij zijn ouder geworden
De afgrond waar we in kunnen vallen
Gaapt uit verveling
Maar wat zijn we mooi
Met de levende parels
Van jouw zinnen
| |
[pagina 34]
| |
Waar bij de vallende toren
haar ijzeren rok
de klepel verbergt,
slaat haar geluid
als hagel op de daken
wekt de hitsige handen
stokt de adem van minnaars
elk oor gaat open,
is het de dood
of een trouwerij?,
naar het heilige huis
snellen de vrouwen
met allen een lot
om de handen
ineen te slaan
genade smeken zij
kennen haar
die nu onder de mensen is
gloeiend van liefde
de rok als de kap
van de lamp
gloeit zij,
gloeit zij
haar achterhoofd een huis,
het hevige geluid
bonkt in alle kamers,
waar hij lokt
de wrede minnaar
die overal dezelfde is
en onder zijn bed
liggen de ineengerolde kinderen
klaar om de eerste kreet te geven
wanneer ze hem toelaat
eten ze haar
tot in het diepst van haarzelf
| |
[pagina 35]
| |
De hele dag heb ik mensen gezien
die op een Peter Stuyvesantmanier
langs de kustlijn lopen.
de enige die echt is
is het kind dat mijn hand vasthoudt
de zee spoelt scheermesschelpen aan
die door Merle van hun moorddadigheid worden ontdaan
dit meisje, mooiste van Aphrodite's wezens
is zeven, zoals ik,
toen ik mij verstopte
in de plooien van het gordijn de harlekijn
liet dansen op muziek voor zevenjarigen
tot zij kwam als ErisGa naar voetnoot*, mijn moeders stem
krast barsten in het refrein, die stem
krijgt weer geluid
en verstilt de zon
in Merle's haar
in de kleur van bloedkoraal
haar sokken verweren zich
tegen bewegende benen
het zand dat uit haar schoenen loopt, heeft
de jaren weggeschuurd
ze draagt mij op handen
en stopt mij in de zakken van haar jas.
|