Lust en Gratie. Jaargang 6
(1989)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
de goede en de slechte keizer van parijs
| |
[pagina 81]
| |
‘Gertrude Stein lijkt een grote toekomst tegemoet te gaan als moeder van het post-modernisme. Hoewel ze ook toegankelijke, “realistische” boeken schreef, is veel van haar werk moeilijk, duister en niet te ontcijferen met realistische leesverwachtingen. Evenals de postmodernistische avant-garde daagt zij de conventionele leeswijzen en genre-indelingen uit. De taal verwijst bij haar niet zozeer naar de “werkelijkheid” maar naar zichzelf. Steins teksten hebben vaak geen centrum, noch een vertrouwde lineaire verhaalstructuur met een begin, midden en einde. Ze zijn ambigu, ironisch, veeleisend, ze zijn een spel van betekenaren die betekenis eindeloos uitstellen. Je moet ze eerder ondergaan, ervaren en als muziek beluisteren dan verstandelijk begrijpen. Stein is door veel van haar critici en biografen verdeeld in een “goede” en een “slechte” Stein. Vóór de jaren zestig, dat wil zeggen voor het feminisme, de “gay liberation” en het postmodernisme is de “goede Stein”, de Stein die toegankelijk schrijft, beroemd is, discreet met haar seksuele voorkeur omspringt en grote kunst verzamelt. De “slechte Stein” is de dikzak, de lesbienne, de mannelijk geknipte freak-keizer van Parijs, de onleesbare, de ontoegankelijke auteur. De “slechte Stein” schendt twee codes: de seksuele code van de heteroseksualiteit en de linguïstische code van referentialiteit. In de jaren zeventig komt er een ommekeer in de waardering voor Stein. Feministen krijgen belangstelling, homoseksuele lezers en lezeressen ontcijferen Steins erotische codes, het postmodernisme maakt haar literaire experimenten leesbaar. Het is dan juist de “slechte” Stein die meer gewaardeerd wordt dan de aangepaste, acceptabele, door beroemde mannen omringde Stein.’
Aan het woord is Catherine Stimpson, kopstuk van de Amerikaanse feministische literatuurtheorie en ‘women's studies’. Op uitnodiging van de vrouwenstudies-afdelingen van Amsterdam en Utrecht deed Stimpson vorig jaar Nederland aan voor een aantal lezingen en discussies met vakgenoten. Stimpson is al tien jaar geïntrigeerd door dit ‘genius with several disagreeable traits’ zoals ze Stein noemt. Ze wijdde er vele essays aan: binnenkort verschijnt Stimpsons boek over Stein bij de Chicago University Press. | |
De Dame en het Genie‘Een van de meestgelezen en meest leesbare boeken van Stein is The | |
[pagina 82]
| |
Autobiography of Alice B. Toklas uit 1933, waarvan Stimpson een zeer interessante interpretatie heeft. Het boek was, aldus Stimpson, een doelbewuste poging van Gertrude Stein om de “goede” en de “slechte” Stein voor een massapubliek met elkaar te verzoenen. Zij manipuleert: ze bouwt een beeld van zichzelf op dat aanvaardbaar is voor de middle-class-lezers. Zij presenteert zich niet als lesbienne maar als “a woman with a companion”. Zij wil niemand choqueren. Zij weet dat je afwijkendheid kunt afkopen met beroemdheid. Zij is discreet, opgewekt, bijzonder, en omringd door beroemde mannen waarover iedereen meer wil weten. Op deze mannen spreekt Stein tegelijkertijd twee soorten publiek aan: het heteroseksuele publiek dat geen seksuele transgressie duldt, en het homoseksuele publiek, dat juist seksuele transgressie wil, en tegelijk het vermogen bezit om tussen de regels door te lezen. Stein kan beide bedienen door haar subversie te presenteren als amusement. The Autobiography of Alice B. Toklas is “camp”.Ga naar eind* Het lesbische is er zodanig in verpakt dat het een groot publiek aanspreekt. Het wordt acceptabel, maar het verliest tegelijk zijn radicaliteit. Heel slim is de regie van de karakters in The Autobiography. Alice Toklas is de Dame, Stein is het Genie. De Dame is eerlijk en ongekunsteld, zij zal nooit iets onbetamelijks doen, zij zal liever sterven dan aanstoot te geven. Stein is het “genie” en bezweert daardoor het gevaar van haar erotische voorkeur: het genie overschrijdt de gewone regels. Per definitie: een genie wordt zelfs geacht dat te doen. Wat het Genie Moet, doet de Dame nimmer. Dit duo heeft een salon, waardoor het leespubliek mee mag kijken naar de rijken en beroemden. In deze salon worden genieën gedomesticeerd. In dezelfde periode als waarin The Autobiography verschijnt, verschijnen ook de twee boeken die de codificaties zullen worden van respectievelijk de hetero- en de homoseksualiteit: A Farewell to Arms van Hemingway en The Well of Loneliness van Radclyffe Hall. Tegenover deze grimmige, ongelukkige werken stelt Stimpson de Autobiography, als een ontsnapping aan elke codificatie. Het boek wordt een enorme bestseller. Als Stein in 1935 een lezingentournee door Amerika houdt, is zij wereldberoemd. Maar dit succes heeft een hoge prijs. Wij, postmoderne feministen, zullen moeten beslissen hoe hoog die prijs is geweest.’ | |
Drag queensHet is een genot naar Catherine Stimpson te luisteren. Voor de goede | |
[pagina 83]
| |
Catherine Stimpson. Foto: Bob Bronshoff.
| |
[pagina 84]
| |
verstaander is ze een ‘out of the closet’ lesbische professional, maar ze legt het er niet dik bovenop. Lezingen en andere openbare optredens vinden plaats in haar ‘girls' clothes’ zoals ze haar keurige damesmantelpakje met hakjes noemt. Catherine Stimpson, nu tweeënvijftig, was de ‘founding editor’ van het belangrijkste Amerikaanse vrouwenstudies-tijdschrift Signs. Ze is directeur van het ‘graduate program’ van Rutgers University, en voorzitster van de National Council for Research on Women. Onlangs werd ze gekozen tot toekomstige president van de Modern Language Association, de organisatie van docenten en onderzoekers in de taal- en letterkunde in Amerika. De jaarlijkse congressen van de MLA zijn hét platform voor de moderne taal- en literatuurwetenschap. Stimpsons functies zijn tamelijk ontelbaar. Ze publiceerde intensief over moderne schrijfsters, culturele bewegingen, feministische theorie. Behalve haar boek over Stein verscheen onlangs een bundel essays by Methuen, onder de titel Where the Meanings are. We praten verder over de lesbische literaire traditie.
Volgens mij bleef je ambivalent over de Autobiography of Alice B. Toklas. Aan de ene kant vind je dat Stein er haar radicaliteit in verloochent, aan de andere kant ontkomt ze wel aan de rigide codificaties van de homo- en heteroseksualiteit van haar tijd. Naar welke kant slaat je weegschaal door? ‘Naar geen kant. Ik wil alleen maar laten zien hoe problematisch dat boek is. Ik vecht het inderdaad aan omdat Stein er zich in aanpast, ten eerste seksueel, ten tweede linguïstisch of literair. Stein ziet demonstratief af van twee transgressies, waartoe ze volledig in staat was. Maar ik waardeer dat boek omdat het zo gehaaid is. Het lijkt ongekunsteld en onschuldig, maar het is listig. Ik waardeer het verder omdat Stein hints, kleine zakdoekjes, laat vallen over lesbianisme, al zijn ze er ook in subliminale vorm. En als je die verborgen aanwijzingen volgt, ontstaat er een representatie van het lesbische die, mits goed genoeg verborgen, een bron is van enorm plezier en geluk. Stein en Toklas zijn in hun salon vreselijk gelukkig en vreselijk succesvol. Stein is een genie, Toklas maakt prachtige kleine pasteitjes en de wereld komt aan hun voeten zitten. En als je die subtekst kunt horen en zien dan krijg je een verhaal over een vrouwenpaar dat vervuld is en gelukkig. Ze baden in licht. Dat wou ik zeggen. Maar de subtekst is eerder impliciet dan expliciet. En je moet beschikken over een bepaalde set van leesconventies om deze op te pikken. Maar het boek wordt erdoor besprenkeld en verlicht. | |
[pagina 85]
| |
Dat alles staat natuurlijk in fel contrast tot The Well of Loneliness van Radclyffe Hall uit 1928, waar de heldin Stephen haar geliefde Mary verliest aan een man, haar zelfs nog aanmoedigt met die man mee te gaan. Ze bezoeken bars die eerder op smerige toiletten lijken. En tenslotte valt Stephen op haar knieën om God om hulp te vragen. The Well eindigt in een regressief katholicisme, en representeert homoseksualiteit als gestigmatiseerd en gedoemd. Het enige dat overblijft is protesteren, smeken vanuit je ketenen. Er zijn manieren om homoseksualiteit te verpakken. Een manier is het protest, dat een beroep doet op de verontwaardiging, legitieme verontwaardiging natuurlijk. Een andere manier is die van het entertainment, de humor, de ironie, “camp”. “Camp” is de gecompliceerdste, meest ironische vorm van homoseksualiteit als entertainment. Drag Queens zijn een interessant voorbeeld van dit amusement. Homoseksualiteit als entertainment is zo succesvol omdat er in ons homofobe Westen een diepe wens bestaat om onderdrukte gevoelens uit te leven. En er is niemand die geen homo-erotische gevoelens heeft. Verder sluit het ook aan bij onze behoefte grenzen te overschrijden.’ | |
Ladies AlmanackIn je artikel ‘Zero Degree Deviancy’ (Critical Inquiry 1981) maak je in de lesbische literatuur het voor de hand liggende onderscheid tussen de fabel van verdoemdheid en de fabel van ontsnapping. Je vindt de positieve literaire representaties van het lesbische pas in de jaren zeventig (Isabel Miller, Jill Johnston, Rita Mae Brown, Bertha Harris), met ‘The Group’, van Mary McCarthy als voorloopster. Maar waarom besteedde je niet veel meer aandacht aan Orlando (1929) van Virginia Woolf en de Ladies Almanack (1928) van Djuna Barnes? Dat zijn fantastische boeken, die het seksuologenvertoog van de gedoemde lesbienne geheel negeerden, en ook Steins verstopstrategie niet nodig hadden. ‘Ja, ik stelde daar romantisch tegenover realistisch en besteedde inderdaad weinig aandacht aan de romantische traditie. Ik zie Orlando en de Ladies Almanack als keerzijden van elkaar. Beide transformeren het lesbische thema, door het van het realistische naar het barokke genre over te brengen. Ze plaatsen lesbianisme in het maniërisme, rococo zelfs, en in het gebied van versiering en spel. Orlando is de gelukkige versie daarvan. Het is vol erotisch spel, als een bloementuin, als een geparfumeerde fontein: het is dan ook een liefdes- | |
[pagina 86]
| |
brief. Maar de Ladies Almanack is, als veel van Barnes' werk, in wezen grotesk. Haar representatie van het lesbische is van elegante narren, clowns. Haar parodie grenst aan bittere satire. Zoals je weet kunnen we in het Westen de Horatiaanse satire vergelijken met die van Juvenalis. De gouden tegenover de bittere satire. Orlando is de gouden Horatiaanse satire. De Ladies Almanack is de Juvenaliaanse satire. Het is geestig, maar het is kwaadaardig.’
Vind je het kwaadaardig? Het is promiscu, dat is het grote verschil met de keurig monogame Stein en Toklas. ‘Nee, die karakters: ze worden bespot met een heel koude blik en een sardonische stem. O het is geestig, het is speels. Maar er zit een bijsmaak aan. Barnes is heel somber - haar beroemde roman Nightwood is verschrikkelijk treurig. Dat staat natuurlijk niet los van de verschrikkelijke geheimen van haar kindertijd (Djuna Barnes heeft een incest-verleden, M.M.). Zij ruikt de plee. Ze weet wat er in de po ligt. Ze heeft weinig illusies over menselijke hebzucht, begeerte, lust. De Ladies Almanack was een geschenk, aan haar vriendinnen. En het is minder troosteloos dan ander werk van haar. Ze kijkt naar haar vriendinnen, past ze in in het mythische patroon van de Almanack, maar ontleedt ze. Ze prijst hun energie, hun extravagantie, hun moed, hun eigenaardigheden. Maar zou jij geknuffeld willen worden door die vrouwen uit de Ladies Almanack?’
Ja eh... vraag jij je af als je leest of je bemind wilt worden door de karakters? Zonder flauwekul: wat ik daarnet wou zeggen is: waarom houden jij en ik en alle andere feministische criticae niet gewoon op over die rampzalige Well of Loneliness? Waarom blijven we de populariteit ervan maar propageren door onze interpretaties en herinterpretaties, ten koste van een universum aan zoveel spannender boeken? Ik kan die Well niet meer zien. ‘Je hebt gelijk. We kunnen de lesbische culturele traditie niet reduceren tot deze ene tekst. Maar we kunnen er ook niet over zwijgen. Ten eerste valt het boek historisch niet te negeren: we moeten de kracht begrijpen die het had om de representatie en de mythe van de lesbienne te scheppen. Ten tweede trekt het nog steeds lesbiennes aan die door het herlezen van The Well het butch-femme patroon willen legitimeren, meer in het bijzonder de butch-rol. Voor sommige lezeressen is de gespierde paardrijdende Stephen een heroïsche figuur. Ten derde gaat er van dergelijke “fables of damnation” paradoxaal genoeg een troostende werking uit, zolang het lesbische soci- | |
[pagina 87]
| |
aal wordt veracht. Zolang lesbiennes die verachting internaliseren kan The Well plausibel blijven lijken. We kunnen het boek niet ongedaan maken.’ | |
Lesbische leesconventieIk wil even naar de literatuurwetenschap. Er wordt al lange tijd gepleit - door Barthes, Culler en vele anderen - voor het verleggen van ons werkterrein van het eigenlijke interpreteren naar de leesconventies, de regels van betekenisgeving. Moeten we ook de lesbische leesconventies niet eens gaan bestuderen? ‘Zeker. Het is intrigerend dat lesbische lezeressen vaak eenvoudige conventies wensen. Ze willen realistische verhalen lezen, rechttoe, rechtaan. Als minderheidsgroepen beginnen te schrijven doen ze dat ook vaak eerst in het realistische genre. Zij menen, geheel terecht, dat hun werkelijkheid en werkelijkheidsvisie nog niet verteld zijn. De eerste conventie leert ons dus de realistische, of schijnbaar realistische tekst te lezen en erbij stil te staan dat de tekst niet “de werkelijkheid weerspiegelt” maar een werkelijkheidsvisie geeft. De tweede set conventies zou ons moeten leren hoe we de lesbische codes moeten lezen, zoals die in The Autobiography of Alice B. Toklas. En tenslotte moeten we leren gefragmenteerde en modernistische teksten te lezen, moeilijke teksten. Wie lesbische literatuur doceert krijgt veel studenten die weerstand hebben tegen bijvoorbeeld Gertrude Stein, omdat ze de conventies van het Modernisme nooit hebben geleerd. Die missen dan ook Monique Wittig, die een polymorfe seksuele identiteit beschrijft die alleen maar tot stand kan komen in haar modernistische taalexperiment.’
Aan het slot van je essay ‘The Mind, the Body, and Gertrude Stein’ (Critical Inquiry 1977) zeg je dat een latere generatie zich over ons zou kunnen afvragen: ‘Why were they so interested in sexuality? What did the fascination with sexuality itself encode, disguise, and hide? For what was sexuality their metaphor?’ De fascinatie met het lichamelijke en seksuele lijkt ook nu nog maar net begonnen. (Zie de jubileumnummers van Opzij en Homologie, destijds Diva, de bundel van Susan Suleiman, The Female Body in Western Culture (Harvard University Press 1986), Carol Vances Pleasure and Danger, het werk van Foucault, de stortvloed aan erotisch plaatwerk en fotografie, om maar wat te noemen). Kun je je eigen vraag beantwoorden, ook al zitten we | |
[pagina 88]
| |
nog midden in die fascinatie? ‘We zitten inderdaad nog midden in die metafoor, en zullen dat nog lang blijven. Ik denk dat we ten eerste over seksualiteit praten omdat we seksuele wezens zijn, en omdat seksualiteit is verbonden met relaties, die plezier en pijn geven. Ten tweede praten we erover omdat seks net verboden genoeg is om ons te prikkelen. Ten derde praten we erover omdat verschillende machtige vertogen ons - onterecht en inadequaat - hebben verteld dat onze “wezenskern” de seksualiteit is. Ten vierde praten we erover omdat het betekent dat we niet hoeven te praten over andere dingen: het betekent dat we niet hoeven te praten over racisme, over oorlog en over honger. Oppervlakkig gezien encodeert het gepraat over seksualiteit een fascinatie met onszelf, maar op een dieper niveau leidt het ons af van andere onderwerpen. We hebben het zojuist zelf ook gedaan. We praatten over lesbische literatuur en raakten daar zo door gefascineerd dat we het niet meer hadden over etnische verschillen tussen lesbiennes. Ik denk dat seksualiteit een sterke magneet is, die ons oog gevestigd houdt op het lichaam en op plezier, maar die aantrekkingskracht leidt ons ook af van andere complexiteiten van de wereld. En dan is er nog een laatste punt, dit: we moeten gaan onderzoeken en begrijpen hoe seksualiteit in deze eeuw in de Verenigde Staten en elders is geconstrueerd als een substituut voor klasseverschillen: als een manier om verschillen en afstand en categorisering te creëren onder mensen. Onze discussie van de seksualiteit, of die nu historisch of confessioneel is, zou ook een discussie moeten zijn van hoe wij in het moderne Westen nieuwe sociale grenzen hebben opgericht.’ | |
Reconstructie van de canonTot slot zou ik het nog willen hebben over de politiek van de Modern Language Association, die gigantische organisatie van leraren en wetenschappers in taal en moderne literaturen. Ik las het essay van Paul Lauter ‘Race and Gender in the Shaping of the American literary Canon’. Hij vertelt onder andere hoe de vrouwen in de jaren twintig massaal uit de MLA gewerkt werden door een witte mannen-bevoordelend professionaliseringsproces. Met de representatie van zwarten, mannen en vrouwen, was het zo mogelijk nog treuriger. Hoe is het nu? ‘Ja, de geschiedenis van de MLA volgt de geschiedenis van het beroep in de VS op de voet. Het begon als een herenclub. Toen de | |
[pagina 89]
| |
vrouwen aan het begin van de eeuw overal opdrongen, deden ze dat ook binnen de MLA. De toenemende professionalisering in de jaren twintig en dertig dreef ze er weer uit, en dat veranderde niet tot het einde van de jaren zestig. De laatste twintig jaar zijn er enorme veranderingen. Nu is de “executive director” een vrouw, Phyllis Franklin, en ongeveer elk tweede jaar is er een vrouw president. Er zijn veel vrouwelijke leden, maar veel van hen hebben weer banen op de minder prestigieuze universiteiten. Feministische kritiek en theorie is welkom in de MLA. De organisatie reflecteert, gelukkig, ook de nieuwe en grensverleggende ontwikkelingen in het beroep. Maar er is nog zoveel te doen! De reconstructie van de canon is een belangrijke taak. Er is net een schitterend boek van Gerald Graff verschenen, Professing Literature, dat laat zien hoe de canon historisch steeds is verschoven. We moeten veel meer aandacht hebben voor zwarte literatuur, Spaanse literatuur, oorspronkelijk-Amerikaanse (Indiaanse) literatuur, Aziatisch-Amerikaanse literatuur. We moeten nadenken over het feit dat het Engels een wereldtaal is. We moeten niet praten over “Engels en andere Engelstalige literaturen”, dat is hiërarchisch. We moeten ons veel meer bezig houden met de verschillende literaturen die in het Engels geschreven worden. Met de andere taalgroepen die geschreven en gesproken worden in de landen die ook Engels schrijven, en hoe hun onderlinge verhouding is. De MLA verwelkomt ook leden van buiten de VS. Ik zie de MLA graag als een internationale organisatie. Verder moet de MLA nauwere banden aanknopen met de filmtheorie en filmkritiek, met de theorie en de kritiek van de beeldende kunsten en met filosofie. Er wordt in de wetenschap steeds meer interdisciplinair gewerkt, en taal en literatuur is in die aanpak absoluut centraal. En dan moet de MLA ook nadenken over de snelstgroeiende sector van onderwijs: het spreek- en schrijfonderwijs in bedrijven. In Amerika, en ik hoor in Europa ook, neemt dat grote vormen aan. Je ziet dat het leren van talen uit de scholen en universiteiten vertrekt naar de bedrijven. Waarom, wat betekent dat? Wat betekent het voor de academische vrijheid? Hebben we hiermee het openbare onderwijs uit handen gegeven? Maar taal en literatuur, alfabetisering in de ruimste zin, is een openbare verantwoordelijkheid. Hebben we die laten vallen?’ | |
[pagina 90]
| |
Midden in dit betoog moet Catherine naar haar volgende afspraak. Ze neemt afscheid. Ze heeft iets weg van Stein, denk ik. De Stein van de Modern Language Association. | |
[pagina 91]
| |
Uit: Djuna Barnes, ‘Ladies Almanack’
|
|