Lust en Gratie. Jaargang 4
(1987)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46-47]
| |
[pagina 48]
| |
Je bent er goed in. Dat weet je. Niet zozeer omdat je nooit klachten hebt ontvangen, maar omdat je het zelf zo lekker vindt. Je bent zo opgeladen dat je weet dat al jouw opwinding als elektriciteit op haar overspringt; ze stroomt door je poriën en zindert door je vingertoppen: een opwindende aanvulling op je niet geringe techniek. Bijna altijd wordt zij even nat als jijzelf.
Je kent de gevarenzone van verwachtingen. Je weet met je macht te spelen. Je kunt opstaan en weglopen, haar sidderend op bed achterlaten, als straf voor dat moment van aarzeling omdat ze er zo naar verlangt, er zo'n behoefte aan heeft. Maar haar lichaam moet erom smeken, dat laatste beetje onzekerheid overwinnen. Het is de vraag of je terugkomt. Zo houd je de spanning er lang in.
Je accu raakt nooit leeg, al hebben die liefdes voor één nacht hun charme inmiddels voor je verloren. De tweede keer, dan kom je lekker op dreef, en pas bij de derde keer is het tijd voor de echte hoogstandjes. Maar voor een tweede keer moet er een eerste zijn.
Ze bespaarde je een hoop giswerk door de manier waarop ze je vanaf de dansvloer opnam. Je kende haar uit de verhalen. Dat ze fantastisch gitaar speelde. Dat ze het laatst met een psychologe geweest was, een loodgietster, een akela, een filmproducente, een miljoenen-erfgename, een invloedrijke politica. Wat deed het ertoe. Volgens een wederzijdse kennis kwam ze hier vaak. Ze danste zonder dat haar voeten van hun plek kwamen, met haar armen maakte ze watertrappelende bewegingen, haar hoofd boog zo nu en dan achterover, haar mond snakte naar adem.
Totdat ze jou vroeg. Dansen was geen probleem; jij zwom je eigen slag en sloot je ogen, net als zij. Samen naar bed gaan was evenmin een probleem. Het was laat, het was spannend. Het was winter, en gehuld in jacks en sjaals stapten jullie de buitenlucht in. Jullie gingen naar haar huis, een benedenverdieping.
Ze is arm en mooi, een sprookjesprinses die een moeilijke tijd doormaakt. Ze is | |
[pagina 49]
| |
trots; met een bijpassend lapje stof heeft ze een gat in haar divan versteld. Haar keuken, waarin geen twee dezelfde kopjes te vinden zijn, is schoon; ze biedt je fruit aan. Zelf eet ze een banaan. Ze heeft de onderkant van het deksel van haar vuilnisbak schoongemaakt. In haar zitkamer staat een grote, mahoniehouten kast. Het is een hoge ladenkast, ingelegd met bloemen van rozehout, en met handgrepen in de vorm van leeuwekoppen. Het hele geval rust op bolpoten. Hij was van mijn oma, legt ze uit, terwijl ze langs het monsterlijke ding loopt om de gordijnen te sluiten.
Ze vertelt over zichzelf. Ze werkte in een bibliotheek en werd ontslagen. Ze krijgt een uitkering. Leesmateriaal ligt hoog opgetast op haar bureau. Ze maakt zich geen zorgen, ze neemt de tijd, voor het leven en voor jou.
Je vraagt haar ernaar. Ze speelt geen gitaar. Genoeg gebabbeld, zegt ze, laten we naar bed gaan.
Je timing is volmaakt, telkens laat je haar wachten, telkens kom je weer terug. Je zal pas echt op je doel afgaan als zich dat duidelijk begint af te tekenen, een eigen leven gaat leiden. Je laat het niet zover komen, nog niet. In plaats daarvan begin je van voren af aan; ze kreunt. Je beschikt over een onuitputtelijk arsenaal aan variaties, manieren om haar te laten wachten.
Je bent mager, een gespierd riet. Je gaat op haar liggen en je bent niet zwaar. Je heupen bewegen en haar huid rekt een paar millimeter met je bewegingen mee, en wanneer je het niet verwacht slaakt ze een kreet en klemt zich aan je vast waarna je haar nog harder berijdt en zij je nog steviger vastgrijpt en er een geluid als een weeklacht opstijgt. Het geluid is te groot, het is bijna leeg, als een sirene onderweg naar een patiënt. Het geeft je een eenzaam gevoel. Haar vingernagels trekken zich terug uit je huid. Naderhand kijk je naar haar hoofd op het kussen. Haar gezicht is mooi. Als een schilderij, als een geschenk.
Het is ochtend en jullie liggen niet meer samen in bed. Je staat op en ze is kleiner dan je dacht. Je gaat op een met plastic beklede stoel zitten en haakt je voeten | |
[pagina 50]
| |
achter de chromen poten en kijkt hoe ze koffie zet.
Ze komt uit New Jersey. Haar vader woont in Idaho. Ze heeft een nutteloze doctoraaltitel klassieke geschiedenis. Ze heeft twee zusters en is allergisch voor katten. Ze brak het hart van de psychologe; van de loodgietster kreeg ze genoeg. De akela blijkt een verzinsel uit het roddelcircuit te zijn. Alle anderen waren slechts korte verpozingen op haar weg. Ze bespeelt geen enkel snaarinstrument. En... ze komt niet klaar. Ze krijgt geen orgasme. Nooit gehad. Ze weet dat er technieken zijn, apparaten, masturbatiegroepen, geleide fantasieën, vibrators, seksuele stimulantia. Ze heeft ze nooit uitgeprobeerd. Onbevredigd zijn is niet onbevredigend. Zegt ze.
Eerst weet je niet wat je moet zeggen. Dan zeg je van alles en nog wat. Je zegt dat je zo seks zonder begin of einde kunt hebben, je zegt dat je het eigenlijk al dacht. Je zegt dat het niets uitmaakt. Maar je denkt dat jij er wel raad mee weet. Je houdt wel van vrouwen met een kleine onvolkomenheid.
Het is tijd om naar je werk te gaan. Ze loopt met je mee naar de deur; jullie nemen afscheid met kussen die nu beloftes voor onbepaalde duur zijn. Met verbazing kijk je naar de zachtheid van haar bruine ogen. Je vraagt je af of ze masturbeert.
De volgende dag belt ze je op. Voor ze ophangt haalt ze diep adem, een vraag die ze besluit niet te stellen. In plaats daarvan zegt ze je dat het een heerlijke nacht was. Nooit eerder heeft ze zich zo gevoeld. Zo dichtbij, zegt ze. Je voelt haar wachten aan de telefoon, een stilte kruipt door de telefoondraad.
Je zegt: ‘Ik zie je morgen. En ik ben van plan je de hele nacht bezig te houden.’ Geen begin, geen einde. Maar voor je naar haar huis gaat doe je een louche buurt aan waar je een winkel binnenloopt met alleen platen triplex in de etalage. Je kiest uit een grote hoeveelheid apparaten die voor het merendeel in Japan zijn gemaakt.
Het is klein. Het is groot. Het heeft een handvat. Het heeft geen handvat. Het is van hard plastic. Het is van zacht rubber. Het is zwart, wit, roze, vleeskleurig. Het heeft de vorm van een teddybeer, van een beeld van de heilige | |
[pagina 51]
| |
maagd, van een penis. Sommige hebben aderen, andere niet. Het hoest en pruttelt als een motorfiets. Het snort als een naaimachine. Het zoemt als een honingbij die zich een weg baant tussen je vochtige lippen.
Je koopt het gestileerde penismodel van zacht rubber, zwart, met de zoem van een honingbij. Er zit een elektriciteitsdraad aan en er is een afstandsbediening bij met drie snelheden. De batterijen zijn niet bij de prijs inbegrepen.
Je gaat naar haar huis. De gordijnen zijn nog open. Rechts staat de mahoniehouten ladenkast met daarop een handgeblazen vaas en een lelijk geschikt boeket witte irissen. Ze doet de deur open in een jogging-pak. In een oogwenk liggen jullie op de grond. Daar doe je je jack uit en je sjaal af. Voor haar is het makkelijk; onder haar jogging-pak draagt ze niets. Je weet zeker dat ze helemaal niet gejogged heeft.
Je vingers zijn een melodie, ze reizen omhoog en omlaag langs haar zij, bespeuren maar net de ribben onder haar zachte, lichte huid. Het tempo versnelt met haar ademhaling. Een kneepje in haar tepel is een verrassend contrapunt, gevolgd door een klankcontrast van zachte, zachte kussen in haar hals, een verbale suggestie om in bed door te gaan.
Daar breng je haar langzaam op temperatuur; ze is moe, een massage die begint bij haar vingertoppen en eindigt bij haar tenen waar je een voor een op sabbelt. Ze kreunt.
Je draait haar op haar rug, en terwijl haar hoofd zich omdraait schenkt haar gezicht je een glimlach, veelbetekenend en vol vertrouwen. Je leunt achterover tot haar lippen beven en begint weer bij het begin. Je vindt het heerlijk. Zij ook.
Je vertelt haar over het speelgoed dat je hebt aangeschaft. Geritsel van de plastic tas, herinneringen aan mamma met poppen die ze uit papier knipte op een regenachtige zaterdagmiddag. Maar deze pop is anders; deze zoemt en nadat je haar voldoende hebt gelikt, haar kut een soppende spons is, laatje haar lippen wennen aan het rubber. | |
[pagina 52]
| |
Als je hem aanzet moeten jullie allebei lachen, maar haar glimlach verdwijnt als haar heupen gaan bewegen om dat ding daar te krijgen waar ze hem voelen wil. Ze concentreert zich, dat zie je tussen haar wenkbrauwen, dat voel je in haar benen. Het is als een probleem uit de zen-wiskunde. Er klopt niets van als je naar de getallen kijkt. Ze probeert het op te lossen. Ze zoekt, geeft het op, het komt uit zichzelf terug, ze treedt het tegemoet, het duikt weer weg.
Dan wil ze alleen nog de vibrator in zich hebben en je leidt de rubberen kop naar z'n plek, maar hij is te groot en je kunt haar opening niet vinden, dus gaan je vingers eerst op zoek en langzaam duw je het ding tussen de plooien en voorbij die nauwe plek waarin het lijkt weg te zinken om door haar verzwolgen te worden. Je gaat voorzichtig te werk, geleid door de woordeloze instructies van haar stem.
Je draait het, plaagt de ingang die het vastklemt, of bewerkt haar er van binnen mee; ze probeert het ding naar buiten te duwen. Dan een krampachtige tempoversnelling, je hand stoot en trekt, versmelt met het ding, beweegt ritmisch in haar zachte cilinder.
Weer klauwt ze haar nagels in je rug, en dan schreeuwt ze, als een vrouw die juist de bus heeft gemist, als iemand die getuige is van een ongeluk.
Als het ochtend is, zit je op de stoel met de plastic bekleding en de chromen poten terwijl zij koffie zet; je krijgt dezelfde mok. Ze is gedeprimeerd omdat ze geen baan kan vinden. Ze is verkouden aan het worden. Uitlaatgassen van auto's liggen als een film op haar ramen en ze moet ze vaak lappen. Ze wil de stad uit. Ze wil een baan, aan een universiteit klassieke geschiedenis doceren. Ze wil veel dingen die ze niet kan krijgen.
Het is tijd om naar je werk te gaan. Ze loopt met je mee naar de deur, haar handen rusten op je billen terwijl die heen en weer bewegen. In de hal word je bedolven onder haar kussen. De zon schijnt en je beseft dat in haar benedenwoning geen zon doordringt. Je gaat.
Een windvlaag dringt door de voorkant van je jack. Dat kan omdat je je sjaal bent | |
[pagina 53]
| |
vergeten. Je loopt terug naar haar huis, je benen genieten van de herinneringen, die sterker worden naarmate je de ramen aan de voorkant van haar huis nadert.
Ze heeft de gordijnen al open. Je kunt de witte irissen op de ladenkast zien staan en daaronder haar gestalte gehuld in een zwarte badjas. Je vermoedt dat ze de bloemen opnieuw gaat schikken; naar jouw idee stonden ze veel te dicht op elkaar.
Je overweegt tegen het raam te tikken, maar je ziet dat ze niet recht staat, maar licht naar voren gebogen. Ze heeft de vibrator in haar hand en je gaat ervan uit dat ze haar grootmoeders ladenkast als bergplaats zal gebruiken, en dat klopt.
Je kijkt toe terwijl haar vingers zich langzaam om een leeuwenkop op een van de laden sluiten. Je ziet haar elleboog schokken; het oude mahoniehout is kromgetrokken en gekrompen, de lade zit vast. Maar met een felle ruk krijgt ze hem open. Ze zal de dildo erin leggen, denk je.
Maar je weet niet wat te denken als ze de la verder opentrekt. Ondanks de uitlaatgassen zijn haar ramen schoon genoeg om je een uitmuntend gezicht op de inhoud te bieden en je ogen zien goed genoeg om te zien wat daar in die la ligt te wachten.
Er ligt een heel assortiment van die dingen. Ze zijn klein. Ze zijn groot. Ze hebben een handvat, of ze hebben geen handvat. Er zijn teddyberen, mariabeelden en penissen met en zonder aderen. Ze zijn roze, zwart, wit, vleeskleurig. Van zacht plastic, hard rubber, hard plastic, zacht rubber.
Je sjaal hoef je niet meer. Je rent de straat uit, hoopt dat je de bus nog haalt.
(Vertaald door May van Sligter, met dank aan Rita Meijer) Oorspronkelijke titel: ‘Mighty Muff’. Dit verhaal wordt opgenomen in de nog te verschijnen bundel Sex stories. |
|