Lust en Gratie. Jaargang 3
(1986)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
[pagina 29]
| |
Eros, o vormeloze, wees genadig
en schenk ons twee levens
Er waren eens twee dorpen die op een afstand van 24 plus 24, dus 48 mijl van elkaar lagen. De Seths uit die dorpen waren in het hele land berucht vanwege hun gierigheid. Het toeval wilde dat in deze dorpen twee geldschieters woonden van dezelfde leeftijd en status. Hoewel ze ver van elkaar woonden, waren het heel goede vrienden. En het lot wilde dat ze allebei op dezelfde avond trouwden. Zij legden beiden hun handen in die van twee zeer schone bruiden, in wier beider oesters tegelijkertijd parels groeiden. In hun vreugde beloofden de geldschieters elkaar dat hun kinderen met elkaar zouden trouwen, ongeacht wie van beiden een dochter of een zoon kreeg. Dus terwijl ze nog in de moederschoot zaten, werd een band gesloten tussen deze twee kinderen. Door hun onderlinge verbondenheid en trots op hun rijkdom, werden de geldschieters blind voor de grillen van de natuur. In de negende maand werden er onder de invloed van dezelfde planeet twee meisjes geboren. Gedeeltelijk beïnvloed door zijn belofte en gedeeltelijk beneveld door zijn hebzucht, speelde de ene Seth vals. Hij verkondigde de geboorte van zijn dochter door op een koperen bord te slaan in plaats van op een korenzeef. Hij | |
[pagina 30]
| |
stuurde de barbier naar het dorp van zijn vriend met het nieuws van de geboorte van zijn zoon. Beide Seths vierden de gebeurtenis door melasse uit te delen. In het begin dacht de moeder dat het een grapje was van de twee vrienden. Als de tijd rijp was, zou de waarheid bekend worden gemaakt. Tot dat moment school er geen kwaad in de illusie voor de grap in stand te houden. Wat is tenslotte het verschil tussen een jongen en een meisje als ze jong zijn? Pas tegen het einde van je jeugd ben je gedwongen dit ingewikkelde verschil onder ogen te zien. Maar bewust of onbewust, deed de vader geen enkele poging een einde te maken aan de illusie. Hij voedde het meisje op als een jongen. Ruim voordat het de tijd daarvoor was werd het kind van top tot teen uitgedost in een tulband en angarkhiGa naar voetnoot1., een buikband en dhotiGa naar voetnoot2.. Eerst deed de moeder nog of het alleen een leuk spel was, maar toen zelfs de rijpende gestalte van het meisje de vader niet van houding deed veranderen, werd de moeder ongerust.
De Sethani probeert haar man over te halen zijn ogen te openen voor het feit dat zijn dochter geen man is, maar hij denkt alleen aan de bruidschat. De dochter luistert niet naar een buurmeisje dat ontdekt dat ze geen man is en zegt dat ‘je immers niets bereikt als je twee molenstenen tegen elkaar wrijft’. De dochter begrijpt haar niet en is zo naïef dat ze zich verheugt op het nieuwe avontuur van haar huwelijk!
Eindelijk was dan het lang verwachte moment aangebroken. Na een wervelwind van feestelijkheden die door verwanten en de gemeenschap werden gegeven, zette de huwelijksstoet zich in beweging. Het was een prachtige stoet - zeven paarden, elf kamelen en twintig ossekarren. De vader van de bruidegom zat op een bruine kameel en de bruidegom in een versierde ossekar. De huwelijksstoet kondigde zijn komst aan met getrommel en muziek en bereikte het dorp van het meisje. Aan de rand van het dorp werd een kokosnoot aangeboden. Na de geëigende rituelen werden de twee naar het paviljoen gebracht. Daar werden twee zachte handen verenigd tijdens de handreikingsceremonie. Toen hun handen elkaar aanraakten, ging er een stroom als van de bliksem door hun lichaam. Twee vreemden waren voor de rest van hun leven verenigd.
In het flakkerende lamplicht zat de bruidegom op een met bloemen bestrooid bed en wachtte op de bruid. Om middernacht klonk het | |
[pagina 31]
| |
getinkel van enkelbanden en het gefluister van vriendinnen. Met gesluierd gezicht stond de bruid op de drempel van de kamer. In het hart van de bruidegom begonnen honderd bloemknoppen te ontluiken. Toen de bruid aarzelde duwden haar vriendinnen haar naar binnen en grendelden de deur. Langzaam, heel langzaam kwam de bruid naderbij en ging op het bed zitten, dichtbij de bruidegom. De bruidegom tilde de sluier op en keek naar haar gezicht. Achter de sluier bleek zich een echte maan te verschuilen! De vier muren van de kamer konden de vreugde van de bruidegom nauwelijks binnen houden. Haar wang strelend zei de bruidegom: ‘Ik heb je schoonheid horen roemen, maar ik had nooit van zoveel volmaaktheid kunnen dromen!’ De roze lippen van de bruid openden zich. Met zoete stem zei ze: ‘Jij bent niet minder mooi. Mijn schoonheid is niets vergeleken bij de jouwe.’ De twee staarden naar elkaars gezicht en dronken hun schoonheid in met hun ogen. De vrouwen buiten putten zich uit met door kieren in de deur loeren, maar ze zagen geen ander licht dan dat van de lamp. Ze dachten dat er misschien een ander soort dorst zou ontstaan nadat die van de ogen was gelest, maar de volgende avond zagen ze weer hetzelfde (...) De bruid kwam naar het huis van haar schoonfamilie, maar toch verdween de verlegenheid van de bruidegom niet. De bezorgdheid van de moeder groeide. Hoewel het hartje zomer was, kreeg de moeder koude rillingen van dit vreemde huwelijk. De Seth snurkte vredig, maar de Sethani kon haar ogen niet sluiten. Hoe komen die twee meisjes de lege nacht door, vroeg ze zich af. Hoe zou haar schoondochter zich voelen als ze de waarheid wist? De dochter had er niets van begrepen. Zij was gewoon gelukkig getrouwd. Ze was met open ogen in de valkuil getrapt, maar de arme schoondochter wist nog van niets. In de kamer gloeide de lamp zachtjes. Terwijl ze zachtjes over de tulband streek zei de bruid: ‘Het is hier zo warm, waarom zet je je tulband niet af? Ik zal je koelte toewuiven.’ En ze pakte een veelkleurige waaier. De echtgenoot zei: ‘Die tulband is het voornaamste attribuut van een man. Je mannelijkheid verbleekt als je hem niet draagt, maar als je wilt, zal ik mijn angarkhi opendoen.’ De bruid bleef haar tere pols bewegen en zonder enige aarzeling begon de bruidegom de angarkhi los te maken. Toen die open was zag de bruid de blote borst van haar echtgenoot. Er ontsnapte een kreet aan haar keel en ze viel op het bed. Half in onmacht riep ze uit: ‘Jij bent ook een vrouw! O, waarom neem je op deze manier wraak op me?’ Voor het eerst werd de illusie van de echtgenoot aan het wankelen gebracht en terwijl die wankelde verscheen het beeld van een heel leven in mannenkleren voor haar geestesoog. Nu begreep ze wat het buurmeisje probeerde uit te leggen. De demon van de illusie is inderdaad in staat | |
[pagina 32]
| |
iemand doof en blind te maken. Dan zie of hoor je niets meer. Je ziet alleen de schaduw op het scherm van de illusie die je zo graag wilt zien. De waarheid verliest haar betekenis en doel. Na zoveel jaren begonnen haar ogen nu hevig te verlangen de naakte waarheid te zien. Met koortsachtige haast trok ze haar tulband en hemd los. Toen ze ook alle kleren van haar bruid had uitgetrokken, werden haar ogen groot bij de aanblik van de realiteit die ze aanschouwde. Hoe was het mogelijk dat ze al die jaren de waarheid niet had gezien? Beide lichamen waren gelijk gebouwd. Als een roze vis lag de bruid bewusteloos op bed. En precies eenzelfde ‘bewuste’ vis stond naast haar. Had zich een dergelijk drama eerder voltrokken sinds de schepping van het universum? Plotseling begon de ‘bewuste’ vis de bewusteloze vis door elkaar te schudden terwijl ze uitriep: ‘Doe je ogen open. Mijn illusie is verdwenen. Ik heb tegen je gezondigd. Je mag me straffen zoveel je wilt.’ De bruid opende haar ogen en keek om zich heen. Met een ruk kwam ze overeind. De twee gelijk gevormde vissen staarden elkaar aan. De vis die de echtgenoot was geweest, bekende nogmaals haar misstap en zei dat ze pas rust zou vinden nadat ze de strengste straf had ondergaan. Zij had de ramp zelf veroorzaakt, maar de bruid was onwetend in het vuur gevallen. Ze was bedrogen. Geen straf kon te streng zijn voor zoveel bedrog. De bruid was een goed en intelligent meisje. Ze wist dat je fouten bekennen en oprecht berouw hebben de grootst mogelijke straf was. Ze begreep onmiddellijk dat alles in onwetendheid was gebeurd. En hoewel ze herhaaldelijk zei dat het niet nodig was, vertelde de vis die de echtgenoot was geweest haar het hele verhaal van haar jeugd. Ze besefte dat de vader dit web geweven had, aangezet door zijn valse en onzinnige opvattingen van eer en zijn hebzuchtige verlangen naar de bruidschat. De arme moeder had haar best gedaan dit te voorkomen maar dat was haar niet gelukt. ‘Maar ik was degene die je bruidegom werd en je hand nam. Het is allemaal mijn schuld. Jij bent door mij bedrogen.’ (...) ‘Er is nog niets verloren,’ zei de bruid bemoedigend. ‘Hou nu maar op met dat kinderlijke berouw. We zullen onze eigen weg naar de vrijheid moeten vinden. Wat is er trouwens zo geweldig aan het huwelijk tussen een man en een vrouw? Iedereen weet dat de zon in het oosten opkomt. Als ze in het westen opkwam, zou dat pas echt bijzonder zijn!’ Toen maakte de bruid haar koffer open en haalde er een stel kleren uit. Eigenhandig kleedde ze het andere meisje aan. Ze tooide haar met juwelen en bracht kohl rond haar ogen aan. Daarna trok ze haar eigen kleren aan. Ze begonnen allebei te sprankelen als het vuur van de lamp. Met neergeslagen ogen kuste de bruid de ander op de wang en zei liefdevol: ‘Vanaf vandaag heet jij Beeja en ik heet Teeja. Wat een geluk dat | |
[pagina 33]
| |
uit: manushi
| |
[pagina 34]
| |
het lot ons op deze manier heeft samengebracht. En zeg nu nooit meer een woord van berouw in mijn bijzijn!’ Terwijl ze haar kleren aandachtig bekeek, zei Beeja: ‘Ik hoop dat dit geen droom is.’ Haar armen om haar heengeslagen antwoordde Teeja: ‘Domoor, dit is een waarheid die nooit eerder is onthuld.’ Toen de duisternis van de nacht verdween, rees de zon op haar gewone plek, maar de gloed die werd geopenbaard toen de deur van de kamer van zijn dochter openging, verblindde de Seth door zijn felheid. Hij was zo verbaasd alsof hij niet eerder een idee van de waarheid had gehad. Als een dolle hond stortte hij zich op zijn dochter en schreeuwde: ‘Hoe durf je je zo te kleden? Heb je alle respect voor de familie-eer en mijn woorden verloren?’ Beeja moest bijna lachen om haar nijdige vader. Ze antwoordde: ‘Ik was degene die u wilde vragen om een verklaring van de misleiding die u al die jaren hebt volgehouden. Maar nu zal ik geen vragen stellen of uw vragen beantwoorden.’ Stampvoetend en sputterend van afschuw zei haar vader: ‘Schaamteloos wezen dat je bent, natuurlijk kun je mijn vraag niet beantwoorden. Onder geen beding zal ik je toestaan je zo te kleden, als je dat maar begrijpt.’ Bij het horen van dit tumult kwam de moeder toesnellen. Ze had de hele nacht geen oog dicht gedaan. Toen ze haar dochter zo uitgedost zag staan, kreeg ze een gevoel alsof er schorpioengif door alle aderen van haar lichaam stroomde. Het was pijnlijker haar dochter op die manier gekleed te zien, dan om haar dood te zien liggen. Toen de waarheid, die jarenlang in stilte was gevoed, zich plotseling in deze vorm uitte, was ze een ogenblik niet in staat deze te verdragen. Toen haar dochter haar lippen opende, omhelsde ze haar en barstte in tranen uit. Snikkend riep ze uit: ‘Vraag me niets, lieverd, vraag niets. Ik heb mijn best gedaan, ik heb hem op mijn knieën gesmeekt maar ik was net zo hulpeloos als jij. Met gevouwen handen smeek ik je je vader niet te vervloeken.’ Er gleed een glimlach over Teeja's lippen en ze zei: ‘Bent u nog steeds bang voor vervloekingen? Wees gerust. Ik zal niemand vervloeken en zij ook niet. Integendeel, we zijn u allebei dankbaar, want door u hebben we iets heel waardevols geleerd.’ Zodra de Seth dit Teeja hoorde zeggen, legde hij zijn tulband aan haar voeten en begon haar te smeken: ‘BahuraniGa naar voetnoot3., mijn eer ligt nu in uw handen. Alstublieft, zeg haar deze kleding uit te doen en de kleren te dragen die ze altijd droeg.’ Proestend van het lachen zei Teeja: ‘Dus u noemt me nog steeds bahurani! Die eer van u is inderdaad geweldig! Ik begrijp niet hoe | |
[pagina 35]
| |
uit: manushi
| |
[pagina 36]
| |
verkeerde kleding uw eer kan redden. En wat doet u met die eer, ook als u hem redden kunt? Tot dusver heeft u gedaan wat u wilt, laat ons nu doen wat wij willen. Wij willen alleen maar openlijk deze misleiding van u aanvaarden als een gift en een zegen.’ De Seth had slechts een voorwendsel nodig om zijn ware gedaante te laten zien. Door Teeja's woorden toonde hij onmiddellijk zijn ware aard. Zijn ogen werden rood van woede toen hij schreeuwde: ‘In dit huis is mijn wil wet. Als jullie willen doen wat je zelf wilt, is hier geen plaats voor jullie.’ Hierop zei Beeja: ‘Dit huis bevalt ons ook niet meer. Dat kwamen we u vertellen, maar we werden afgeleid door pietluttige onzin. Wij gaan nu weg. Als u zin heeft, kunt u ons uw zegen geven. We stikken in dit huis.’ De Seth belandde nu bij de kern van de zaak. ‘Jullie mogen voor mijn part vertrekken, maar ik geef geen paisa terug van de bruidschat. Daar hoeven jullie niet op te rekenen.’ (...) Omdat ze niet meer konden ademen in die bedorven atmosfeer, wilden de twee stilletjes vertrekken. Maar ook het hart van de moeder was niet vrij van illusies. Ze had het idee dat tranen een bewijs van moederliefde waren. Snikkend vroeg ze: ‘Waar ga je naartoe, dochter?’ ‘Waar het lot ons heen leidt,’ antwoordde Beeja zachtjes. Dit soort zaken kan niet verborgen blijven. Tot dat moment hadden de dorpelingen gedaan alsof ze niets wisten. Ze hadden zich doof gehouden voor gefluisterde geruchten.
De dorpsoudsten proberen met veel kabaal de twee vrouwen te beletten het dorp te verlaten en hen te schande te maken door samen een nieuwe woonplaats te zoeken. Ze worden echter bespot door Beeja die ze vergelijkt met een vogelverschrikker, waarna de mannen hen laten gaan.
Met de armen om elkaar geslagen verlieten Beeja en Teeja het dorp. Voor zover het oog reikte was de aarde groen. Op de velden stond de gierst zachtjes te wuiven in de bries. Op de bermen tussen de velden bloeiden klimplanten. Struiken en bomen stonden in een web van groen loof. De wolken zwalkten als dronken langs de hemel. De schoonheid van de aarde lag voor hen voor zover ze konden zien. Dit was de eerste maal dat deze geliefde dochters van de Natuur de Natuur zelf ontmoetten. Springend als hinden beklommen ze een heuvel. Dol van vreugde holden ze achter elkaar aan naar de hoogste piek en begonnen in de rondte te dansen, elkaars handen vasthoudend. De huizen van het dorp leken net kleine pokpuisten op de huid van de aarde. (...) Als lieveheersbeestjes omhelsden de twee elkaar en verlangend met elkaar te versmelten dronken ze de nectar van elkaars lippen. (...) | |
[pagina 37]
| |
Toen ze dartelend in de regen de heuvel afkwamen, voelden ze zich zo licht en fris als de bloemen die om hen heen groeiden. Stromen van pure vreugde omgaven hen. De doorweekte aarde werd gezegend met de zuivere liefde van de wolken. Pas toen ze de voet van de berg bereikten, begon de volle omvang van hun liefde tot hen door te dringen. Als iets ter wereld helderder en zuiverder was dan het reine water dat de wolken vergoten, dan was het wel de diepe liefde tussen hen beiden! Maar in deze mensenwereld kan niemand van liefde alleen leven en daarbij waren zij twee meisjes. Ze wilden een huis inrichten op hun eigen manier, waarmee ze alle mannen uit het dorp tot hun vijand hadden gemaakt. Je zou net zo goed kunnen proberen de berg te verplaatsen. Als het aan hen lag, hadden ze liever niet eens naar een menselijke woonplaats uitgekeken. Druk pratend met elkaar liepen ze gedachtenloos regelrecht naar de behekste bawriGa naar voetnoot4.. De duisternis begon zich over het aangezicht van de aarde te verspreiden. Toen het ophield met regenen, wrongen ze het water uit hun kleren. Het bos zuchtte in de wind. De bawri was verlaten. Hier woonden honderdachtentwintig geesten. Geen enkel vogeltje kon hier na het donker zijn vleugels uitslaan. Wie zich hier in de buurt waagde, keerde nooit meer levend terug. Overdag trilden de mensen van angst als ze deze plek op een paar mijl afstand passeerden. Toen ze aan de rand van de bawri gingen zitten (...) klonk er opeens vlakbij een stem. ‘Ik wist dat jullie hier zouden komen.’ Geschrokken keken ze om zich heen. Voor hen stond een verblindend witte man. Het leek alsof hij geheel bestond uit maanlicht. Glimlachend zei hij: ‘Vandaag is onze afgelegen vijver gezuiverd. Maar het verbaast me dat jullie niet bang waren om naar deze bawri van geesten te komen.’ Van hun stuk gebracht, stonden ze allebei op. Beeja antwoordde zachtjes: ‘We hebben reden om bang te zijn voor mensen. Wat hebben we van geesten te vrezen?’ ‘Je hebt volkomen gelijk,’ zei de geestenhoofdman glimlachend. ‘Wij zijn gedwongen tot dit bestaan vanwege de zwarte daden van die oneerlijke mensen. We wreken ons op de angstigen door ze nog wat banger te maken. We haten zelfs het woord “mens”. Hebben die smeerlappen nog vanochtend niet hun best gedaan jullie van het dorpsplein te verjagen?’ Verrast vroeg Teeja: ‘Hoe weet je daarvan?’ De geest legde uit: ‘We hoorden de mensen fluisteren over jullie huwelijk. We zijn dol op een | |
[pagina 38]
| |
pleziertje en dus is de hele stam erheen gegaan om te kijken. We vinden jullie allemaal erg aardig. Wij waren degenen die het voorval met de vogelverschrikker hebben geregeld, waarom denk je dat die woestelingen jullie anders hadden laten ontsnappen? Ik heb jullie zelfs tot bovenop de berg begeleid, om jullie te beschermen tegen gewelddadigheden’. Hierdoor werden ze allebei overvallen door verlegenheid. De geestenhoofdman begon te lachen en zei: ‘Als jullie niet verlegen waren voor de bliksem, waarom zouden jullie dan verlegen worden door mijn woorden! De aanblik van jullie liefde gaf me het gevoel dat het leven de moeite waard is. Ik ben de hoofdman van deze stam. Jullie kunnen hier zonder vrees blijven. Ik zal naast deze vijver een paleis bouwen waar een koning jaloers op kan zijn. De staatskas kan leeg raken, maar jullie zal het aan niets ontbreken. Al jullie wensen, groot en klein, zullen worden vervuld. Vrouwen kunnen hier komen, maar de schaduw van een man zal niet in staat zijn een scherpe blik op jullie te werpen. Jullie kunnen je naar hartelust vermaken in dit paleis.’ Toen ze de richting uitkeken die de hoofdman uitwees, zagen ze een sneeuwwit paleis glinsteren in het donker. Wat een bijzonder houtsnijwerk en prachtige ramen! Binnen het paleis was een warme lichtgloed te zien. Buiten weefde de maan haar web. Ze hadden niet geweten dat hun liefde zo gezegend was! Toen ze het paleis binnengingen, werden ze sprakeloos van verwondering. Saffraankleurige binnenhoven. Karmijnrode muren. Vermiljoenen plafonds. Een ledikant van lotusbloemen. Beddegoed van rozen. Ze lieten zich meevoeren op golven van vreugde. Helderder dan de saffraantinten verloren die twee zich zo in de vreugde van hun samenzijn, dat ze deze wereld en alles wat daar omgaat volledig vergaten. Welk ander genoegen is trouwens te vergelijken met die oeroude vervoering van Eros? (...) Toen de dag aanbrak kwamen ze het paleis uit en zagen de zon opgaan; ze hadden het gevoel alsof de zon vandaag oprees vanuit de zuivere bloemblaadjes tussen hun dijen. Sinds die nacht heeft de zon haar vroegere woonplaats verlaten en rijst tot aan de dag van vandaag vanuit die plek. Alle vreugden van de wereld trilden van verlangen om in het bed van dat paleis te zijn. Alle dorsten van het hele heelal werden samengeperst in die ene dorst van hen.
Twee weken van vervoering vlogen voorbij. Door de zorgen van de geestenhoofdman ontbrak het hen aan niets. Op een dag zei de hoofdman tegen hen: ‘Door jullie geluk zijn jullie de wereld vergeten, maar de wereld heeft jullie niet vergeten, nog geen ogenblik. Jullie kunnen het dorp bezoeken, als je wilt. Je hoeft niet bang te zijn, omdat ik jullie tegen gevaar zal beschermen. De dorpsvrouwen zijn vrij om hier te komen. | |
[pagina 39]
| |
Zelfs de zon wordt het moe alleen te zijn en de maan ook.’ Allebei tegelijk zeiden ze: ‘Maar wij zijn met ons tweeën.’ Glimlachend zei de geestenhoofdman: ‘Maar jullie zijn één leven en één wezen - eigenlijk nog minder dan één op het moment van lichamelijke eenwording.’ (...) Om elkaar heenfladderend als een paar vlinders bereikten ze het dorp van de mensen. Daar waren nog dezelfde muren en afscheidingen. Dezelfde hutten en daken. Elk met zijn eigen hekken en schotten. Elk met zijn eigen keuken en oven. Elk met zijn eigen haardvuur en rook. En met ruzies over mijn en dijn. Bergen afval lagen her en der verspreid. Temidden van het geruzie om vrede en geluk te bewaren, toonde de mislukking haar gezicht. Zorgen over de kinderen. Stinkende babykleertjes. Overal vuil. Onenigheid en ruzies in elk huis. (...) Nu ze vandaag voor de tweede maal samen te zien waren, deed niemand een poging ‘gerechtigheid’ te krijgen. In plaats daarvan sloten ze haastig hun deuren. Iedereen was doodsbang voor de geesten. Die geesten konden je onderweg overvallen en je nek omdraaien. Wie ze tegenkwam, passeerde hen met neergeslagen ogen. Beeja's vader zat op het erf en was druk bezig met zijn rekeningen toen hij plotseling zijn dochter en schoondochter naderbij zag komen. Eerst viel hij bijna flauw. Toen slaagde hij erin te gaan staan, ook al trilde hij als een boomblad. Zijn dhoti ging los. Hij vouwde zijn handen en zei: ‘Ik ben bereid alle juwelen en de bruidschat met rente terug te geven, als jullie maar medelijden hebben met deze arme man.’ Geïrriteerd liep Beeja naar voren en zei: ‘We willen uw juwelen en bruidschat niet. We zijn alleen gekomen om u te spreken. We willen nog geen strootje van dit huis.’ (...) Met beide handen zijn dhoti vasthoudend, strompelde de vader achter hen aan en zei: ‘Dochter, ga je weg zonder je moeder te ontmoeten? Het arme mens is half blind door het voortdurende huilen.’ Beeja zei over haar schouder: ‘Vraag moeder of ze naar ons toekomt. Er zal haar niets overkomen.’ Met die woorden liep Beeja met grote passen weg en Teeja haastte zich achter haar aan. Ze voelde de onrust in Beeja's geest aan. Toen ze ver buiten de dorpsgrenzen waren, trok Beeja een gezicht en zei: ‘Ik zal me in parfum moeten baden om die stank kwijt te raken!’ Lachend antwoordde Teeja: ‘Is onze adem dan geen goede parfum?’ en ze nam Beeja in haar armen. De schreeuwende pauwen bogen zich in een dans. De kikvorsen voegden hun zoete muziek bij die van de bries. De springende herten bleven staan om naar die eenwording te kijken. Vol vreugde koerden en dansten de duiven. De krekel verspreidde magische golven van geluid door het woud. Het was alsof die ongeëvenaarde | |
[pagina 40]
| |
verenigende omhelzing de hele natuur met vrijheid zegende. Na korte tijd begonnen ze te verlangen naar de afzondering van hun paleis en dus holden ze terug naar de bawri. De hel van het dorp lieten ze ver achter zich. De volgende ochtend vroeg werd Beeja met een schok wakker doordat er op de deur werd geklopt. Snel maakte ze Teeja wakker, trok haar kleren aan en holde de trap af om de sandelhouten deur te openen. Daar stonden haar moeder en haar nicht. Voordat Beeja kon spreken, zei de nicht glimlachend: ‘Zelfs getrouwde vrouwen staan niet zo laat op!’ Beeja was nog niet helemaal wakker. Geen aandacht bestedend aan haar moeder, zei ze in haar ogen wrijvend: ‘Wij zijn niet minder dan getrouwde vrouwen.’ Toen ze het paleis binnengingen, werden die twee met stomheid geslagen. Wie kon zo'n wonder verrichten behalve als hij aan het hoofd stond van de stam der geesten? Maar hoe was dat gebeurd? Ze waren zo verbluft dat de pracht van het paleis vier keer groter leek dan in werkelijkheid. Ze hadden zich voorbereid om een heleboel te zeggen, maar merkten dat ze geen woord konden uitbrengen. Ze voelden zich net twee spinnen die plotseling in een gouden kasteel terecht waren gekomen.
De moeder doet haar best haar dochter over te halen alsnog te trouwen met een man, maar Beeja en Teeja weigeren vastbesloten om uit elkaar te gaan.
De volgende ochtend werd er weer op de deur geklopt. Opgeschrikt deed Beeja open. Op de drempel stond haar nicht met gebogen hoofd. (...) Glimlachend kuste Beeja haar nicht op de linkerwang, waarbij er tranen uit de ogen van haar nicht stroomden. Beeja's glimlach verdween van haar gezicht. Ze trok haar naar binnen en zei: ‘Huil je omdat ik je een kus gaf? Ik wilde alleen maar...’ ‘Hoe kan ik nu verdrietig zijn om die kus?’ zei haar nicht snikkend. ‘Die tranen liggen al lange tijd te wachten en jouw kus heeft de sluizen opengezet. Ik heb er goed over nagedacht, maar ik kan nog steeds niet begrijpen dat jullie zo dapper waren om te doen wat jullie hebben gedaan. Ik ben het niet eens waard om jullie samenzijn te zien. Gisteren kreeg ik de kans niet om dit te zeggen met tante erbij, daarom ben ik vandaag alleen gekomen.’ Toen ze Teeja zag, begonnen haar tranen weer te stromen. Ze keek steeds van de een naar de ander en huilde hulpeloos. Haar pijn kon ze alleen met behulp van die tranen uitdrukken en daarom lieten ze haar begaan. Elke traan apart bevatte een hele oceaan van bitterheid. Toen de tranen ophielden te vloeien, begon ze die bitterheid in woorden uit te drukken. Ze vertelde dat toen ze getrouwd was, ze met tegenzin haar ouders verliet maar toch ook wel blij was naar haar | |
[pagina 41]
| |
schoonfamilie te gaan. Maar de eerste nacht met haar man was het begin van al haar narigheid. Hoewel hij een man was, bezat haar echtgenoot geen greintje mannelijkheid. Haar schoonfamilie wist dit maar had de trouwpartij met veel pracht en praal doorgezet. Ze hadden gedacht dat het contact met een jonge maagd misschien zijn bloed zou verwarmen. Maar ze hadden zich vergist en het onschuldige meisje werd het slachtoffer van hun vergissing. Toen zijn krachten ontoereikend bleken, had de echtgenoot geprobeerd zijn gekwetste trots te sussen door haar hele lichaam met zijn tanden te bewerken. Nadat ze hen dit verhaal had verteld, liet ze hen haar lichaam zien. Haar rug, borst, armen, billen en dijen waren overdekt met blauwe littekens. Ze had het haar ouders verteld, maar die hadden haar niet geholpen. In het openbaar moest de eer van voorname families hooggehouden worden, maar wie zou het wagen alles wat heimelijk geschiedt aan het licht te brengen? Hoe lang kon ze ontsnappen aan de lust van haar schoonvader en zwager? Ze was wel gedwongen om toe te geven. Kan een schaap zichzelf redden als het in een luipaardenleger verblijft? Hoewel haar echtgenoot het te weten kwam, had hij er geen bezwaar tegen. Hij ging zich steeds meer bezighouden met zijn zakelijke aangelegenheden. Zijn bedrijf bloeide geweldig na zijn huwelijk. De bezittingen van de familie groeiden aan. Iedereen was gelukkig met deze bruid die de familie zoveel voorspoed bracht. Beeja verbrak haar stilzwijgen en zei met een diepe zucht: ‘En jij moest net zo gelukkig zijn als zij!’ ‘Wat kon ik anders doen?’ ‘Ben je nog steeds gelukkig?’ vroeg Teeja. ‘Nou ja, ik was tot nu toe wel gelukkig, maar toen ik zag hoe moedig jullie waren kwam al mijn verdriet naar boven.’ ‘Je hoeft niet meer terug te gaan,’ zei Beeja geestdriftig. ‘Wie zou zich durven verzetten tegen ons drieën?’ ‘Nee, nee,’ antwoordde ze hoofdschuddend. ‘Ik ben niet gekomen om hier te blijven. Ik heb mijn hart verlicht door te huilen en jullie over mijn verdriet te vertellen. Alleen de dood kan me van mijn schoonfamilie redden. Ze hebben lakhsGa naar voetnoot5. aan waardevolle bezittingen, schapen en runderen en huizen van zeven verdiepingen. Het is niet zo gemakkelijk me van al die banden te ontdoen. En ik heb nog geen kind gekregen. Ik zal pas rust krijgen nadat ik een erfgenaam heb gekregen voor al die rijkdom. Mijn zwager komt me halen. Ik moet overmorgen vertrekken. Maar ik zal jullie vriendelijkheid tegenover mij nooit vergeten. Jullie moed en geluk te zien heeft me moed gegeven, maar ik bezit niet het soort kracht dat | |
[pagina 42]
| |
nodig is om zoals jullie te leven.’ Ze wilde nog veel meer zeggen maar haar ogen vulden zich met tranen en ze kon niet meer praten. Na een tijdje veegde ze haar ogen af en zei: ‘Gisteren lieten jullie me apart van jullie eten. Vandaag wil ik samen met jullie eten. Misschien krijg ik wat gezond verstand door jullie overgeschoten voedsel te eten.’ ‘Je bezit al genoeg gezond verstand,’ zei Teeja, ‘maar je kunt je niet bevrijden van de geesten van je sanskara'sGa naar voetnoot6..’ Zodra ze het woord ‘geest’ had gezegd, verscheen de geestenhoofdman op het toneel maar de nicht schrok daar niet van. Ze staarde verwonderd naar die verblindende verschijning. ‘Waarom dacht je aan mij?’ vroeg de hoofdman. Teeja barstte in lachen uit en zei: ‘Jij bent niet de geest waar ik aan dacht. Jij bent de eeuwige vlam die de ziener in de toekomst ziet. Maar we zijn altijd blij je te zien. Tenslotte redden we het alleen met jouw steun.’ Gegeneerd zei de hoofdman: ‘Prijs me liever niet zoveel, anders krijg ik een gezwollen hoofd.’ Toen keek hij Beeja's nicht aan en zei: ‘Ik heb je droevige verhaal gehoord. Je kunt nu vrolijk terug naar je schoonfamilie. Je zult merken dat je man potent geworden is. Je schoonvader en zwager zullen het zelfs niet wagen naar je te kijken. Je zult bevrucht worden door je echtgenoot en vijf Paddava'sGa naar voetnoot7. baren.’ Allevier gingen ze zitten om samen te eten en dit onverwachte voordeeltje te vieren. Nadat ze een tijdje wat gepraat hadden, liepen Beeja en Teeja samen met de nicht naar het dorp. Ze drongen er steeds op aan hen op de hoogte te houden van haar voorspoed als ze weer bij haar schoonfamilie was. Op de terugweg leek Beeja in gedachten verzonken. ‘Waar denk je aan?’ vroeg Teeja. ‘Wil je me dat niet vertellen?’ Haar indringend aankijkend zei Beeja: ‘Is je niets opgevallen toen je die wens in vervulling zag gaan?’ Teeja nam haar in haar armen en antwoordde: ‘Mij is hetzelfde opgevallen als jou, maar het heeft geen zin daaraan te denken. Er ontbreekt toch niets aan ons geluk?’ ‘Nee, er ontbreekt niets, maar dit voorval heeft het berouw in mijn hart nieuw leven ingeblazen. Als je wilt, kan het bedrog dat jou is aangedaan, teniet worden gedaan.’ ‘Ik heb nooit het gevoel gehad dat mij iets is aangedaan.’ ‘Dat kan wel zijn, maar hoe kan ik ooit mijn ogen sluiten voor de zwartheid van mijn zonde? Hoe dan ook, die zwartheid verdwijnt niet door je ogen ervoor te sluiten. In tegendeel, dan wordt het nog zwarter. | |
[pagina 43]
| |
Zou je niet willen voldoen aan dit verlangen van mij?’ Terwijl ze haar nog steviger omhelsde zei Teeja zachtjes kreunend: ‘Als ik niet had toegegeven, zouden wij samen dit geluk toch niet hebben gekend?’ ‘Maar waarom denk je dat ons geluk niet nog groter kan zijn?’ ‘Ik denk dat dit het grootste geluk is omdat het niet groter kan.’ ‘O nee, het grootste geluk is nog een heel eind weg.’ ‘Dat is niets anders dan zinsbegoocheling, een luchtspiegeling. Maar ja, als jij denkt dat je nog gelukkiger kan zijn, vraag dan maar of je wens vervuld kan worden.’ Beeja maakte zich los uit de omhelzing en zei met gemaakte woede: ‘Waarom wil je me niet begrijpen? Mijn zonde kan alleen weggewassen worden als jij dat vraagt.’ ‘Maar ik wil geen man zijn, in geen enkele gedaante. Jij bent groot gebracht als een jongen. Als je dat nog steeds wilt zijn, zal ik je niet tegenhouden. Laten we maar eens proeven hoe die nieuwe siroop smaakt.’ Omdat Teeja beslist weigerde toe te geven, moest Beeja dat wel doen. Weer jeukte haar bovenlip van verlangen naar een snor. Dit keer zou ze een echte man zijn in mannenkleren. Toen ze bij het paleis kwamen, zagen ze de geestenhoofdman bij de deur staan. Beeja kon zich geen moment langer inhouden. Ze holde vooruit en vroeg de hoofdman: ‘Kan ik niet hetzelfde krijgen als de man van mijn nicht?’ De geestenhoofdman antwoordde met luide stem zodat Teeja het ook kon horen: ‘Waarom niet? Ik wilde niet zelf het initiatief nemen, maar als je dat wilt kan ik die wens ook vervullen.’ Teeja bloosde hevig. Ze woelde met haar grote teen in de losse aarde, sloeg haar ogen neer en zei: ‘Er is toch geen haast bij? Laten we vandaag voor de laatste keer van ons samenzijn genieten.’ Glimlachend antwoordde de geestenhoofdman: ‘Omdat jij zo dol bent op dat samenzijn van jullie, zal ik een mogelijkheid voor jullie openlaten. Als Beeja ooit het gevoel krijgt dat ze er genoeg van heeft een man te zijn, hoeft ze haar wens alleen bekend te maken en wordt ze weer een vrouw.’ Aan de donker wordende hemel begonnen de sterren net te glinsteren. Naar boven kijkend zei Teeja: ‘Maar deze nacht is in ieder geval nog van mij. Ik zal zorgen dat je geen oog dicht doet.’ Hierna begonnen de twee roze flamingo's te fladderen en de hele nacht namen ze geen moment rust. Teeja wenste dat er geen einde zou komen aan die nacht, maar Beeja verlangde naar het eerste ochtendgloren. Onverschillig voor hun wensen ging de nacht haar gewone gang en kreeg haar gebruikelijke einde. De milde warmte van de ochtend voelde aan als een verschroeiend vuur op Teeja's oogleden. | |
[pagina 44]
| |
Toen de zon opkwam voelde Beeja een rilling door haar lichaam gaan. Plotseling werden haar borsten plat en groeide er haar op haar wangen en bovenlip. Ze voelde aan haar armen en benen en streek over haar heupen. Ja, inderdaad, ze was nu een echte jongeman. Haar lichaam was bedekt met zwarte krulhaartjes. Overborrelend van vreugde keek hij naar zijn gezicht in de spiegel. Heel even schrok hij van die enorme krulsnor. Maar hij mocht toch niet bang zijn? De verdienste van een krulsnor ligt juist in zijn vermogen anderen angst aan te jagen! Toen hij een tulband, angarkhi en dhoti aan een haak zag hangen, sprong hij erop af. Jarenlang had hij deze mannenkleren gedragen. Haastig trok hij de dhoti en angarkhi aan en wond de tulband om. Het knielange lint zwaaide trots heen en weer. In zijn volle glorie gekleed, keek hij om zich heen. Teeja was nergens te zien. Ze had op dit moment hier moeten zijn. Luid roepend naar Teeja liep hij met grote passen door het paleis. Toen hoorde hij Teeja's stem uit de badkamer: ‘Ik neem een bad, niet binnenkomen.’ Wat was dit voor nieuwe bedeesdheid? De echtgenoot duwde het gordijn opzij en ging naar binnen. Dubbelklappend van verlegenheid zei Teeja: ‘Niet kijken terwijl ik mijn kleren aantrek, wil je?’ De echtgenoot ging verbaasd de badkamer uit. ‘Vroeger was je nooit zo verlegen,’ merkte hij op. ‘Vroeger was het anders.’ ‘Maar wij zijn hetzelfde. Kijk toch eens naar mijn nieuwe lichaam. Kijk eens naar deze snor, naar die tulband!’ ‘Die tulband heb je vroeger ook al gehad.’ De echtgenoot raakte geïrriteerd en zei boos: ‘Waarom blijf je daar binnen staan praten? Waarom kom je niet snel naar buiten?’ Teeja kwam prachtig gekleed naar buiten. Ze bekeek haar echtgenoot van top tot teen. Wat een aantrekkelijk figuur. Die krullende snor! Zo'n gespierde gestalte! Zwarte krulhaartjes! Opzij kijkend zei Teeja: ‘We moeten het boze oog afwenden. Kom, laat me een zwarte band om je pols winden om het geluk af te smeken.’ Vandaag zag Teeja er heel anders uit in de ogen van haar echtgenoot. Die met nectar gevulde ogen! Die bedwelmende jeugd! Uit alle porieën van zijn lichaam vonkte het vuur. Toen Teeja's vingers zijn pols aanraakten om de zwarte band vast te maken, had hij de grootste moeite zich te beheersen. Van zijn hoofd tot aan zijn tenen flitste de bliksem door zijn lichaam. Hij pakte Teeja's arm en zei: ‘Vandaag zal ik alle oude rekeningen met je vereffenen.’ Teeja bleef zwijgend met gebogen hoofd staan. Ze vroeg zich af waarom haar echtgenoot dergelijke taal gebruikte. Om zijn vrouw nog meer te plagen, voegde hij eraan toe: ‘Vandaag zullen we geen kaars nodig hebben in de slaapkamer. Ik zal zoveel licht en warmte veroorzaken dat je het nooit meer zult vergeten.’ | |
[pagina 45]
| |
‘Zo is het wel genoeg,’ berispte Teeja haar echtgenoot. ‘Je bent nog maar net een man geworden, maar nu al ken je hun manieren.’ ‘Het lijkt wel of de zon vandaag niet wil ondergaan.’ ‘Die gaat gauw genoeg onder, wees niet zo ongeduldig. Je zult wel slaap hebben, nu je de hele nacht wakker bent geweest. Waarom doe je geen dutje terwijl ik even naar het dorp loop?’ ‘Jij bent ook wakker geweest - maar wat betekent dit? Ben je van plan alleen te gaan en mij hier achter te laten?’ ‘Wil je dan dat ik met jou meega? Het lijkt wel of je helemaal geen schaamte bezit, maar ik ben mijn verstand niet verloren. Denk je soms dat je het kunt redden zonder rekening te houden met de buitenwereld?’ Glimlachend zei haar echtgenoot: ‘Het ziet ernaar uit dat ik je zal moeten leren hoe het in de buitenwereld toegaat.’ En met deze woorden tilde hij Teeja op. Ze stribbelde tegen maar dat hielp niets. Hij legde haar neer op het bed van rozen en stortte zich op haar. Er daalde duisternis voor hun ogen en er verspreidde zich een nieuw licht. De bloemblaadjes van de lotus leken op het punt te staan te breken, maar dat gebeurde niet. Teeja had het gevoel alsof het hele universum haar lichaam binnendrong. Toen ze zich van elkaar losmaakten, duurde het even voordat ze hun bewustzijn terughadden. Toen zei de echtgenoot met gesloten ogen: ‘Wat hebben we veel dagen verspild met dat gestoei.’ Zich omdraaiend antwoordde Teeja: ‘Verspild? Hoe bedoel je, verspild? Die vreugde is onvergetelijk, ook na de dood.’ Elke nacht speelde zich hetzelfde tafereel af! Terwijl hij deze toneeltjes opvoerde, begon het nieuwe besef tot de geest van de echtgenoot door te dringen dat een man sterker is dan een vrouw. Sterker nog, een zwakke vrouw is van geen enkel belang vergeleken bij de onbegrensde kracht van een man. Een man is inderdaad ontzettend sterk. Die nacht ontving Teeja weer het zaad van haar echtgenoot in haar schoot. Tijdens het laatste uur voor de dageraad vielen ze allebei uitgeput in een diepe slaap. Toen de echtgenoot zijn ogen opende, was de zon al hoog aan de hemel geklommen en scheen de kamer in. Toen hij de zonnestralen zag, werd zijn hart met trots gevuld en begreep hij dat het vuur en de kracht van een man in de vorm van de zon aan de hemel verrijst. De vrouw is slechts zijn schaduw. Vroeger hadden ze beiden in dezelfde mate dit paleis bezeten. Allebei hadden ze dezelfde rechten en waren even belangrijk. Misschien dacht Teeja dat ook nog steeds! Dat was niet zoals het hoorde. Deze kwestie moest voor eens en voor altijd geregeld worden. Wonder boven wonder wachtte hij zelfs niet tot Teeja zelf wakker werd, maar hij schudde haar door elkaar en riep luid: ‘Teeja, Teeja!’ Teeja ging geschrokken overeind zitten. ‘Waarom maak je me zo | |
[pagina 46]
| |
plotseling wakker?’ vroeg ze terwijl ze in haar ogen wreef. De oren van de echtgenoot werden niet aangenaam gestreeld door die vraag. ‘Je slaapt maar wanneer je wilt,’ antwoordde hij droogjes, ‘maar nu wil ik gewoon antwoord op één vraag. Wie is de eigenaar van dit paleis? Jij of ik?’ Teeja begreep de strekking van deze vraag niet helemaal. Ze gaf niet onmiddellijk antwoord, maar bleef stil zitten. Haar echtgenoot herhaalde ongeduldig zijn vraag. Terwijl ze naar zijn krulsnor keek antwoordde Teeja: ‘Waarom maak je je druk over wat wie wel of niet bezit? Wij tweeën leven samen in dit paleis, is dat niet voldoende?’ ‘Ik vraag je niet wie er wel of niet samenleeft. Geef me een direct antwoord op mijn vraag. Wie is de echte eigenaar van dit paleis?’ ‘De geestenhoofdman,’ zei Teeja met zachte stem. Dit antwoord ontmoedigde hem even, maar hij herstelde zich snel en zei boos: ‘Waarom draai je erom heen? Nu het eenmaal aan ons is gegeven, wie is dan de eigenaar? Geef antwoord. Wie bezit dit waardevolle eigendom? Jij of ik?’ Teeja's geest was als verdoofd. Wat een ommekeer in de loop van één nacht! Beeja had zulke vragen nooit gesteld en dergelijke antwoorden nooit verwacht. Zodra een man het overnam, werd alles op zijn kop gezet. Het zou fataal zijn als ze nu een uitvlucht zocht. Ze zei: ‘We hebben allebei gelijke rechten op dit bezit, maar als je daar nog over twijfelt, kun je het aan de geestenhoofdman vragen.’ De echtgenoot voelde hoe alle zenuwen in zijn lichaam zich spanden. ‘Probeer me maar niet bang te maken met je gepraat over de geestenhoofdman,’ zei hij honend. ‘Waarom zou hij mijn partij kiezen tegen jou? Wat voor voordeel heeft hij erbij aan mijn kant te gaan staan? Maar ik heb nooit geweten dat je zoveel ontrouw kon koesteren in je hart.’ ‘Dan weet je het nu.’ Dit wekte de woede op van de man met de krulsnor en hij werd woest van kwaadheid. ‘Denk maar niet dat ik me laat intimideren door die minnaar van je,’ riep hij uit. ‘Ik zal mijn eigen koninkrijk stichten. Ik zal enorme rijkdom vergaren en een groot leger bij elkaar brengen. Ik zal machtige forten bouwen en in de harem zullen honderden koninginnen zoals jij voor me zorgen.’ Teeja onderbrak hem: ‘Hoe kun je zo vroeg op de ochtend zoveel onzin uitkramen?’ Dit zeggende stapte ze uit het bed van rozen en ging de kamer uit. Het paleis stond haar nu tegen. Hoe was het mogelijk dat deze ‘ik’ in de loop van één nacht tussen hen was gekomn? Dit was hetzelfde lage en slechte pad dat hun voorouders hadden betreden. Als zij dit pad bleven volgen, konden ze het niet vermijden in hetzelfde moeras ten onder te gaan. Net zoals de duisternis de hemel bedekt zodra de zon | |
[pagina 47]
| |
ondergaat, zo vulde een zwartheid Beeja's ziel op het moment dat ze een man werd. Teeja vond geen rust, ook niet nadat ze had gebaad in de bron van nectar. Zelfs de zon en de maan staan machteloos tegenover een verduistering. Als ze zou blijven, zouden ruzies hun verbittering alleen nog vergroten. Het was beter om weg te gaan en de nicht op te zoeken bij haar schoonfamilie. Waarom zou ze niet daarheen gaan, in plaats van hier op nieuws van haar te wachten? Misschien kon het conflict worden bijgelegd als ze een paar dagen van elkaar scheidden. Ze trok eenvoudige kleren aan en opende toen de deur om te vertrekken. Woedend pakte de echtgenoot haar sluier vast en vroeg: ‘Waar ga je heen nu je mijn hart in vuur en vlam hebt gezet?’ ‘Je gelooft het toch niet, ook als ik je de waarheid vertel,’ antwoordde Teeja rustig. ‘Dus wat heeft het voor zin het je te zeggen?’ ‘De zin ervan kan me gestolen worden - hoe durf je ergens heen te gaan zonder mijn toestemming te vragen?’ Wat een kloof was er tussen hen ontstaan tijdens deze ene dag! Teeja deed haar best de vrede te bewaren en antwoordde: ‘Je bent vandaag niet goed bij je hoofd. Ik ga eens horen hoe je nicht het maakt bij haar schoonfamilie. Over een paar weken zul je je verstand wel weer terug hebben. Dan kun je me bericht sturen en kom ik onmiddellijk terug.’ ‘Doe niet zo brutaal tegen me! Alsof ik niet weet dat je wilt samenzweren met die troep geesten om een einde aan mij te maken! Ik ken hoeren als jij maar al te goed! Kom onmiddellijk binnen, anders...’ ‘Wat wil je anders doen?’ vroeg Teeja glimlachend. Door de glimlach om haar lippen verloor hij het laatste restje zelfbeheersing dat hij bezat. Hij liet haar sluier los en greep haar bij de haren. Eén ruk en Teeja viel op de grond. Haar bij haar haren vasthoudend verklaarde hij: ‘Ik ben niet zo gek dat ik de slaaf word van mijn vrouw en me vrouwenonzin laat aanleunen.’ Daarna sleepte hij Teeja naar binnen en gooide haar op het bed. Ze klemde haar tanden op elkaar en sloot haar ogen. Daarna ontsnapte er geen geluid meer aan haar lippen. Ze voelde aan dat het vernederend zou zijn om zelfs maar een kreet te slaken in het bijzijn van zo'n lafharige echtgenoot. Ze kreeg het gevoel of ze zou stikken. Na een tijdje zonk ze weg in een diepe put van bewusteloosheid. Haar bewusteloos achterlatend, verliet hij het paleis. Hij grendelde de deur aan de buitenkant en begon toen als een waanzinnige door het bos te dolen. Tijdens zijn omzwervingen kwam hij terecht bij de berg en begon die te beklimmen. Diezelfde lelijke berg leek hem nu een hoop droge stenen en hij vond hem kleurloos en afstotend. Het leek of de Natuur zich had ondergedompeld in verdriet en een dode betreurde. | |
[pagina 48]
| |
Zodra hij de top had bereikt, kwam de herinnering aan die dag terug. Zelfs als hij zijn ogen sloot kon hij dat beeld niet kwijtraken en daarom deed hij geschrokken zijn ogen open. Ach, die regenbuien die uit de hemel neerdaalden! Die lippen! Die onbeheerste omhelzingen! Dat ongeschonden beeld van liefde! Elke porie van zijn lichaam verlangde ernaar weer Beeja te worden. En tegelijk met dat verlangen veranderde zijn gestalte. Weer dezelfde gladde wangen. De twee lotussen die in de blouse bloeiden. Verlangend naar de aanraking van Teeja's handen! Beeja rende de berg af, ontgrendelde de deur van het paleis en holde naar binnen. Ze schudde de bewusteloze Teeja door elkaar en riep uit: ‘Teeja, Teeja... Ik ben niet langer een man. Doe je ogen open en kijk naar je eigen Beeja.’ Na veel geschud kwam Teeja weer bij bewustzijn. Toen ze haar ogen opendeed zag ze Beeja die zich over haar heenboog. Er stroomde weer de vroegere liefdevolle genegenheid uit haar ogen! Ze bezat weer hetzelfde saffraankleurige lichaam! Ze stortten zich in elkaars armen en daar zijn ze nog steeds.
* * *
Dankzij de toverkracht van de geestenhoofdman, brandde niet alleen dat smerige zaad van een man maar ook Teeja's schoot voor altijd. Het wezen genaamd man durfde zich niet binnen een afstand van 24 plus 24, dus totaal 48 mijl van die plek te wagen. Maar één keer is het me gelukt hen te bezoeken, op uitdrukkelijk verzoek van Teeja. Toen heb ik dat prachtige paleis met eigen ogen gezien en dit verhaal uit Teeja's mond opgetekend in haar eigen woorden. Zou de geestenhoofdman mij gespaard hebben als ik ook maar één woord aan haar relaas had toegevoegd?
(Vertaald door May van Sligter)
Dit verhaal werd oorspronkelijk geschreven in het Rajasthani en is, net als veel andere verhalen van dezelfde auteur, gebaseerd op een legende uit Rajasthan. Het werd gepubliceerd in het Hindi in een bundel getiteld ‘Duvidha’ en in het Engels vertaald door de redactie van ‘Manushi’. Uit: Vijay Dan Detha, ‘Naya Gharvas’, in: ‘Manushi’, september 1983, pp. 32-45. |
|