Lust en Gratie. Jaargang 3
(1986)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
[pagina 67]
| |
1 DecemberVanmorgen werd ik heel vroeg wakker. Er brandde nog een kaars op mijn nachtkastje. Vera lag op haar knieën, haar hoofd begraven in mijn nek en ze snikte. Ik vroeg waarom. ‘Alles op aarde is trouweloos. Ook schoonheid. Jij bent oud geworden.’ Haar gezicht was een en al tranen en de tranen dropen overal uit: uit haar ogen, haar neus en de diepe kuiltjes bij haar mondhoeken die haar mond zo'n tragisch trekje geven. Ik antwoordde: ‘Ja, dat is waar.’ | |
6 DecemberZe is een fantastisch actrice. Zo iemand als zij heeft nog nooit bestaan, nu niet en ook nooit niet. Toen we gisteravond thuiskwamen uit het theater vroeg ik haar: ‘Vera, ben je gelukkig?’ In plaats van te antwoorden zette ze me op het bed en knoopte mijn jurk open. Toen zei ze: ‘Je bad is klaar. Ga mee. Ik heb er je favoriete badolie in gedaan.’ ‘Vera, dat gevlei en dat gedweep met jou! Je hebt ze zoveel | |
[pagina 68]
| |
plezier geschonken. Maar ben je gelukkig?’ ‘Daar ben ik aan gewend. Maar kom, kom. Het bad wordt koud. Kom.’ ‘En ben je aan mij ook gewend geraakt?’ ‘Nee, dat zal ik nooit kunnen.’ Ze kuste mijn ogen, mijn lippen en borsten en streelde mijn lichaam. Ja, ik heb echt een mooi lichaam. Betekent dat dat mijn plezier wordt veroorzaakt door het feit dat ik schoonheid vertegenwoordig? Raak er niet aan gewend! Ik kan zelf maar niet aan mijn eigen schoonheid wennen. | |
8 DecemberVera bestelde zijden en wollen stoffen voor me op een breedte die mij zou passen. Ze knipte er drie lengtes uit. Ze spelde ze me op de schouder vast en aan een zijkant van bovenaan tot de knie. Dat waren mijn chitons. Op hen na ben ik naakt. Ik vind dat zo aangenaam: als ik ze draag lijk ik zo lang en soepel en licht, alsof ik echt naakt ben. Aan mijn blote voeten draag ik sandalen. (...) | |
15 DecemberVanochtend ging ze naar de naaister. Ik bleef hier om veren vast te naaien. Toen liet ik ze op grond dwarrelen en ging liggen, met mijn borsten onder me: ze zijn zo knus, klein en stevig. Er staan stoelen of tafels in mijn kamertje. Vera zegt dat alleen barbaren gaan zitten. Alleen een liggende houding is mooi en staat het lichaam goed. Over matrassen langs de muren heeft ze tapijten gelegd en er hier en daar kussens op gestrooid... Ik lag daar met mijn armen languit en mijn hoofd op mijn ellebogen. Dat is zo bevorderlijk voor de herinnering. Zo lang is het nog niet geleden dat ik bij ze woonde. Grootmoeder was zo sentimenteel en toch koel. Dat was wat Vera zei... Vera is vreemd. Maar ik zou me in alles aan haar onderworpen hebben. En zelfs nu doe ik dat... En inderdaad, toen ik vanochtend met mijn hoofd op mijn ellebogen lag, herinnerde ik me die avond, zo vlak voor mijn huwelijksdag. Grootmoeder vertelde me dat de man van mijn moeder noch haar echtgenoot noch mijn vader was. (...) Ik was niet geschokt. Uiteindelijk was er niets in mij of om mij heen veranderd door het feit dat ik iets te | |
[pagina 69]
| |
horen kreeg wat lang geleden was gebeurd en wat iedereen wist. Ik dacht er toen zelfs niet over na of ging er naar gissen. Het verveelde me. Ik probeerde me gewoon moeder te herinneren. Niet zozeer herinneren alswel me haar voor te stellen, want moeder was in het kraambed gestorven en grootmoeder had me geadopteerd. Maar zelfs dat bleek onmogelijk: in plaats van moeder zag ik alleen een jongere grootmoeder en zij was voor mij van weinig belang. (...) Maar ik kon niet begrijpen waarom die krachteloze man met mijn moeder was getrouwd. Waarom had hij haar zo slim verleid (dat had mijn grootmoeder me verteld), haar in een restaurant aan iemand anders voorgesteld en haar toen zwanger naar grootmoeder gestuurd en een scheiding gekregen op grond van impotentie? Dat weet Vera ook niet. (...) ‘Een armoedig zaakje van de betere kringen!’ zei Vera. Vera veracht de betere kringen en ze veracht mannen. Vera is echt schitterend. De manier waarop ze onze theaterloge binnenkwam op de avond voor mijn huwelijk! Grootmoeder was net even ergens heen. Ik stond daar met hem alleen toen ze onstuimig de deur openwierp, lang en met een regencape over een koninginne-kostuum, een vergeten kroon op haar hoofd. Heel snel zei ze iets tegen hem. Hij begon helemaal te trillen en liet mijn hand onder zijn arm wegglijden. Vera pakte me ruw bij de arm en trok me mee... Ze loodste me door sombere, stoffige ruimten, tussen vreemde machines en bouwsels door, langs bergen en dalen en een wankelend woud naar haar kleedkamer. En ze hield me nog steeds hardhandig bij de arm vast. Daar gooide ze de deur dicht, bruutweg voor de neus van een paar knappe vrouwen met de verliefde ogen van aanbidsters. Ik weet niet meer wat ze zei. Het was alsof ze helemaal in brand stond. Ze kuste mijn handen en ik realiseerde me dat ze die avond alleen mij had gezien, dat ze alleen voor míj had gespeeld, dat ze van mij hield en dat dit alles waanzin was. Ze keek me aan met die ogen die geen keus lieten - en ik zag ze die hele hallucinerende nacht lang - en toen beval ze mij de volgende ochtend naar haar toe te komen. En toen liet ze me gaan. Vera! Ze was helemaal niet aardig. Zij... of is ze gewoon blind, een zottin en ziet ze niemand anders? Maar soms vind ik dat het net is alsof ze dwars door zichzelf heenkijkt naar iets anders en niet naar zichzelf. En dan voel ik mij niet op mijn gemak. Waarom ging ik op de ochtend van mijn huwelijk naar dat rendez-vous met haar, precies hier, in deze kamer die vroeger haar slaapkamer was...? Ze ontving me liggend in bed, ziek, omdat ze de hele nacht had gehuild | |
[pagina 70]
| |
in een staat van waanzin. Haar stem klonk onaangenaam in deze kamer, niet zoals op het toneel, maar hol, onvast en onaantrekkelijk: ‘Je moet ze opgeven. Jij bent niet een van hen. Ik zal je dat zelf leren. Ik zal je mooi maken omdat ik mooi ben. Bij mij zul je een goddin zijn...’ Ze drukte pijnlijk hard mijn hand en ik wist niet of haar gezicht, vol lijden en tranen en onheilspellende passie, nu mooi was of niet. (...) De lijnen van haar lichaam tekenden scherp onder de deken. Ik wist dat zij hardvochtig zou zijn. Maar haar ogen, zo donker als het purperblauw van druiven, waren onverzoenlijk. Maar ik kan beter haar ogen niet aan mijzelf beschrijven. 's Ochtends, toen ik op mijn ellebogen lag, wist ik dat het me nooit zou spijten dat ik mijn verloofde had afgewezen en ik kleedde me met mijn oudstehoed en mantel (bij Vera zou alles tenslotte heel anders zijn, dat begreep ik wel) en zei tegen grootmoeder had ik voorgoed wegging. Eerst huilde grootmoeder over mijn onvolwassenheid, over dankbaarheid jegens een zuivere vrouw van een oudere generatie, over mijn adoptie... toen hief ze plotseling in blinde woede haar handen en vervloekte me met een breed gebaar, waarbij ze mij haar moederschap en de erfenis ontzegde. Grootmoeder bleek tamelijk trots te zijn... En zo deed ik weer eens een poging me mijn moeder te herinneren, dat probeerde ik vanmorgen tenminste, maar in plaats daarvan kon ik alleen aan Vera denken. Eindelijk kwam ze terug van haar naaister. Ik hoorde haar ongeduldig aanbellen, de vallende paraplu en haar enigszins onregelmatige en driftige stappen mijn kant op ijlen. Vlak daarop stormde ze mijn kamer binnen. Ze gooide haar hoofd achterover en sloot haar lippen om de mijne tot mijn hoofd duizelde in een zoete en zachte rondedans. ‘Vera, hoe kussen mannen?’ ‘Dat weet ik niet. Dat ben ik vergeten. Ik ben alles vergeten.’ ‘En is het niet pijnlijk voor je dat je je niemand kunt herinneren?’ ‘En voor jou? Om mij ben je alles kwijtgeraakt.’ ‘Nee, ik vind het fijn om bij je te zijn.’ Ze omhelsde me dankbaar en kwam naast me zitten, nam me op haar schoot. ‘Vera, waarom ging mijn moeder dood zonder me te vertellen wie mijn vader was?’ ‘Kennelijk omdat hij een heel voornaam iemand was.’ ‘Dat zei grootmoeder ook.’ ‘Dan had je grootmoeder gelijk. Jij hebt koninklijk bloed in je aderen.’ Het leek mij dat Vera de actrice speelde door zo'n toon aan te slaan. | |
[pagina 71]
| |
Maar van mij mocht ze, ze was tenslotte een groot actrice. ‘Maar Vera, soms verzin ik dat mijn vader een jockey was of een stalknecht en dat mijn moeder daarom niets heeft gezegd.’ Vera duwde me van zich af en huilde van woede. Maar ik aaide haar tot ze kalmeerde. ‘Vera, waarom ben je verliefd op me geworden? Waarom heb je me bij je genomen...? Ik heb geen talent.’ ‘Nee, je hebt geen talent.’ ‘Waarom wilde je mij dan mee het toneel op?’ ‘Zomaar. Ze zeggen dat mensen moeten werken.’ Plotseling, met dat vuur en met die stem die iedereen doet huiveren en die je zenuwen laat tintelen: ‘Nee, dat is niet wat ik zei. Jij hoeft niet te werken omdat je werkelijk mooi bent. Maar omdat je echt mooi bent kan ik je niet aan mensen uitleveren. Ze kijken. Ze zien schoonheid. Niets is blijvend in het leven. De vonk vlamt op en dooft dan uit. Alleen pijn en gekwetstheid blijven over en het is niet mogelijk te begrijpen met welk doel. En daarna is alles monotoon. En wordt steeds monotoner. Maar schoonheid! Zeg me, liefste, waar komt die vandaan, wat is dat toch, schoonheid?’ Weer bedekte ze mijn haar, mijn lippen en tanden met haar kussen... Ze maakte de gespen los die de chiton rond mijn schouders houden en kuste mijn schouders en borsten en mijn slanke rug die ik zo heerlijk soepel en trillend vind aanvoelen onder strelingen... en Vera wist van geen ophouden. Ze bleef me maar kussen, snikkend en huilend met die stem waar de theatergangers in de loge's en op de balkons zo opgewonden van werden, als één enkel verdwaasd lichaam, als één enkele razende ziel. Ze bleef steeds jammeren: ‘Ik moet je overgeven aan de mensen. Grootmoedig zijn! Grootmoedig! Dit is het onderscheid tussen mens en dier!’ (...) | |
20 DecemberVanavond is er geen voorstelling. Beneden hebben de bedienden de instructie om geen bezoekers binnen te laten. Vera deed dat vaak, opdat we een vrije avond samen zouden hebben. Ze las ‘Lear op de heide’. Haar kamer leek helemaal niet op een heide! Alleen maskers die onrustig glinsterden op een doorzichtig kamerscherm... Achter ze flakkerden rusteloze vlammen in de haard en die gaven dat effect. | |
[pagina 72]
| |
Die maskers waren gemaakt door haar vriend, een beroemd kunstenaar. Maar nu was Vera van hem vervreemd geraakt. Ik heb zo'n idee dat Vera niet van kunstenaars houdt. Zelfs in de tijd dat ze veel met hen omging heeft ze nooit model voor ze willen staan. Het was verwarrend om de uitbarstingen van Koning Lear over ontrouwe liefde te horen en haar wilde en spookachtige gezicht te zien, terwijl ze over het dikke tapijt stampte tussen de meubels van haar moeder, die een non was geweest. De regenvlagen en de wind over de heide - en toen alles stil werd bleef de haard gewoon branden, droog knappend met blauwe en rode vlammen en de twee antieke olielampen... Alle maskers begonnen opeens te leven door die blauwe en rode tongetjes. Ze begonnen te roepen, de gapende muilen begonnen te krijsen, vloekend onder waanzinnig gelach. Toen was alles opeens stil. De oude Lear, met zijn gescheurde kleren en waanzinogen was stil. Alle maskers waren tot zwijgen gebracht. En de wind en de regen waren niet meer te horen. De vlammen in de haard brandden weer kalm. De stilte breidde zich uit. Ondragelijk lang, vond ik. De stilte van de maskers bleek het allergriezeligste en ongewoonste te zijn dat ik ooit heb meegemaakt. Ik begon te schreeuwen: ‘Vera, Vera, kom terug. Dat kan je niet doen, zo dicht bij me hier in de kamer.’ | |
20 DecemberIk zag de Heilige Maagd in mijn slaap. Ze leek op Vera, alleen rustiger, dikker en groter. Net een godin. Hetzelfde sombere donkere haar, maar onder een groene sluier. De ogen hadden het donkere purper van druiven. En de lippen waren vol en vochtig, heel streng, net als die van Vera, maar totaal zonder die trilling of het krullende mondhoekje dat me bij Vera zo van m'n stuk bracht en dat haar mond een tragisch trekje geeft (samen met de kuiltjes bij haar mondhoeken). Ze was heel lang en droeg een lange groene jurk. Maar ik kon nog steeds de voeten vanonder de groene zoom zien. Ze viel op de grond. Het leek wel alsof daar gras groeide en de aarde rook naar wortels en gras. Ik kuste de blanke voeten van deze wonderbaarlijke en volmaakte schoonheid tot mijn hart van louter bidden en aanbidden ophield te kloppen in mijn borst. | |
[pagina 73]
| |
En ik stierf. Toen verspreidde zich langzaam een zachte, vloeiende zoetheid door mijn aderen... en werd ik wakker, uitgeput. | |
22 DecemberIk kon niet slapen. 's Ochtends zag ik haar voeten. Vera's voeten zijn mooier dan de mijne. Ze zijn zelfs nog mooier dan haar goddelijke schouders. Ze sliep. Ik knielde naast haar bed. Ik kuste devoot haar voeten. Mijn hart hield bijna op te kloppen. Vera werd wakker. Ze keek naar me zonder haar warme marmerachtige huid terug te trekken. Opeens, alsof ik werd meegevoerd in een hete wervelwind, raakte ik mijn verstand kwijt... Moeder, godin, vriendin! Zij wist alles. Betekent het dat dit mijn schoonheid is? Ik huil nog steeds. Ik huil en schrijf. Ik lag de hele dag met mijn borsten op het kussen. Vera was de hele dag weg. Ze werd ergens gefêteerd. Ze was ergens mee naar toegenomen. Opeens werd ik doodsbang. Wat had ik een vreemd lot! Ik geloof in het lot. Ik herinnerde mij een schilderij, een kopie van een Italiaans schilderij, ik geloof van St. Agatha. Haar tepels werden eraf geknepen met twee tangen en de twee beulen tuurden met wrede nieuwsgierigheid in haar ogen. Maar Agatha's ogen keken gelukzalig, o zo gezegend. Ik bad vaak tot haar toen ik bij grootmoeder woonde, maar ik had haar achtergelaten. Ik dacht dat bij Vera alles anders zou worden. Nu kwijn ik weg. Ze had me kunnen troosten. (...) | |
27 DecemberVera kreeg een cadeau, de ‘Rustende Panter’. Het was een klein beeldhouwwerkje. De kunstenaar Saboerov bracht het mee. Ik was toen niet thuis. Ik was naar mijn grootmoeder gegaan voor mijn geboorteakte. Grootmoeder kon me natuurlijk niet van mijn naam beroven. Eigenlijk heb ik geen naam en dat staat me wel aan. (...) | |
[pagina 74]
| |
Vera was vandaag wat verward. Maar ze beminde me zelfs nog heviger. Maar dit maakte me op de een of andere manier nog angstiger. Mijn God! Wat een vreemde dagen! Als gouden nevel in mijn ogen. Volgens mij is mijn gouden nevel voor iedereen zichtbaar. (...) | |
28 DecemberVera vormt mij opnieuw. Ik denk dat ik mooi word omdat zij me ziet. Dat maakt zo rustig, zelfverzekerd en ontspannen tegelijk. Vera zei: ‘Jij kijkt zo welwillend.’ Waarom zou ik kwaadwillend kijken? Ik wens iedereen het beste, net zoals ik mijzelf dat wens. Eens vroeg Vera me: ‘Wat zou jij doen als jij iets zou willen dat iemand anders zou schaden?’ Een hele tijd wist ik niet wat ik moest antwoorden: tot dan toe hadden mensen mij weinig kwaad gedaan. Ik hun ook niet, leek me. Toen antwoordde ik: ‘Misschien zou ik dan ophouden met zoiets te willen.’ ‘Echt, uit jezelf?’ ‘Natuurlijk. Hoe anders?’ Een hele tijd ijsbeerde ze heen en weer en toen vroeg ze met starre en onrustig brandende ogen: ‘Maar als je iets zou willen hebben dat jezelf zou schaden?’ ‘Ik denk dat het hetzelfde zou zijn.’ ‘Zoiets zou je niet willen hebben?’ ‘Nee, dat zou ik niet willen.’ ‘Maar als je dat wél deed, ondanks jezelf?’ ‘Dan zou dat betekenen dat er, als je dat deed, meer plezier dan verdriet in die schade zat. Of is dat niet waar?’ In plaats van te antwoorden kuste ze mijn hand. ‘Je bent wijs!’ Zou dit nu echt wijsheid zijn? Ik weet het niet, maar het lijkt me allemaal zo eenvoudig. | |
29 DecemberIedereen had me met rust gelaten. Gisteren stuurde grootmoeder me driehonderd roebel. Wat aardig van haar! | |
[pagina 75]
| |
[pagina 76]
| |
Ik ga nu uit om een ring voor Vera te kopen. Ik had al een robijn op het oog en bleef maar denken: als ik het geld er toch voor had. En toen kwamen opeens die driehonderd roebel. | |
30 DecemberHet bleek dat Tanya in de eetkamer was toen Saboerov de ‘Rustende Panter’ kwam brengen. Vandaag zei ze onder het schaatsen, toen we hand in hand over dat heerlijke gladde ijs gleden tot onze hoofden ervan duizelden: ‘Heb je dat gehoord? Saboerov vroeg aan Vera of hij je portret kon schilderen.’ Daar wist ik niets van. Toen liet ze mijn hand los, maakte een sierlijke bocht op één schaats en zei toen: ‘Ik ben echt jaloers op je. Hij is heel beroemd.’ En toen het rondje af was: ‘Reuze voordelig voor een actrice... Maar Vera sloeg dat natuurlijk af... Weet je, het lijkt mij dat jouw intimiteit met Vera soms helemaal niet voordelig is.’ Tanya is jaloers. Maar iedereen is tenslotte afgunstig. Het heeft geen zin om jezelf van het tegendeel te overtuigen. Of is mijn intimiteit met Vera echt schadelijk? Bovendien, wat betekent voordelig? Wat kan mij een portret of zoiets schelen? Ik ben toch gelukkig? | |
31 DecemberGisteravond had iedereen in ons appartement het over de ‘Rustende Panter’. Het schijnt dat er belang wordt gehecht aan de verlengde lijn van lijf en tong. Er is iets epileptisch aan de tong. Een onmogelijke en gedwongen stijfheid. Iemand zei dat dit een ontregelend effect gaf. Een heleboel verweten Vera dat ze het werk niet prees. Vera praatte dat niet goed. Ze glimlachte geheimzinnig, boosaardig. | |
1 JanuariWe vierden het nieuwe jaar, wij met z'n tweetjes. Bloemen. Wijn. We | |
[pagina 77]
| |
lidia zinovjeva-annibal, haar man en een niet-geidentificeerde vrouw
| |
[pagina 78]
| |
voorspelden de toekomst. Onze was vloeide uit met een scherpte en een schoonheid die angstaanjagend was. Voor Vera vormde de was een grafheuvel en een kruis met een gekruisigde figuur eraan. Het figuurtje was van pijn verwrongen tot een slangachtige en gespierde spanning. Heel griezelig! Mijn was werd een plat stuk. Op sommige plaatsen waren spatjes was boven het water uitgekomen in een heleboel kleine, doorzichtige en openbarstende bubbels - rozen. Het was een rozentuin, stralend, vol vreugde en in het midden stond een vrouwenfiguurtje. Ze hield haar armen gespreid en haar houding deed denken aan vliegen. We duidden elkaar ons lot. Vera zei: ‘Zie je, zie je dat je een koningin bent! Natuurlijk heb jij koninklijk bloed van je vader. Zo gaan koningen door het leven, alsof ze door een tuin lopen. Koningen rebelleren niet. Ze hebben geen reden tot rebellie. Daarom lijken ze nederig. Ze begeren niets omdat ze niets te begeren hebben. Ze bezitten alles al. Daarom lijken ze allemaal voldaan. Ze overwegen zelfs niets, omdat ménsen tijdens hun leven dingen overwegen. Maar als het leven kil wordt, zwijgen ze en drinken. Koningen hebben het eeuwige leven. Jij zult door het leven gaan als door een tuin vol rozen en genieten van het prikken van de dorens en de geurige loomheid van de blaadjes.’ Zou dit waar kunnen zijn? Opeens barstte Vera in tranen uit, onverhoeds, zo leek het wel, ook voor zichzelf, en ze besloot met de onbegrijpelijke woorden: ‘En mijn kruisiging komt door jouw gang door een tuin, vol rozen. Alle vreugde, alle lijnen, alle lieflijkheid ligt in hen besloten en jij hoort bij het leven... En ik schreeuw het naar je uit: stop! Kijk - mijn lichaam kronkelt van pijn. Dat komt omdat ik met iedere porie stop! roep. De gekruisigde slavin rebelleert.’ Vera lachte door haar tranen heen. Zo eindigde ons feestje, zo droevig en naar. Toen ze mij, ik trilde van haar angst, in bed had, maakte ze mijn haar los en streelde het met snelle bewegingen van haar gevoelige en hartstochtelijke vingers. Haar vingers voelen zo breekbaar als ik ze kus en dat geeft mij een zoet genot. Ze kuste me, met bijna smekende ogen, weer met de purperen tint van blauwe druiven. Ze bad een hele tijd. Vera weet niet hoe ze moet bidden. Dat is heel treurig. Bidden geeft mij altijd veel troost. | |
[pagina 79]
| |
Ik huilde heel lang, in mijn eentje, en hield daar pas mee op toen Vera in slaap was gevallen. Ik was doodsbang. (...) Als Vera doodgaat, ga ik natuurlijk ook dood. Ik maak er zelf een einde aan. Wat kan ik anders doen? Zo eindigde onze nieuwjaarsviering heel onaangenaam. | |
7 JanuariGisteren zag ik in de kleedkamer van het theater een kleine man met een grote kalende schedel en levendige, kinderlijke ogen. Ik was heel verbaasd toen ik zijn naam hoorde en het de grote kunstenaar bleek te zijn. Tussen haakjes, ik vond hem niet aardig vanwege die kinderlijke ogen. Vandaag ben ik ontzettend gelukkig. Ik studeer een nieuwe rol in, een die echt wat voorstelt. Misschien heb ik toch wel talent. Het is vreemd dat Vera me liever niet helpt met die rollen. Daar gelooft ze helemaal niet in en kort geleden verklaarde ze: ‘Koningen hebben geen maskers nodig. Een masker ontheft je van jezelf, het is uitstel.’ (...) | |
11 JanuariVera doet vreemd sinds die keer dat ze huilde en uitriep: ‘Ik moet je overgeven aan de mensen!’ Ze zit tijdenlang naar me te kijken met haar angstaanjagende, meedogenloze ogen en zegt niets. Vaak stelt ze vreemde vragen die moeilijk zijn te beantwoorden. Ik denk dat ze moeilijk te beantwoorden zijn omdat je misschien dom lijkt als je een eenvoudig antwoord geeft. (...) En 's nachts werd ik eenzaam; Vera sliep niet meer in mijn bed. Misschien kwam dat omdat ze 's nachts huilde. Tragiek is prachtig als het achter een masker vandaan komt, maar als het zo open en bloot voor me staat... als ik er zo hevig bij betrokken wordt... ik weet niet of ik er zoveel om geef. Op de een of andere manier lijkt het dan alsof ik mezelf martel. Toevallig ben ik óók snel in tranen en ik huil vaak en om de geringste aanleiding. | |
[pagina 80]
| |
13 JanuariIn mijn kamer staat de hele vensterbank vol camelia's. Er staat een hele camelia-struik in een houten kuip. Ik hou verschrikkelijk veel van camelia's. (...) In wezen houd ik van camelia's en niet van rozen. Vera dringt mij haar rozen op. Kwam mijn rozentuin niet voor háár tevoorschijn? Of waren de wasbobbeltjes van mijn voorspelling soms camelia's? Vandaag kwam Saboerov zonder Vera. Hij vroeg me om een cameliabloem. Die gaf ik hem. Toen Vera terugkwam en ik het haar vertelde, werd ze opeens bleek, haar gezicht vertrok en ze sloeg me. Dat was monsterlijk. Ze sloeg me met de vlakke hand op wangen en hoofd, ze was enorm sterk, over haar toeren, de ader op haar voorhoofd zwol op en haar mond was verwrongen. Ik voelde zowel medelijden met haar als afschuw. Daarna zat ze de halve avond in een rare houding op de grond en ze zag er een beetje komiek uit in haar doorzichtige nachtjapon: haar armen om haar knieën, haar hoofd naar beneden, helemaal opgerold en opeens zei ze geheimzinnig: ‘En toch heb ik het beloofd... Jij zult de hunne zijn.’ Ik huilde. Ze vroeg niet om vergiffenis. Is ze echt niet bang dat ik haar zal verlaten? Het is krankzinnig! Soms lijkt het wel alsof ze het erop aanlegt dat we uit elkaar gaan. Zal ik echt weggaan? Laat ze me maar slaan. Kan me niet schelen, ik houd van haar. | |
14 Januari(...) Ik denk dat ze voor twee dingen het allerbangst is: gewoonte en ontrouw. Vaak kun je die angst in haar ogen zien: verveel ik mij of ben ik haar ontrouw? Maar ik zou me nooit bij haar kunnen vervelen. Dat heeft een reden: Vera is beroemd maar Vera gaat ook dood. Ondanks alles. Met haar grote, sterke en onstuimige lichaam weifelt en wankelt ze tussen angst en extase en die snaar zal breken. Daar denk ik vaak over, ik bedoel dat ik me verbeeld dat hier Vera is, dood, helemaal stijf, dat ze op de tafel ligt, in een doodskist... en natuurlijk kan ik dan ook niet meer leven. Om een of andere reden is dat | |
[pagina 81]
| |
plezierig, is het heel plezierig om me degene van wie ik houd zo voor te stellen: vroeger fantaseerde ik zo over grootmoeder en later over mijn verloofde en zelfs over mijn liefste dieren, Sparky, onze kat met die knalrode vlekken in zijn donkergrijze vacht. | |
17 JanuariZo heerlijk dat Vera van die grote spiegels in haar kamer heeft. Vera is mooi, hoewel haar lichaam een beetje is afgetakeld: haar buik en borsten zijn niet meer zo stevig... Maar dat bevalt me wel, dat bevalt me zelfs heel erg. Wij zijn samen... maar Vera is gek... Ze stelt zich aan als ze in de hoge spiegels naar ons tweeën samen kijkt en vanmorgen riep ze: ‘Laat alles blijven zoals het is. Laat het zo, begrepen? Geen stap voorwaarts, geen pas achteruit. Ik roep het leven aan: houd hier halt!’ Ze is zo komisch en schitterend. | |
18 JanuariIk ben een kind: half jongen, half meisje, met een lichaam dat net begint te rijpen en gevulder wordt, terwijl de contouren van mijn armen en benen soepel en lang worden. Dat zegt Vera steeds maar tegen me. Vera is zo komisch en schitterend. | |
2 FebruariEindelijk weet ik waarom ze twee maanden geleden huilde en riep: ‘Ik moet je overgeven aan de mensen.’ Eigenlijk had ze haar besluit toen al genomen... Gisteren kwamen ze alledrie. Voordien had Vera ze uitgenodigd, in de kleedkamer van het theater. Overigens was een van hen degene die haar de ‘Rustende Panter’ gegeven had en die ze verder alles had geweigerd. Gisteren zeiden ze dat zij afgevaardigden waren van de kunstenaarsvereniging ‘De Drieëndertig’. (...) Ja, natuurlijk was dit voor haar een vreselijke opoffering. Maar ze hield van opofferingen. Ze zocht ze op. Haar masker vroeg offers van haar. Dat vertelde ze me. Kortom, gisteren stemde Vera toe. Vandaag kondigde ze mij dat aan. | |
[pagina 82]
| |
De drieënderig hebben daar een groot gezamenlijk atelier, los natuurlijk van hun eigen ateliers, want er zijn heel bekende kunstenaars onder. Daar gaan ze me schilderen. Vera zal mij er zelf heen brengen. Maar meer dan dit zei ze niet. Ik vroeg haar ook niets. Ik luisterde rustig naar haar, als water. Vera zei eens tegen me: ‘Ik vind je een beekje dat zachtjes over het glinsterende mos stroomt als malachiet in de zon. Uit mijn jeugd herinner ik me zo'n kalm, stralend stroompje.’ Nu geef ik mijn hele wil aan Vera over. Dan voel ik me beter. En ze is zo schitterend en weet zoveel. | |
7 FebruariArme Vera, alle rampen komen tegelijk. Ze begon de dagen te verbeuzelen. Ze was besluiteloos. Degene die liefheeft vindt het natuurlijk moeilijk om zelfs maar heel even de geliefde te verlaten! En toen plotsklaps weer een tegenslag. Gisteren kwam hij langs, mijn vroegere verloofde en haar vroegere minnaar. En vandaag hoorden we dat hij zich had doodgeschoten. Vera was geschokt en zei dat zij voor zijn dood verantwoordelijk was. Maar hij kwam langs om weer eens om haar liefde te bedelen, of... al was het maar uit medelijden met hem... En hij huilde. Hij vertelde haar dat hij mij wilde vergeten... dat zij, Vera, zijn noodlot was en ik ook, alleen omgekeerd. Er zit iets ongenadigs in mij, net als in Vera, maar dan omgekeerd. Ik had alles gehoord omdat Vera mij was vergeten. Haar stem hees, bijna een fluistering: ‘Nee, nee, nee...’ Hoe gruwelijk kon ze één woord steeds weer herhalen! Juist dat ene woord kon ze angstaanjagender en onverbiddelijker uitspreken dan alle andere. Maar gisteren was hij vreselijk oprecht en ongelukkig. Dat was hij trouwens altijd geweest. Daarom had ik van hem gehouden. En bij hem voelde ik me altijd vriendelijk, sterk en belangrijk. (...) Maar nu wil ik geen ander leven dan dit. Vera gaf me meer dan ik ooit hoopte te krijgen en ik wachtte geduldig de toekomst af. | |
10 FebruariOp de derde dag zei Vera: | |
[pagina 83]
| |
‘Ik houd van je lichaam omdat het mooi is. Maar ik ken je ziel niet. Ik weet niet of er een ziel bestaat. Ik vind dat ook niet noodzakelijk omdat je lichaam mooi is. ‘Maar alles verandert en jij wordt oud. Eerst wordt je gezicht oud. Je lichaam leeft langer. Een oud gezicht staat lachwekkend op een jeugdig lichaam. En daarna is een vervallen lichaam lachwekkend voor hunkerende verlangens. ‘Het is als het doffe licht van de ondergaande zon dat door de wolken wordt weerspiegeld in het water... zwak en vol illusie. ‘Misschien zou ik je moeten doden om je altijd voor mezelf te kunnen houden.’ En Vera werd heel griezelig. Ik vond dat niet aangenaam. Maar uit die woorden maakte ik op dat ze een besluit had genomen over de dag. Ze kon het niet langer uitstellen: de vastentijd naderde. En de vastentijd hield voor mij plezier in. Vera reisde met ons gezelschap naar Parijs. Ik zou Parijs zien. Na Parijs zouden we met de troep naar Amerika gaan. Vera was wereldberoemd geworden. En ik, ik zou de wereld zien. Wat heerlijk, wat een rijkdom! | |
17 Februari(...) Gisterochtend thuis flirtte ik zo! Ik stond heel lang voor de spiegel en probeerde de ene kleur na de andere. Ik speldde de plooien met bestudeerde grilligheid. Eerst keek Vera toe en toen liep ze weg, opeens kwaad en ze zei: ‘Je bent een dom kuiken en je begrijpt niet dat dit allemaal niet nodig is.’ Ze had iets op haar hart, ze hield iets verborgen en vertelde het me niet... Maar nu weet ik het. En wat dan nog? Het is voorbij en niet langer griezelig! Maar ik moet alles in volgorde vertellen. Vandaag schrijf ik een heel lang stuk. Vandaag krulde mijn haar nogal wild en tegelijkertijd luchtig en elegant. Mijn voorhoofd leek zo hoog en de huid zo fijn en matbleek. En het rees zo zacht en teer uit boven de grote ovalen van mijn geprononceerde, fel glanzende lichtgrijze ogen. Mijn mond was zacht en vol, ernstig en toch met een zweem van een | |
[pagina 84]
| |
glimlach. Een heldere kleur straalde over mijn tere lippen, als de gloed die nablijft in het verfijnde albast van dovende kolen - straalde uit over mijn matbleke wangen. Hoe luisterrijk en toch liefelijk was de glooiende lijn van mijn schouders! Mijn soepele borsten waren bewegingloos als twee zachte golfjes. Mijn tere, sterke nek boog bescheiden en toch gestreng. Mijn lichaam was lang en soepel als een rijzende en vallende brandingsgolf. Ja, ik hoor bij de waterelementen! Nu heb ik heel snel Vera's dagboek gehaald. Ik zal overschrijven wat zij over mij heeft gezegd. Ze heeft het me gisteravond zelf voorgelezen, na de eerste ochtend in hun atelier. ‘Haar haar bekroont als rossige, weelderige as het altaar. ‘Haar tere voorhoofd is de luchtige koepel boven de gewelven van haar grijze ogen. Wat zijn die stralende diepten beangstigend! Hoe streng en gloedvol is haar doorborende blik. ‘De vrucht van haar lippen is weelderig en zacht en toch is haar strelende glimlach onverbiddelijk. En als het donkerrode sap van een geopende granaatappel stroomt het bloed onder haar volmaakte huid. ‘Leven en dood vertoeven in het geestrijke sap van de roze vrucht van haar heldere lippen, dat heilige fiool van mijn waanzinnige liefde. ‘Als de verborgen vlam in het verfijnde albast van smeulende kolen doorglanst haar bloed de delicate bloemblaadjes van haar wangen. ‘Heerlijk, strelend zijn de lijnen van haar ronde schouders. ‘De soepele steel van haar nek buigt zich zo bescheiden en gevoelig. ‘Als trossen goudgele druiven waarop twee blaadjes van een bleekroze roos gedwarreld liggen, zijn haar jonge, volmaakte borsten, door de liefde opgericht alsof ze zich verheffen naar de zon. ‘Haar lichaam, zo blank als het zonovergoten hart van een theeroos en toch soepel en sterk als een torenende volmaakte brandingsgolf die hoog ópkrult...’ Hier zal ik ophouden... (...) Ik zou mezelf wel eindeloos hebben kunnen bewonderen, omdat ik gisteren zoveel heb gedurfd. Vanmorgen zei Vera zelf dat tegen mij, toen we nog in bed lagen (vannacht sliepen we samen, dat wil zeggen ik sliep en zij sliep noch huilde), ze zei tegen me met die stem van haar: ‘Vandaag ben je niet meer degene die je gisteren was. Jij lijkt iemand te zijn die ernaar blijft streven iets te bereiken, die blijft verlangen naar iets dat nog niet is bereikt en die zal veranderen en geen ogenblik stilstaan, geen seconde stilstaan en die zo in feite nooit op je bestemming zal aankomen, maar altijd en eeuwig onderweg is. | |
[pagina 85]
| |
‘Ik kan die eindeloze reis met alle vezels van mijn lichaam voelen. Wat bonst je hart onaangenaam, ongrijpbaar en toch onontkoombaar: bons, bons, bons! En je bloed gaat rond als een draaikolk... ‘Vandaag zul je rustig zijn, stil, zonder hunkering, voorgoed, voorgoed op het doek. Je bloed zal niet in brand staan, noch overlopen, noch de seconden aftellen, de een na de ander. Eén kort moment wordt afgezonderd van de rest en komt tot absolute stilstand, helemaal vanzelf, bevroren, totaal, vanzelf, eeuwig. ‘Dat is de essentie van kunst. ‘In drieëndertig oplettende en onderzoekende ogenparen zul je worden weerspiegeld door drieëndertig eeuwigdurende momenten van volmaakte schoonheid...’ Toen sprong Vera overeind en liep onder aanhoudend zwijgen door de kamer met stappen die plotseling stevig, ritmisch en tragisch waren. Ze zag er bijna angstaanjagend en helemaal niet komisch uit in haar lange doorzichtige nachtjapon. Toen bleef ze bij het raam staan en zei, terwijl ze naar de straat beneden zich keek: ‘Dit, dit is schitterend! Weet je, dit is schitterend genoeg om iemand in het geluk te laten geloven, zodat zelfs ik, ja, zelfs ik erin zou kunnen geloven en kon vergeten dat alles verandert. Láát zij oud worden: ze zal drieëndertig maal vereeuwigd zijn in haar drieëndertig ogenblikken van eeuwige jeugd. Dit, ja dit is schitterend genoeg om het leven voor alle mensen in de hele wereld voor altijd levenswaard te maken!’ Natuurlijk was Vera nooit eerder zo één geworden met haar masker dat ieder woord net zo overtuigend klonk als op het toneel. En ik geloofde erin. Daarom was ik ook mak als een lam toen Vera krankzinnig opgewonden al om elf uur (ik was al vanaf acht uur aangekleed) de kamer binnenrende, me bij de schouders pakte, me wegsleurde bij de spiegel, de lange chlamys over me heen gooide, me stevig instopte, me de trap afduwde en -schoof alsof ze een stuk deeg kneedde, me in een rijtuig propte en met me wegreed. Ze bracht me naar hen toe, de drieëndertig schilders in hun atelier. Toen ik daar eenmaal was kon ik niet goed rondkijken en wist ik niet met hoeveel ze nu eigenlijk waren. Iemand bracht ons naar binnen. Vera duwde me verder. Iemand nam mijn chlamys af, toen de shawl en maakte de gespen op mijn schouders los... Wilden ze mij? Mijn hart ging tekeer. Vanaf dat moment herinner ik me niets meer. Ik voelde me alsof ik pardoes in het water was gesprongen... Mijn | |
[pagina 86]
| |
chiton viel op de grond en raakte verward om mijn voeten toen ik probeerde te vluchten. De tranen stroomden. Mijn gezicht was in een ommezien nat. Iemand droogde het. Ik stond rechtop. Ik voelde me beurtelings koud en als door vuur geschroeid. Maar toen ik dat brandende gevoel had, zag ik opeens dat mijn lichaam dat meestal bleek is met een vleugje roze (niet het soort roze dat meestal bij blondines hoort, maar bleek met een vleugje heel bleke theeroos) en het werd donkerrood, ik bedoel, het bloosde op een beschamende en monsterlijke manier. Toen werd ik bezeten door diepe woede en trots. Ik boog mijn lichaam en ogenblikkelijk doorstroomden mijn ledematen met leven, ze werden soepel en vol, mijn hart sloeg regelmatig, om mijn lippen plooide zich een bijna niet waarneembare trotse glimlach en mijn grijze ogen schoten overwinningsvuur. Ik wist dit, ik kende dit. Ik kon het zien. En ik zag niemand, had ook geen idee van tijd. Ik was me alleen bewust van mijzelf, opeens rustig, onbewegelijk en onoverwinnelijk. (...) Toen weer naar huis. Wat is er met Vera gebeurd? Ze is overgelukkig. Ze houdt van me zoals nooit tevoren. Ze heeft mijn hele kamer vol bloemen gezet. Ze zegt dat haar hart lijkt op een enorme vogel op het hoogste punt van zijn vlucht, dat ze nu anders gaat spelen omdat alles, alles haar duidelijk is geworden, alle zielen, alle zegeningen, alle martelingen... Ze gaf me champagne. We vierden het als geliefden. Als geliefden! Ik heb geen behoefte aan een geliefde. Nooit, nooit. Gisteren werd ik onschendbaar. Gisteren gaf ik mijn eed van trouw aan Vera en zij, zélfs zij durfde mijn borsten niet te kussen... Waarom hebben ze ons het portret niet laten zien? Waren ze bang dat ik mijn heldendaad niet zou begrijpen, dat ik de hele bedoeling niet zou begrijpen? Dwazen. Wat aardig van ze! Nu ja, morgen zal ik het zien... Maar nu houd ik op met schrijven. Het is tenslotte tijd om me klaar te maken! Ik kon de hele nacht niet slapen. Ik was bang dat ik er lelijk uit zou zien. Maar nee, vandaag ben ik zelfs nog beter, nog mooier. (...) | |
10 MaartEr zijn meer dan drie weken voorbijgegaan. Hoe kan dat? | |
[pagina 87]
| |
Ik moet weer dingen gaan opschrijven, ik weet niet waarom, maar dat is noodzakelijk. Vera is niet naar Parijs en Amerika gegaan. Ze heeft al haar contracten verbroken. Ze was echt ziek. Bijna gestoord. Ik zal vertellen hoe het was. Ik zal dit dagboek afschrijven, deze stukjes dagboek, want zo wilde ze het toen ze zichzelf nog was. Bovendien lazen we het elkaar altijd voor. Daar was ze ook onwrikbaar in. Na de eerste dag in het atelier gingen we daar nog drie keer naar toe. En ik stond model. Tenslotte, op de vierde dag, lieten ze het ons zien en zag ik het. Ik? Ben ik dit echt? Is dat echt de ik van wie Vera en ik hielden? Deze ik en deze en deze...? Ik snelde van het ene doek naar het andere, het hele atelier rond. Van alle kanten zag ik mijzelf, omdat ze rondom mij hadden zitten schilderen. Of kon ik mijzelf niet op de rug herkennen? Van opzij? In driekwart profiel, in kwart profiel. En recht van voren... herkende ik mijzelf niet? Die zijn van iemand anders. Die zijn niet van ons. Van iemand anders, van iemand anders. Gewoon van iemand anders. Dit was onze schoonheid niet, niet degene die Vera bezat. Drieëndertig mismaakten. Drieëndertig monsters. En ze waren allemaal ik. En niet allemaal ik. Ik barste in tranen uit en begon te vloeken als een jockey of een stalknecht. Ik ging naar Vera. In haar ogen smeulde een soort blauwe wanhoop (haar ogen zijn zo ongelooflijk) en ik zag mezelf nóg een keer. Dat echte, unieke ik dat daar al verspild was op die doeken die mij hadden laten ontstaan. Vera, die doodsbleek was, zoals het bleekblauwe bont op de kraag van haar mantel, bracht me zwijgend naar de deur. Thuis zeiden we geen woord. Vanaf die avond ging ze niet naar het theater. Ik huilde stilletjes, kuste zwijgend haar handen met de levenloze vingers. In haar grote wijdopen ogen was geen donkerpaars van druiventrossen. Haar ogen leken op gedoofde kaarsepitten, somber zwart. Toen ik naast haar langs de spiegel liep (dat overkwam ons een van de dagen na die dag), zag ik dat ze helemaal zwart was, somber zwart: haar dikke zwarte haar was dof, haar wenkbrauwen krachtig en gelijkmatig en | |
[pagina 88]
| |
die ogen die mij door die sombere ondoordringbaarheid niet meer weerspiegelden. Maar naast haar was ik bijna vreemd, viel uit de toon, was ongehoord stralend, soepel en vibrerend en stralend tot in iedere krul van mijn asblonde haar en de glans van mijn grijze vochtige ogen. Het was verschrikkelijk. (...) Maar de volgende ochtend sloop ik stiekum van haar weg en ging naar Hen toe. Verscheidene waren er. Ze schilderden me. Daar stond ik voor ze, alleen, naakt. Want ik was van hen, voor hen, daar op dat doek. En ik keek weer. Ik ontdekte dat Vera en ik de dag tevoren erg streng waren geweest en dat ik had geschreeuwd, gevloekt als... een hoer. Ik kwam er nog een keer. En ik keek weer herhaaldelijk. Ik werd vervuld van troost, met mijn troost. De drieëndertig monsters waren naar waarheid. Zij waren de waarheid. Zij waren het leven. De scherpe brokstukken van het leven, scherpe, volkomen ogenblikken. Zo zijn vrouwen. Ze hebben geliefden. Elk van de drieëndertig (of hoeveel van hen waren er?) had zijn maîtresse geschilderd. Uitstekend! Ik raakte aan mezelf gewend in hun gezelschap. Drieëndertig maîtresses! Drieëndertig maîtresses! En ik was ze allemaal en toch was ik ze geen van allen. Ik bestudeerde het monster langdurig: zowel voordat ik model voor ze stond als daarna. Ik stond model om te studeren. Dat voelde ik heel duidelijk. Mij leek het dat ik het leven in stukjes leerde kennen, stukje bij beetje, maar elk fragment bevatte zijn eigen complexiteit en kracht. De monsters begonnen twee partijen te vormen. Met iedere dag werd dat duidelijker. De ene helft werd maîtresse en de andere koningin. (...) Ik ging naar Vera, die vaak tijden achter elkaar op de grond zat met haar armen om haar knieën, en zei tegen haar: ‘Allemaal zijn ze niet ik omdat ik alleen in jou alles ben. Ergens anders kan ik niet zijn.’ Toch ging me iets dwarszitten. Ik zocht mijzelf, maar omdat ik was verdwenen kon ik mijzelf niet voelen. Ik schoof dichter tegen Vera aan. Ik legde mijn armen om haar rechte nek. Ik streelde haar en tuurde in haar ogen: ik zocht. Ik voelde een ongewoon pijnlijk en ongemakkelijk gevoel in mijn borst. Vera's ogen weerspiegelden mij niet meer. Ze weerspiegelden mij niet meer. | |
[pagina 89]
| |
Ik huilde. Toen werd ik kwaad. Ik keek vol haat naar Vera. Met boosaardige vrolijkheid rende ik van onze verdieping langs de eindeloze trap naar beneden en de straat op, waar alles flitste en ongrijpbaar was en ik ging ernaar toe, naar Hen...
* * *
In hun aanwezigheid was ik tevreden met mijzelf. Elk apart smeekte mij naar een van de oprichters van de groep van drieëndertig te gaan. Het was die ene met het grote kalende hoofd en de levendige kinderogen. Hij woonde in Parijs en ging rond die tijd naar Amerika voor een tentoonstelling. Ik maakte afspraken met hem via een van zijn leerlingen hier, een van mijn ‘geliefden’. En ik denk dat ik binnenkort in alles zal toestemmen. Ik zal Parijs zien en Amerika en dat zal mijn leven zo verrijken. Arme, lieve Vera! Ze leeft en loopt rond in een soort staat van vergetelheid. Ze leest zichzelf rollen voor op fluistertoon, uitdrukkingsloos, onduidelijk gemompel. En haar gezicht, het ziet er uit als aarde... Ze weet niet dat ik uitga. Ze ziet me niet. Of ziet ze me wel en kan het haar al niet meer schelen? (...) Mijn weerspiegeling is er niet. Arme Vera! Gisteren zei ze tegen me: ‘Natuurlijk heb je gelijk.’ En zo zacht als ze glimlachte, helemaal niets voor haar. Toen, nog langzamer en onbegrijpelijker, voegde ze er aan toe, terwijl ze haar woorden zorgvuldig uitsprak en, tenminste zo leek het mij, na ieder woord doodging, doodging: ‘Dit is wat ik heb gewenst.’ (...)
* * *
Vera zegt dat ze nergens heen zal gaan, dat ze zich hier prettig voelt, dat ze tamelijk tevreden zal doorleven. Of ik blijf of wegga maakt niet uit. Ik zit ergens binnenin haar. Dat onsterfelijke ogenblik zit in haar. Maar ze zegt me dit alles op een erg verslagen toon, zonder de uitbarstingen die in het theater voor zoveel opwinding en verbijstering zorgden. Maar deze verslagenheid vond ik onaangenaam. Ongewoon. Ik wilde echt alles opschrijven, maar ik kan het niet. Het spijt me voor Vera en ik kan niet alles begrijpen. Wat moet ik doen? | |
[pagina 90]
| |
Moet ik mijn plannen opgeven? Maar goed beschouwd is dat waanzin. Ik bedoel, Vera's wanhoop is waanzin. | |
AprilVera heeft zichzelf vergiftigd. Wat moet ik doen? Hoe moet ik mijzelf doden? Moet ik dat wel doen? Misschien raak ik gewend aan haar dood? Vera was altijd bang voor ontrouw en gewoontes. Maar ja, als ik dan urenlang naast haar zat, gebeurde er iets met me. Het was alsof haar gedachten, die ze niet langer overpeinsde, in mij overgingen, voluit en afgerond en ik ontving ze zonder aarzeling. Ze dacht: ‘Zou het niet waar kunnen zijn dat mijn warme, tere adem, waarmee ik het leven inzuig en die nu, ja nu, zal worden onderbroken en die de onschuldigste aller dingen is, zo onopzettelijk en kwetsbaar, eigenlijk bij iedere ademteug een gewoonte is en bij iedere uitademing een blijk van ontrouw? ‘En ik zal oud worden.’ Vera is tijdens deze twee maanden lijden al oud geworden.
* * *
Iedereen zegt dat Vera altijd al in de war was. Ze kwamen ons opzoeken en begonnen zaken te regelen. Er blijkt een soort verwanten te zijn. Zij zorgen voor de begrafenis. Ik moet weg. Nu geloof ik ook dat iedereen die waarachtig is... niet in gewoontes vervalt en ook geen eisen stelt.
* * *
Vera was een tragisch figuur. Ik bedoel, tragiek was haar ware beginsel. Dus eigenlijk had ze over zichzelf geschreven. (...) Ik zal opschrijven wat ik toen van haar had overgeschreven, omdat het toen zo passend leek. ‘In elke omgeving kunnen alleen díe schepselen bestaan die ertoe zijn uitgerust er te kunnen ademen en die binnen zichzelf kunnen worden veranderd. Dit geloof ik ook. ‘Dat geldt zelfs voor het tragisch beginsel.’ (...) | |
[pagina 91]
| |
* * *
Nu heb ik haar woorden voor de zoveelste keer overgeschreven en toch zijn er woorden van mijzelf die om een stem vragen. Ik schrijf ze dwars door mijn tranen heen. Het leven is zo breekbaar en doorschijnend als dat stroompje van Vera, als hun strelingen, als mijn sensualiteit, het is echt en dat wilde Vera niet aanvaarden.
1907
Naar de Engelse vertaling van Samuel Cioran in: ‘Russian Literature Triquarterly’, no. 9, Ann Arbor (Ardis Publ.), 1974
(Vertaald door Annet Planten) |
|