Lust en Gratie. Jaargang 3
(1986)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||
In haar zesde levensjaar leidt een droom in de nacht haar achter de hoge spiegel, die in een mahoniehouten lijst aan de wand van haar kamer hangt. Deze spiegel wordt een open deur, die ze doorgaat om in een lange populierenlaan te komen, die in lijnrecht perspectief naar een klein huis toe leidt. De deur van dit huis is open. Ze gaat naar binnen en bevindt zich voor een trap, die ze opgaat. Ze komt geen mens tegen. Ze staat voor een tafel. Op die tafel ligt een kleine, witte kaart. Wanneer ze die kaart in de hand neemt om de naam erop te lezen wordt ze wakker. Deze droom maakt zoveel indruk dat ze opstaat om de spiegel opzij te schuiven. Ze vindt de wand en geen deur. Van een onverklaarbare eenzaamheid vervuld, gaat ze die ochtend naar de kamer van haar moeder om - als het mogelijk mocht zijn - in dat bed daarheen terug te keren vanwaar ze gekomen is, om niets meer te zien. Dan wentelt een berg lauw vlees, die de onreine geest van deze vrouw omsluit, zich over het ontstelde kind, en ze schuwt voor altijd, de moeder, de vrouw, de spin! Ze is diep gekwetst. Dan verschijnt voor de eerste keer het visioen: de Man in Jasmijn! Oneindige troost! Opgelucht gaat ze tegenover hem zitten en kijkt hem aan. Hij is verlamd! Wat een geluk. Nooit verlaat hij de stoel in zijn tuin, waar de jasmijn ook 's winters bloeit. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||
Deze man wordt voor haar het beeld van de liefde. Mooier dan alle ogen die ze ooit heeft gezien zijn deze ogen blauw. En ze trouwt met hem. Het mooiste is dat niemand daar iets van weet. En dit is haar eerste, haar grootste geheim. Deze stille aanwezigheid leert haar twee dingen, die ze niet meer vergeet: Distantie. Passiviteit. Veel later wordt de ene na de andere sleutel in haar omgedraaid en ze gaat niet open. Al snel vermoeid, gooit men dit kastje als onbruikbaar weg. Want over elke mannelijke schouder waarop ze in de loop van de komende jaren leunt kijkt ze naar de Man in Jasmijn. Ze blijft haar kinderbruiloft trouw. In 1957, in het dorp Ermenonville, niet ver van Parijs, vervaardigt ze zes kleine manuscripten om te proberen zich van een te machtig geworden indruk te bevrijden, wat haar niet lukt: ‘Wat een geluk, nog voor het begin te zijn. Niets kan ons overkomen omdat wij onszelf niet kunnen overkomen.’ Wanneer een miljoen rode bloedlichaampjes haar verlaten, wanneer haar lichaam zich met de ontelbare rode vlekken van een allergie bedekt, noteert ze in het manuscript van een bloedarme vrouw: ‘Iemand doorkruist mij op zijn reis in mij. Ik ben zijn woning geworden. Buiten, in het zwarte landschap met de loeiende koe, doet iemand alsof hij er is. Die blik sluit de cirkel om mij heen. Van binnen door hem bereisd, van buiten door hem omsingeld - dat is mijn nieuwe situatie. En dat bevalt mij.’ 's Nachts droomt ze van een mooi, gevaarlijk wezen: meisje en slang tegelijk - met lang haar. Het is erop uit de wereld om zich heen te vernietigen. Dan wordt het geopereerd. Zorgvuldig verwijdert men alles waarmee het vernietiging zou kunnen aanrichten. Men verwijdert de hersenen, het hart, het bloed en de tong. Maar in de eerste plaats verwijdert men de ogen, en men vergeet het haar te verwijderen. Dat was de fout die hier werd gemaakt, want nu krijgt het wezen - blind, bloedeloos, en stom - een dusdanige macht dat zijn omgeving ervoor op de vlucht moet om zich in veiligheid te brengen. Wat zou dat betekenen? Enkele dagen later beleeft ze het eerste wonder in haar leven: in een kamer in Parijs staat ze tegenover de Man in Jasmijn. De schok van deze ontmoeting is zo groot voor haar dat ze die niet kan verwerken. Langzaam, zeer langzaam begint ze vanaf deze dag haar verstand te verliezen. Het beeld van het visioen uit haar kinderjaren en de verschijning van deze man zijn identiek. Met als enig verschil dat hij niet verlamd is en er hier geen tuin met bloeiende jasmijn is die hem omsluit. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ze verlangt ernaar zich in haar gedachten op te sluiten, om de werkelijkheid te vergeten, en raakt plotseling verdiept in een manuscript ‘ter ere van het getal 9’. Dit getal wordt voor haar van de grootste betekenis. Ze schrijft: ‘Zegt men de tafel van 9 op, dan daalt men daarbij ook een - soort muzikale - ladder af, want:
Hier krijgt ze voor het eerst de hele schoonheid van de wiskunde te zien. Maar dat is nog niet alles. Iets wat ze als kind op school heeft geleerd, brengt haar ertoe ook op een andere manier telkens opnieuw de 9 als uitkomst te krijgen. Ze telt van de getallen 18, 27, 36, 45, 54, 63, 72, 81 de beide cijfers bij elkaar op en komt uit op de 9. Want:
“Wat zegt de man die in het jaar 99 geboren is - die op de ochtend van het jaar 66 ontwaakt? Zijn mooiste 99 is in de loop van de tijd op z'n kop gaan staan, en wat dat betekent weet hij zelf het beste. De 66 is bereid zich met hem samen - hals over kop - de eeuwigheid in te storten.” Nieuwsgierig geworden naar wat andere getallen te zien geven, bekijkt ze de 8. Ze knipt hem vertikaal door midden en krijgt twee drieën, die elkaar in de ogen kijken. Haar sterrebeeld - kreeft - wordt als een wat schuin zwevende 69 voorgesteld, en voor haar Europese oog verschijnt het bekende Chinese teken T'AI-CHI als 69. In de 9 ziet ze een persoon die rechtop staat en de blik naar links wendt - een richting waaruit voor haar - ze weet niet waarom - altijd het onverwachte lijkt te komen. Wanneer de 9 de 9 ontmoet, wenden ze zich allebei door haar toedoen tot elkaar, tot ze - in ontroering - met hun voorhoofd tegen elkaar aan leunen, terwijl hun voeten beneden al samengroeien. Nu vormen ze samen een hart. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||
Op dezelfde manier laat ze twee zessen bij elkaar komen, en ziet ze de schoppen-aas. Nog een keer tekent ze de 9, trekt de gebogen lijn naar beneden toe door en hangt de lus van de 6 aan zijn voet: de 8 verschijnt - als beeld van de rechtop staande eeuwigheid. Dat herinnert haar aan de zandloper. Ze benoemt de 9 tot het getal van het leven, de 6 tot het getal van de dood, en beide getallen bevinden zich - als verborgen beelden - in het beeld van de 8. In deze tijd begint ze de slang te tekenen en de gave van dit dier om met zijn lichaam - naar willekeur - de 9, de 6, de 8 en de 3 en vooral de volmaakte cirkel te vormen ontroert haar. Ze houdt zich zo intens met de 9 en de 6 bezig dat het een manie wordt. Ze komt die getallen plotseling overal tegen. Wanneer ze in de dagen dat ze met deze getallen bezig is bij een Parijse autobushalte een mooie 999 uit de automaat trekt, is ze gelukkig. Ze bezoekt een grote manifestatie tegen de atoombom en loopt geelzucht op. Met koorts in bed schrijft ze het manuscript “In het Huis van de Ziekten”. “Verlangen is verboden -”, zegt de arts in dit huis, dokter Mortimer, tegen haar. “Verlangen schaadt de gezondheid. Ik verbied het u. Het sprookje van de vervulling van de laatste wens is echt een sprookje. U bent heel erg ziek, want iemand heeft allebei de harten uit uw ogen geschoten. Geen wonder dat u steeds naar links moet kijken - de richting uit waar uw moordenaar zich ophoudt.” O - hij kwam me zo dom voor, die Mortimer, maar voor ik dit huis verliet opende ik heimelijk de deur naar de “Kamer van de Ogen”. Daar stortte de rode schorpioen zich van het plafond naar beneden en stortte met een afschuwelijk gebaar zijn eigen stekel door zijn hart. Tegelijkertijd vloog de witte adelaar door het open raam naar binnen en omhelsde mij met zijn heerlijke blauwe ogen. Ver weg van hier heeft hij zijn vleugels afgelegd en is teruggekeerd naar zijn kamer. Hij neemt plaats tegenover de lege stoel en ziet radeloos toe hoe de tijd verstrijkt. -’ Ze schrijft het manuscript ‘De Spelen voor Twee’. Het spel van de uitdijing. (Want ze zag hem voor het eerst in zijn kamer op de ongelofelijke hoogte van drie meter). Het spel van de inlijving - (want ze voelt dat hij haar bij zich inlijft, om haar, eenmaal in hem, weer te vernietigen - om deze ontmoeting ongeldig te maken). Het spel van de eendracht - (want terwijl ze inslaapt neemt hij languit gestrekt - in haar lichaam plaats, en ze rusten - als de ene sarcofaag in de andere. Wanneer ze 's morgens haar ogen opent, glijdt hij op hetzelfde ogenblik uit haar weg). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||
Een andere nacht treft ze hem in een zonnige vlakte en een woordloze wandeling met hem begint. Wat een verrukking: hij is niet verlamd! En hij neemt de mooie distantie van de Man in Jasmijn in acht. Onuitputtelijke verwondering over het feit dat een visioen werkelijkheid is geworden! Wanneer ze de nacht daarna samen met hem wil dromen, vindt ze zijn deur gesloten. Voorbij! Omdat ze er met haar verstand niet bij kan wil ze pertinent geloven dat hij haar ‘hypnotiseert’. Haar hersenen, niet groter dan die van een kuiken, begrijpen niet dat zij het is die zichzelf hypnotiseert, door het in gedachten steeds weer om dezelfde persoon te laten draaien. Hij is de adelaar die zijn cirkels boven het masochistische kuikentje beschrijft. Dit is de situatie waarin ze zich bevindt. Ze ziet geen uitweg. Ze raakt in de war. De eerste krisis begint in een bioscoop. Als de zaal donker wordt ziet ze hem binnenkomen. Hij neemt enkele rijen voor haar plaats en tegelijkertijd zit hij vlak achter haar. Een reclamefilm voor een bepaald soort olie begint. Met een voor haar onverdragelijk wordende regelmaat verschijnen flessen olie op het doek. Deze flessen worden symbolen van het mannelijk geslachtsorgaan - de aanblik ervan bezorgt haar zo'n onpasselijk gevoel dat ze bang is dat ze moet overgeven. De tweede film volgt: de redding van iemand die in de bergen is verongelukt. De jongeman wordt met en touw uit een rotsspleet getrokken. Dit beeld wordt voor haar het teken dat haar zoon in levensgevaar verkeert. Dan volgt de Engelse film ‘Hold up in London’. Vijf gentleman-gangsters beroven een bank. De film geeft haar de indruk dat zij zelf die bank is, die niet beroofd, maar geroofd wordt, alsof men haar naar een nieuwe bestemming wil brengen. Dat herinnert haar aan een spel uit haar kinderjaren: ‘Rovers en prinses’. Deze vijf gentleman-gangsters worden in haar ogen een soort geheimzinnige ‘vijfde kolonne’, die ter plekke zal zijn wanneer ze in gevaar verkeert - als redders in de hoogste nood. Een organisatie ‘Anoniem’. Waarom is ze naar Frankrijk gekomen? In 1953 - in Berlijn - gaat ze drie keer dezelfde Franse film zien om zich te bedwelmen aan een bepaald gezicht, dat hoegenaamd niets met het gezicht van de Man in Jasmijn heeft te maken. Ze identificeert zich zo sterk met het gezicht van die man, dat men opeens tegen haar zegt: ‘Je lijkt op hem.’ Enkele dagen later ontmoet ze een man en ze herkent in zijn gezicht het gezicht uit de film, waarop ze zelf is gaan lijken. Volkomen verrast hoort ze iemand zeggen: ‘Deze man lijkt precies op X uit de film.’ | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||
Deze bevestiging en het feit dat de man haar vraagt met hem mee naar Parijs te gaan brengen haar tot haar besluit Berlijn te verlaten. In Parijs ontmoet ze de ‘Man in Jasmijn’. Na de film ‘Hold up in London’ ontdekt ze 's avonds in haar hotelkamer twee rode letters op haar handdoek: H M (het is het monogram van het hotel waar ze verblijft: Hotel Minerva). Het monogram van de man aan wie ze - om een bepaalde reden - haar zes kleine manuscripten heeft opgedragen, die ze in Ermenonville heeft geschreven: Herman Melville. Ze heeft namelijk gelezen dat hij aan zijn ‘Moby Dick’ is begonnen nadat hij ‘de Ierse dame in de postkoets op reis door Engeland’ had ontmoet... Ze heeft maar al te graag willen geloven dat deze ontmoeting, die zich niet heeft herhaald, tot het meesterwerk van Herman Melville heeft geleid. Zelf heeft ze haar kleine manuscripten - zonder waarde - in de ban van een ontmoeting geschreven. En - nogal theatraal - naar de Man in Jasmijn gestuurd om ze te laten verbranden. Drie wonderlijke ontmoetingen, die uit haar kinderjaren dateren, hebben haar al vroeg te verstaan gegeven dat het de zin van haar leven is zich te laten ontmoeten. Na het visioen van de Man in Jasmijn heeft men haar naar het stokoude opperhoofd van de Sioux-Indianen geleid: Big Chief White Horse Eagle. Hij drukt een kus op haar hand, en deze hand wordt zwart. Ze weigert die kus weg te wassen. Enkele dagen later ontmoet ze de pygmee, niet groter dan zijzelf. Hij legt zijn kleine, zwarte handen onder zijn linker wang. Hij sluit zijn ogen, neigt het hoofd en begint langzaam te wiegen: gebaar van slapen. Drie stappen verder blijft ze voor de Hindoe staan, die op zijn vlakke hand een hete, van kerrie en rijst gerolde bal heeft liggen, die hij haar aanbiedt. Nu heeft ze vier zonderlinge koningen: de Witte, de Rode, de Zwarte, de Bruine! Wanneer ze nu dan ook, in deze vreemde hotelkamer, het rode H M haar aankijkt kan dat maar één ding betekenen: ontmoeting! Ze doet het licht uit, zet het raam open en gaat op bed liggen. Een groep mannen stormt de trap af. De deur van de kamer tegenover haar gaat open - ze gaan naar binnen. De kamer blijft donker. De vijfde kolonne? Ze wacht. Ze weet - nu gaat er iets gebeuren. Daar is het! Het eerste teken van TEGENOVER! Een hoog, scherp geluid. Een toon. Alsof ze op een triangel slaan. ‘PING!’ Of ze wil of niet: dit ‘PING’ is een bevel. Ze staat op. Wat nu? Het teken herhaalt zich en of ze aan een zilveren draad naar buiten wordt getrokken gaat ze de kamer uit, ‘om zich op een operatie voor te bereiden’. Merkwaardige ceremonie! ‘Ze’ verlangen van haar dat ze zich - zo mogelijk - van de inhoud der jaren ontlast, zoals een chirurg | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||
wil dat het lichaam ontlast is voor hij begint te snijden. Ze voelt zich zo dun - als een wit blaadje papier. Maar het PING! PING! PING! - klinkt opnieuw, en als ze terugkomt is ze doorzichtig geworden. Ze is als het witte niets. PING! Ze gaat liggen. Wachten. De Hindoes met het slapende kind op de arm die haar zojuist in de gang zijn tegengekomen, verschijnen even in het verlichte raam van een andere kamer tegenover haar. Een gordijn gaat dicht, daarachter begint een rond, zacht licht te schijnen, dat langzaam gaat draaien, zoals het licht in een vuurtoren. Heerlijke, kalmerende beweging. PING! Plotseling verschijnt aan de nachtelijke hemel in haar open raam een merkwaardig wit vliegveld, als een reusachtige foto. Maar nee! Het is een bewegend beeld. Het lijkt wel een film aan de hemel. Mensen steken dit vliegveld over en stappen het vliegtuig in. En plotseling ziet ze hem op de voorgrond, zoals ze hem de eerste keer in haar kinderjaren zag - maar nu staat hij en in zijn armen ziet ze zichzelf - zes jaar oud - ‘toen ze met hem getrouwd is’. In opperste verbazing bekijkt ze die twee, die in het vliegtuig stappen, en ze ziet dit vliegtuig opstijgen en in de hemel verdwijnen. De hemel is weer zwart geworden, niets is te zien. PING!-PING!-PING!-PING! Ze wacht. Een beeld van verschrikkelijke eenzaamheid verschijnt: een kelder met lege flessen - en alles is wit. Temidden van deze flessen het hoofd van haar zoon, zijwaarts neigend. Een wit marmeren hoofd, met witte lokken, die in barokke vormen het hoofd omkransen. Hij heeft zich opgehangen. Met al haar wilskracht probeert ze deze stervende aan een snelle dood te helpen. Ze blijft merkwaardig koel bij de aanblik van dit tafereel. Haar enige betrokkenheid is haar hoop dat hij niet lijdt. En eindelijk valt zijn hoofd voorover, de ogen sluiten zich - voorbij. Ze herinnert zich het beeld uit de film die ze deze dag heeft gezien: het touw boven het hoofd van de verongelukte jongen in de bergen. Dat is een voorbereiding geweest op het beeld dat ze nu ziet. Het dringt niet tot haar door dat ze hallucineert. In de toestand waarin ze zich bevindt worden de meest ongelofelijke, nooit geziene dingen werkelijkheid. Wanneer ze dus beelden in de nachtelijke hemel ziet verschijnen, zijn deze beelden daar ook werkelijk. Wanneer opnieuw het PING-PING-PING-PING van Tegenover klinkt, weet ze nu dat hij dit geluid veroorzaakt, en een ogenblik lang radeloos, gelooft ze aan hypnose. Dat zou een verstandige verklaring zijn. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||
De hemel blijft donker. Ze ziet niets anders dan de zwarte silhouetten van vier schoorstenen. Ze staart deze vertikale vormen lang aan, zonder te begrijpen wat ze betekenen - tot het PING één keer onverbiddelijk klinkt - dan weet ze: deze vier vormen zijn vier graven. Zijn graven! Vier doden, die hij liefheeft? Ze weet niets van hem. Het beeld van deze graven moet - dat begrijpt ze nu - de grens markeren die niet te overschrijden is. Plotseling klinkt aan haar deur het vertwijfelde huilen van een man. Een tomeloos snikken, zoals ze het nooit heeft gehoord. Hij beweent zijn doden. Maar als ze de gang opgaat om hem - als dat eens mogelijk zou zijn - te troosten, vindt ze niemand voor haar deur. Hij heeft zich teruggetrokken in de donkere kamer tegenover haar. Ze gaat liggen en blijft wakker. Diep ongelukkig geworden, vertelt ze hem aarzelend haar geschiedenis, die niet minder treurig is dan de zijne. Als de dag aanbreekt legt ze zes witte papieren zakdoeken in een metalen schaal en steekt ze in brand. Een witte rook stijgt recht omhoog tot aan het plafond, en ze ziet in deze rook zijn hoge, nog steeds groeiende gestalte, en het gezicht tekent zich daar duidelijk in af. Later, bij het ontbijt, leest ze een kort verhaal in het dagblad ‘Le Monde’: ‘De jonge abbé Christian... is, opgehangen, in het bos van... gevonden.’ Alsof deze man haar eigen zoon is, wiens dood ze immers in deze nacht heeft gezien, stuurt ze een brief naar het internaat in Duitsland, waar haar zoon verblijft. Het is een anagram, dat ze in de zin: Ihr hättet Eure Augen ausgerissen... (Dat gij uw ogen uitgerukt zoudt hebben...)Ga naar voetnoot* heeft gevonden. Deze zin vond ze in Galaten 4, vers 15: ‘Gij hebt u toen gelukkig geprezen; wat is daarvan over? Want ik kan van u getuigen, dat gij, ware het mogelijk geweest, uw ogen uitgerukt en ze mij gegeven zoudt hebben.’ Het anagram luidt: Euer Tag heisst: hart.
Eure Augen: sein.
Eure Haut ist Gesang - euer Rat: seh' ein.
Euer Haus ist getarnt. Eure Siege nah.
Eure Tat: ein sarg-geeintes Ruhehaus.
Uw dag heet: hard.
Uw ogen: zijn.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||
Uw huid is gezang - uw raad: zie in.
Uw huis is verscholen. Uw zege nabij.
Uw daad: een doodskist en een rusthuis één.)
Ze verstuurt deze brief, die veel weg heeft van een grafschrift, en dat is de eerste krankzinnige boodschap die ze de wereld inzendt. (Anagrammen zijn woorden en zinnen, die ontstaan door het verplaatsen van de letters binnen een woord of een zin. Alleen de gegeven letters zijn bruikbaar, en er mogen geen andere te hulp worden geroepen. Het vinden van anagrammen is één van haar meest intensieve bezigheden). Later komt ze te weten dat het internaat de vader van deze brief op de hoogte heeft gebracht, en dat hij, geschrokken, onmiddellijk op reis is gegaan, om zijn zoon vanzelfsprekend levend aan te treffen. Voor een ander anagram, uit de tijd dat ze zich met het getal 9 bezighoudt, gaat ze uit van de volgende zin:
Unsere Schicksalszahl ist die neunundneunzig.
(Het getal van ons lot is negenennegentig.)
Het in deze zin gevonden anagram luidt: Nun sucht dich sein sinnendes Auge als Ziel. Kurz
sind unsere Tage und sinken zu schnell zu Eis. - Ach!
(Nu zoekt zijn oog dat zin wil jou als doel. Kort
zijn onze dagen en te snel ten einde tot ijs - Ach!)
Of ze stelt de vraag:
Werde ich Dir einmal begegnen?
(Zal ik Je eens ontmoeten?)
Het anagram van deze zin geeft haar het volgende antwoord: Nach drei Wegen im Regen bilde
im Erwachen Dein Gegen-Bild: Er -
der Magier! - Engel weben Dich in
den Drachenleib. - Ringe im Wege -
lange, beim Regen, werd ich Dein.
(Na drie weken in regen verbeeld
bij ontwaken Je even-beeld.: Hij -
de magiër! - Engelen weven Je in
het drakenlijf. - Ringen op de wegen -
langdurig, bij regen, word ik van Jou.)
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||
Eindeloos genoegen voor haar: het zoeken in de ene zin naar een andere zin. De concentratie en de grote stilte, die deze arbeid vergt, bieden haar de gelegenheid zich volkomen van haar omgeving af te zonderen - ja, de werkelijkheid zelfs te vergeten -, dat is wat ze wil. Op een keer nam ze de zin:
Hinter dieser reinen Stirne
(Achter dit reine voorhoofd)
en zocht erin naar zijn anagram: Hinter dieser reinen Stirne
redet ein Herr, reist ein Sinn,
irrt ein Stern in seine Herde,
rennt ein seid'ner Stier. Hier
der Reiter Hintersinn, seine
Nester hinter Indien - Irr-See
Irr-Sinn, heiter sein - Ente der
drei Tinten-Herr - reisen sie
- ein Hindernis! - Retter seiner
Dinten-Herrn - ist es eine Irre?
(Achter dit reine voorhoofd
spreekt een heer, reist een zin,
ijlt een ster haar kudde in,
rent een zijden stier. Hier
de ruiter diepzinnig, zijn
nesten achter Indië - waanzee
waanzin, helder zijn - eend van de
drie tinten-heren - reizen zij
- een hindernis! - redder van zijn
tintel-heren - is het een waanzinnige?)
Vooral deze laatste vraag in haar anagram: ‘is het een waanzinnige?’ - heeft haar destijds, in Ermenonville, in verrukking gebracht, want natuurlijk heeft ze deze vraag op zichzelf betrokken.
(Vertaling: Ienne Biemans en Jacob Groot) Uit: Unica Zürn, ‘Der Mann im Jasmin: Eindrücke aus einer Geisteskrankheit. Dunkler Frühling’, Frankfurt/Berlin/Wien (Ullstein Verlag), p. 9-19. De volledige vertaling verschijnt eind 1986, begin 1987 bij Meulenhoff, Amsterdam. |
|