Den lust-hof van Rethorica
(1596)–Anoniem Lusthof van Rhetorica– AuteursrechtvrijWaer inne verhael ghedaen wordt, vande beschrijvinghen ende t’samen-comsten der Hollantscher Cameren vanden Reden-rijckers, binnen Leyden gheschiedt, den 26 Mey, des Iaers 1596. ende de volgende daghen, met het gene aldaer ghedaen, ende verhandelt is
Ballade op den Intrede vande Camer van Catwijck op Zee.
O Rethorica bloeme in aller manieren,
Zijn wy Kempenbloemkens, om dedel const vercieren
Minlijck tot u comen, zijnde in Liefden accoort,
V hier by brengende, wreede, en wilde dieren,
Te recht Wolven, Leeuwen, Beeren en wilde Stieren,
Meer gelijc, dan menschen, door haer wreedtheydt ongehoort:
Dus vaet onses Intrees meninge: Let wel op ons woort.
d'Eerst die daer voor aenstaet is Tyrannich voorstel
Off Tyrannye selver, soeckende roof, brant, en moort,
Met bloedige handen, het gesicht heel wreedt en fel,
Den welcken naer volgen alle Tyrannen seer wel,
Zo ghyse dan op de rije hier wel cont mercken:
Elck wil de meeste zijn, tot het quaet zijnse heel snel,
Dus zijnse als wilde gecleedt, tot deser percken:
Daer Liefde verjaecht is, moet wreetheydt haer verstercken.
| |
[pagina 62]
| |
Inde Schriftuer suldy van veel Tyrannen vinden,
Als Cain, Nemroth, Pharao, Saul, den bekinden:
Maer om reden wil laten wy dusdanige varen,
En zullen u van Romeynen en ander onrbinden.
Ga naar margenoot+Tarquinius Superbus is d'eerste tot dien inden
Die Servium Tullium ombracht, soo wy verclaren:
Al wast zijn schoonvader, hy wilde hem niet sparen,
Om dat hy in zijn plaets een Roomsch Coninck sou wesen:
Hy dodense alle die Tullij vrienden waren:
En Tullia zijn vrou was zijnen raet in desen,
Die met eenen Wagen reet, om te zijn gepresen
Van haren man, diese d'eerste wou als Coninck groeten:
Sy reet over haers Vaders doot lichaem, soo wy lesen.
Sy mostet met quade doot in ballingschap boeten:
Sulcx als den Tyrannen doen, sulcx sal haer ontmoeten.
Ga naar margenoot+Caij Marij, soo wel den Zoon als den Vader,
Waren groote Tyrannen: en als een Landt-verrader
Is den ouden uytsinnich gestorven een felle doot.
Den zoon most vlieden: en als een quaet misdader
Nam hy zijn selven t'leven: dus varense alle gader.
Alst bleeck, dat beyde de Gracchi bleven legghen bloot
Int velt, onbegraven. Cinna een Tyran, quam in noot,
En wert met een furie van zijn knechten omgebracht:
Ga naar margenoot+Maer desen Phalaris was boven al een Tyran groot,
Die metten metalen Os, die Perillus had gedacht,
Menichte van menschen daer in stekende heeft versmacht,
Die door het vier (daer onder gestoockt) mosten vergaen.
Ten lesten, de Gemeente rasende, met gewelt en cracht,
Heeft desen Phalaris den selven doot aengedaen.
Menich Tyran heeft doch wel te recht zijn loon ontfaen.
| |
[pagina 63]
| |
Den Coninck Cyrus uyter maten Tyrannich en wreet
Dede die van Schytien en heel Asiam groot leet:
Maer werde int lest van Tomyris noch overwonnen:
Sy sloech hen t'hooft aff, sy hadt een cuyp met bloet gereet: Ga naar margenoot+
Seggende, drinckt nu bloedt, dat ghy gedorst hebt so heet:
Zijn leven is bloedich ge-ent, soot was begonnen.
Hoe is het bloet gestort: hoe is het lancx der straten geronnen,
Doen Herodes al de kinderkens deed' ontlijven. Ga naar margenoot+
Die t'seventich Rechters in Iudea niet en connen
Zijn wreedheydt ontgaen, maer mosten al doot blijven:
Zijn Huysvrou en kinderen, tot zijn wreetheydts verstijven
Heeft hy omgebracht: maer heeft het moeten besueren,
Van lit tot lit wet hy geplaegt: rou ginck hy bedrijven:
t'Gewormte at hem t'lijff op: doots pijn deed hem trueren:
Godt plaecht den Tyrannen, men siet het al om gebeuren.
Nero een Roomsch Keyser, wreet en vol ongenaden, Ga naar margenoot+
Is al om bekent, door zijn wrede daden:
Hy heeft zijn Moeder doen dooden, en twee van zijn Vrouwen.
De Christenen werden van hem vervolght, als den quaden,
Geen wreeetheydt naer latende om haer te schaden.
Paulus en Petrus, werden in elcx aenschouwen,
Onder hem gedoot: maer t'most hem haest doen rouwen,
Want hy werde van die van Romen voor Vyant verclaert.
Hy vloot: een aerdtbevinge deed' hem grouwen:
Vervolgt zijnde, doode hy hem met zijn eygen zwaerdt. Ga naar margenoot+
Attila, oock een tyran, door zijn wreedtheydt vermaert,
Heeft bedorven, Menschen, Steden, en Landen:
Hy hiet de Geessel Godts, die daer niemant en spaert: Ga naar margenoot+
Hy is vol wijns geborsten, en gecomen in schanden,
Die wraeck wert dick genomen, sonder menschen handen.
| |
[pagina 64]
| |
Prince.
Daer zijn noch veel Tyrannen geweest, en noch leven:
Keysers, Coningen, Pausen, daer wy aff vinden geschreven,
Van haer Tyrannije, en menige wreede daet:
Zouden wy haer eynd', ende al wat sy hebben bedreven,
Hier verhalen, den tijd tijdt sou ons claer begeven.
Ga naar margenoot+Maer Furia, die beduyt ons het eynde quaet
Van alle Tyrannen, siet hoese daer staet:
Tyrannich is haer leven, en Furia is diet loont,
Zijnde door lijden onverduldich, en t'enden raet,
Ist dat de gemeent raest, en niemant en verschoont:
Dus brengt Furia menich Tyran om, waer hy oock woont:
Maer geluckigh ist t'Lant, daer Liefd'is t'Fondament,
Liefde maeckt eendracht: Liefde troost: Liefde die croont.
Broeders, onfanckt ons Blasoen, ons liefde sy u bekent,
Alsmen In Liefden accoort is, blijft elcx ongeschent.
Gods Liefde blyft. |
|