| |
| |
| |
Een prachtig aanbod.
‘kostschool.’
Ten gevolge van gunstige plaatsing en overgang in maatschappelijke betrekking kunnen weder Kostkinderen geplaatst worden op een goed gelegen, wel ingericht en gunstig bekend Instituut, tegen den matigen prijs van f 45 per kwartaal, alle kosten hieronder begrepen. Nadere informatiën enz.
Haarlemsche Courant (Advertentie.)
Bravo! Da's een fortuintje! Ik ben huisvader met drie kinderen, gelukkig alle drie jongens. Ik zend ze naar deze modelkostschool, dat kost mij vijfhonderdveertig gulden. Ik heb achttienhonderd gulden traktement. Ik ga met mijne vrouw op kamers wonen. Ik abonneer mij op een paar publieke plaatsen, eet van den kok, doe mijn best om 's zomers een paar honderd gulden over te houden en trek, als alle groote lui en adellijke hansen, naar den alleen-zaligmakenden Rijn. Aan mijn plichten als vader doe ik op deze manier niets te kort. Integendeel! Mijn jongens leeren in een gezonde lucht van alles: vreemde talen, mathesis en wat verder tot eene fatsoenlijke
| |
| |
opvoeding behoort. Als ze volleerd zijn, stappen zij de maatschappij binnen en eischen hun boterham, nadat zij mij er behoorlijk voor bedankt hebben, dat ik geen kosten in hun belang heb ontzien. In de groote vacantie mogen zij eens een paar dagen thuis komen, of zal ik wel zorgen dat ze door een oom of tante te logeeren worden gevraagd. Met de kleine vacanties kunnen ze op school blijven. 't Is de reiskosten niet waard en de jongens vervelen zich toch maar als 't koud of regenachtig weer is. Mij dunkt, als ik voor alle drie 't volle schoolgeld betaal, zal de meester er niet tegen hebben om ze met Kerstmis en Paschen maar over te houden. Ik houd niet van die gedurige verandering van lucht op hun leeftijd. Zoo licht vatten ze kou en dan moeten ze misschien wekenlang bij ons thuis blijven, waardoor ze de lessen verzuimen en niet profiteeren kunnen van den dokter, die op zoo'n kostschool toch aangenomen werk doet en er niet op ziet of er een jongen meer of minder onder de massa doorloopt.
Ik moet evenwel vooraf nog eens informeeren of onder die som wel wezenlijk alles begrepen is. Ik heb wel eens gehoord dat jongens op sommige kostscholen een kapitaal aan tandpoeder en zeep opkunnen. Ook zou ik graag zien dat de boeken er onder waren en, mij dunkt, dat kan wel. Zoo'n meester koopt een massa schoolboeken tegelijk. Hij krijgt ze dan met een aanzienlijk rabat. De eene jongen kan zeer gevoeglijk de boeken van den anderen erven. Ze hebben aan oude schoolboeken toch niets. - - Enfin, ik zal eens informeeren of dat niet te vinden is. Ik zeg maar, 't is een fortuintje in dezen duren tijd. De jongens kosten mij thuis vrij wat meer, en dan leeren ze nog niets dan Hollandsch en een bedroefd beetje Fransch!................................
| |
| |
Mijn vriend Joost, een onverbeterlijk pruttelaar, had alweer aanmerkingen op deze advertentie. Ik heb hem gezegd dat met ondankbare lui op geen enkel terrein iets te beginnen is; dat hij met hetzelfde recht de goedkoope telegrammen voor valsch kon uitmaken en dat hij zeker, als 't uniformport is ingevoerd, met vrees en argwaan zijn brieven zal openen. Moet dan alles wat goed is, ook duur zijn? Is 't niet mogelijk dat we hier tegenover een nieuwe uitvinding staan, dat deze kostschoolhouder, die een dikken, gezonden jongen, met onverschillig welken omvang van maag, voor nog geen tweehonderd gulden te eten kan geven, een genie is, een van onze grootste mannen, voor wien het nageslacht een monument zal oprichten? Is dat zoo ondenkbaar? Men heeft wel de kunst uitgevonden om een land of eene stad groot en aanzienlijk te maken door ze diep in schulden te steken; er zijn wel middelen aan de hand gedaan om maatschappijen in stand te houden, zonder ooit een cent aan de aandeelhouders uit te keeren, de tevredenheid over den loop der zaak met den dag te doen toenemen; er zijn wel gevallen voorgekomen waarin een koopman, die met twintig percent geaccordeerd had, na de liquidatie in een mooier koets reed dan vóór dien tijd.... Is 't zoo ongerijmd te onderstellen dat we hier met een dergelijk geval te doen hebben? Deze uitvinder van een universeel geneesmiddel voor kwijnende huisvaders verdient waarlijk wel een standbeeld!
Mijn vriend Joost is een man, die voor geen reden vatbaar schijnt. ‘De jongens op die school moeten hongerlijden,’ zegt hij. En indien 't nu eens zoo was? Is 't een bewezen zaak, dat 't goed voor een jongen is, als hij net zooveel kan eten als hij maar wil? Wordt de spijsvertering niet maar al te dikwijls door overdaad van spijs belemmerd? Mijn dokter, een
| |
| |
man die geen kinderen heeft en dus niet spreekt uit eigenbelang, mijn dokter beweert, dat de maag haar tijd moet hebben; dat jongens, die weinig eten, dikwijls veel dikker worden dan jongens die veel eten. Zonderlinge dwaling, dat men een kind niet bevredigen kan, zonder hem genoeg te geven! De maag kan en moet, evenals alle elementen van ons bestaan, aan een regel onderworpen worden, en de beste oefening tot zelfbeheersching wortelt in den bodem der gedwongen onthouding. De maag van een jongen (ik spreek uit ervaring en waarneming) is een soort van hartstocht, en mijn domine heeft mij geleerd dat de deugd bestaat in 't boeien dier overprikkelde neigingen, aan welke vele ouders onnadenkend voedsel geven uit zwakke toegevendheid.
Bovendien maakt de aard van 't voedsel, dat de kinderen ontvangen, een aanmerkelijk verschil in den prijs, zonder dat 't bewezen is dat bedoeld verschil ook zal terug gevonden worden in voedende kracht. De physiologen hebben immers net zoo goed een periode gehad, waarin zij de groenten aanbevalen en de meest voedzame spijs noemden, als een dito waarin vleesch 't eenige voedingsmiddel heette?
Mijn vriend Joost zei gisteren ook nog: ‘Als de jongens op die school genoeg krijgen, wat ik mij niet kan voorstellen, dan krijgt de meester zelf te weinig. Een van beide moet waar zijn.’ - - Nu dat, laatste is mij tot zekere hoogte onverschillig. De meester moet weten hoe hij zijn rekening maakt, tenzij hij enkel voor zijn plezier eens andermans kinderen te eten wil geven. Ik onderstel zelfs dat hij zijn rekening al wel gemaakt zal hebben. Ondertusschen al is dat zoo niet, profiteeren ik en andere verstandige vaders van zijn aanbod.
Ook moet ik eerlijk zeggen dat ik zulke zwaar-doorvoede
| |
| |
kostschoolhouders niet eens verkieslijk vind. Een meester moet, als 't noodig is, een voorbeeld van onthouding kunnen zijn; hij moet met volle instemming den classieken regel uit Cremer's Boer en Edelman (een tooneelstuk dat gij, tusschen twee haakjes, in snippers uit 't Stuiversmagazijn bij elkaar moogt zoeken), kunnen herhalen:
‘'k Hond niet van kaas, Elmire!’
opdat de jongens in hun onderwijzer een voorvechter van afschaffing, matigheid en al dergelijke negatieve begrippen mogen zien.
Voornamelijk bij de behandeling der vaderlandsche geschiedenis is een broodmagere, bleeke meester goud waard. Denk u maar eens een onderwijzer, die voor een klasse staat te declameeren hoe Adriaan Van der Werf, Burgemeester van Leiden, zijn eigen lichaam tot spijze aanbood aan de uitgehongerde Leidenaars -; zal die man niet veel meer effect maken als hijzelf het beeld van den uitgevasten burgervader vertoont? Een weldoorvoede, vetgemeste onderwijzer kon bij de jongens wel eens kanibaalsche gedachten opwekken. Men kan met kinderen niet te voorzichtig zijn, vooral wanneer men hun honger wijselijk aan banden heeft gelegd. Ook op dit punt houd ik mijn vriend Joost voor verslagen!..........................
Joost is evenwel een echte hydra. De venijnige critiek groeit bij hem aan, hoe daghelder ook de wederlegging zij. Nog was hij niet aan 't end van zijn neuswijzigheden of wijsneuzigheden (ik weet wezenlijk niet hoe 't wezen moet).
‘Die ondermeesters, die Zwitsers en Engelschen,’ zei hij, (want op zoo'n aanzienlijk kostschool behoeft men zich waarachtig niet met een Hollandsch hulponderwijzertje te behel- | |
| |
pen) ‘zullen ook heeren zijn! De een of andere kapper uit Parijs, of een huurkoetsier uit Londen misschien. Nu, men vindt onder die lui allerfatsoenlijkste en knappe menschen, die hun moedertaal mooi genoeg praten om onze jongens 't noodige er van te leeren, al laten de beginselen van moraliteit misschien wel wat te wenschen over. Sakkerloot! wat zullen je jongens, als ze thuis komen, een boel weten van de Parijsche grisettes! En vloeken?... vloeken, meneer!... dat zullen ze geleerd hebben als een Londensche huurkoetsier en dat is niet min, ik verzeker 't je...
Ik vond deze opmerking, van Joost even ongepast als de vorigen. Vooreerst zou ik niet weten waarom een ondermeester niet evengoed een philanthroop kan zijn als een bovenmeester. Is 't dan zoo onmogelijk dat een kostschoolhouder, als de hier bedoelde, langs den natuurlijken of den bovennatuurlijken weg, in kennis komt met twee of drie mannen van gelijke gezindheid als hij, en dat we hier dus te doen hebben, niet met één enkelen, maar met een soort van gezelschap, een vennootschap van menschenvrienden, een nieuwe secte van weldoeners voor ons hulpbehoevend geslacht? Heeft-onze eeuw van berekening en eigenbelang dan alle geloof aan zieleadel in den ban gedaan? Is deze kostschool niet misschien voortgekomen uit een of ander Londensch commité van deugd en menschenliefde, waaruit men immers alles verwachten kan?
Misschien heeft een Engelsche lord op een zeurigen Zondagmiddag, nadat hij zijn prayerbook tot ziekwordens toe doorgelezen had, bij zichzelven gezegd: ‘Laat ons die arme Hollandsche huisvaders eens een weldaad bewijzen. Wij koopen ergens in Nederland een ruim huis; wij koopen een kwaker of methodist en zetten dien als kostschoolhouder in dat huis; wij schaffen ons een paar teetotalers aan en geven die
| |
| |
aan den kostschoolhouder tot assistentie en gebruik; wij adverteeren druk in de meestgelezen kranten en doen heel Holland verbaasd staan over het geringe bedrag van ons schoolgeld. Krijgen we een honderd of zes jongens, dan wordt 't een goede speculatie. Neemt de zaak niet, of niet voldoende op, dan hebben wij een christelijke daad verricht en ga ik misschien des zomers met mijne familie in die kostschool logeeren?’... Ik vraag maar of dat alles zoo onmogelijk is en of, indien 't eens zoo gebeurd is, iemand zich met grond verbazen kan over het goedkoope onderwijs.............................
Omdat Joost slag op slag terrein verloor, werd hij boos of liever ernstig, en moest ik ten slotte eenige allerzotste phrases vol gemoedelijkheid aanhooren. ‘'t Is God geklaagd,’ zei hij, ‘dat er op die wijze gespeculeerd wordt op de zuinigheid van vele kortzichtige ouders. Wat gij er ook van zeggen moogt -, voor zoo'n handjevol geld kan men de kinderen niet ordentelijk geven wat hun toekomt. Ze kunnen mogelijk wel gevoed worden, of liever gevoerd (de economie van de stalvoedering is vrij hoog ontwikkeld in onzen tijd); maar 't is ongerijmd dat een jongen voor zoo'n akelig sommetje krijgt wat hem toekomt. Terwijl er kostscholen zijn van duizend en twaalfhonderd gulden, terwijl zes en zevenhonderd gulden al 't minimum is, dat men vragen kan, acht ik 't eene bespotting van geheel 't Nederlandsche volk, dat wij herhaaldelijk zoo'n advertentie onder de oogen krijgen. Wat duivel! denkt die meneer dat wij óók niet weten wat een mud aardappelen en een pond vleesch kosten? Deze mensch slaat den geheelen stand van instituteur op de meest brutale manier in 't aangezicht. Hij verdiende dat allen, als een eenig man, tegen hem opstonden om te verklaren, dat zijne aanbieding eene illusie is.
| |
| |
't Kan wezen dat de man zelf dupe is; dat hij bij zijne berekeningen niets verzuimd heeft behalve het rekenen, en niets in het oog gehouden dan een onbereikbaar aantal leerlingen, 't Kan zijn dat de man, door 't succes van den telegraaf verleid, heeft gedacht: als ik den prijs fabuleus laag stel, zal de toevloed het fabuleuze te boven gaan. Maar is dat, strikt genomen, te verdedigen? Mag men de kinderen van zijn evenmensch blootstellen aan een proef, die met de telegrammen gelukt is? Ik acht een en ander beneden alle critiek!.... Vooral omdat gij, en de hemel weet hoeveel vaders in Nederland, laf genoeg zijt, om zulke ondernemingen niet bij den rechten naam te durven noemen; omdat gij bij deze speculatie op uw onnoozelheid in de handen klapt; omdat gij niets meer eischt dan dat uw jongens op de goedkoopste wijze worden voorzien van 't geen zij moeten weten om aan den kost te komen; omdat gij de geheele opvoeding reduceert tot een optelsommetje, een post in uw grootboek.... Vooral daarom ben ik zoo diep verontwaardigd. Is 't u dan in 't mooiste geval genoeg als de knapen maar onder dak zijn en te eten krijgen. Is 't u onverschillig of ze al dan niet in uw stand en kring worden grootgebracht? Een jongen is toch geen rund, geen kalf dat niet meer te eischen heeft dan dat de stal waar 't in huist niet tocht, niet lekt en niet al te benauwd is! Een jongen moet er toch ook eens uit. De instituteur moet hen nu en dan 't een en ander kunnen laten zien. Als er in de buurt wat te doen is, als een algemeen belang of een bijzondere aanleiding den geheelen omtrek bij mekaar brengt, moeten de jongens er toch bijwezen en dat kost geld, dat moet een instituteur kunnen bekostigen, daarvoor moet hij geen extra crediet behoeven aan te vragen of niet bevreesd te zijn later er over geinterpelleerd te worden. Als hij dat niet doen
| |
| |
kan uit het kostgeld dan is dat kostgeld veel te laag geraamd; geen mensch zal mij dat uit 't hoofd praten. Alles te zaam genomen is die advertentie een schandaal op 't gebied der paedagogiek en zijt gij en alle vaders die aan zoodanige aanbieding gehoor geven, de middellijke oorzaak dat het peil onzer ouderlijke zorg lager daalt dan de belangstelling van den eersten den besten boer voor zijn stomme vee.’........................
Wie zal berekenen hoe lang Joost nog op dien toon zou zijn voortgegaan en hoe hoog zijne verontwaardiging zou gestegen zijn, als ik aan de quaestie geen eind gemaakt had door hem mijn rug toe te keeren. Ik ging heen om een brief aan het opgegeven adres te schrijven en den bedoelden kostschoolhouder te melden dat ik mijne jongens reeds de volgende week zenden zou, ingeval hij mij in de straks genoemde kleinigheden wil te gemoet komen.
Heden morgen, toen ik aan de ontbijttafel kwam, vond ik een pakje aan mijn adres. 't Was van Joost, en bevatte de nieuwe uitgaaf van Dickens' Nickleby. Wat of hij daarmee mag bedoelen?....
|
|