| |
| |
| |
Na de overwinning.
Ik ben een Hollander en dus een bezadigd man. Toen de courant mij de beslissing der Tweede Kamer d.d. 13 Maart jl. meldde, heb ik driemaal hoezee geroepen (want ik had mee gepetitionneerd); maar daarmee was mijne opgewondenheid ook voorbij.
Onmiddellijk daarop ben ik gaan zitten om met aandacht te overwegen wat er, door wijzer menschen dan ik, al zoo tegen de afschaffing van het dagbladzegel gezegd is en wat wij indien we niet oppassen, te wachten hebben. Een classiek man heeft ergens verzekerd dat men nog meer van zijne tegenstanders dan van zijn vrinden kan leeren en, hoewel ik er niet voor durf instaan dat alle verzekeringen van classieke mannen de moeite van 't aanhooren waard zijn, zoo meen ik wel te durven zeggen dat de verzekering in quaestie op mij als kind reeds een zeer kalmeerenden invloed had. De herinneringen nu mijner kindsheid tracht ik in eere te houden.
Ik heb, met 't Bijblad in handen, de vraag gesteld: welke
| |
| |
moeten en welke kunnen, als wij niet waken, de gevolgen van de zegelafschaffing zijn. Ziethier 't resultaat mijner overdenkingen, dat ik gaarne voor beter geef.
De afschaffing van het zegel op de dagbladen moet onmiddellijk gevolgd worden door de ontbinding van het anti-dagbladzegel-verbond. Gebeurt dit niet, dan staan de schromelijkste onheilen voor de deur.
Ik heb deze waarschuwing aan een geacht lid van de Tweede Kamer te danken. In de zitting van den 12de betreurde die redenaar soortgelijke verbonden. Hij meende dat ze een nieuwe macht in den staat vormen. Hij merkte op dat zulke vereenigingen ‘de maatschappelijke orde verstoren.’
Voorwaar! een woordje op zijn pas! Al deed 't mij, als onderteekenaar van het adres en lid van 't verbond, pijnlijk aan, ik kan niet ontkennen dat hier de vinger op de wond werd gelegd. 't Anti-dagbladzegel-verbond, ofschoon 't zijn doel bereikt en in mijn oog een zeer schoone overwinning behaald heeft, moet zich zoo spoedig mogelijk ontbinden - of... 't is met de maatschappelijke orde gedaan. 't Is voor één enkele maal goed geweest, maar laat ons nu zoo spoedig mogelijk van den rand des afgronds terugwijken. Zonder 't te willen, hebben wij een hoogst gevaarlijk spel gespeeld. Eere den afgevaardigde, die dat nog intijds heeft ontdekt, ons heeft gewaarschuwd eer wij te ver zijn gegaan. Ik ril en beef als ik er aan denk.
't Anti-dagbladzegel-verbond is niet alleen schuldig aan taalverkrachting: 't heeft door zijn barbaarschen naam niet slechts
| |
| |
met alle regels van samenstelling en koppeling den draak gestoken -; 't anti-dagbladzegel-verbond is bovenal schuldig aan allergevaarlijkste democratische beginselen. 't Werd mij, na de opmerking in de Tweede Kamer, zonneklaar dat soortgelijke verbonden op den grens van de roode republiek staan. Te kwader ure heb ik, een man van gematigdheid en bezadigdheid, mij laten verschalken door de namen van een aantal geaccrediteerde en fatsoenlijke lui, hoogleeraren aan 's lands hoogescholen, leden van hooger en lager rechtbanken, geachte leden van provinciale staten en gemeenteraden. Thans zie ik in, dat ik verdwaald ben onder een troep Carbonari, geestverwanten van Mazzini en Orsini, nog des te gevaarlijker, omdat zij, naar ik graag gelooven wil, in gemoede meenen ter goeder trouw te zijn.
Wat zijn zulke verbonden anders dan geheime genootschappen tot verstoring van de maatschappelijke orde? 't Is waar, de grondwet erkent een recht van petitie; 't is waar, in een constitutioneelen Staat spreekt men gewoonlijk van dat recht als van een waarborg voor de volksvrijheid; ook schijnt het, oppervlakkig beschouwd, een voordeel voor de regeering, als zij langs den weg van een eerbiedig adres tot kennis kan komen van 't geen de meest belangstellenden en vaak best ingelichten in 't belang van den Staat en de maatschappij noodig achten -; maar dat alles is, wel beschouwd, narigheid. 't Feit is, dat zulke vereenigingen gevaarlijk worden als ze een democratisch karakter krijgen; als zij, gelijk 't anti-dagbladzegel-verbond, Jan Rap, Jan Hagel en Jan Alleman oproepen om te teekenen. Indien alleen Jan Salie en zijn stemmige familie op zulke adressen teekenden, dan wil ik er niets van zeggen. Jan Salie teekent, maar daar blijft 't ook bij, en Jan Salie is even goed tevreden of zijn adres gehoor vindt al dan niet. Hij zou zich niet hebben gebelgd als 't eenvoudig ter griffie ge- | |
| |
deponeerd was, en vermoedelijk zou 't bovenbedoeld lid der Tweede Kamer zich dan ook hebben stilgehouden -; maar de mannen van 't anti-dagbladzegel-verbond zouden 't waarlijk niet bij een eenvoudig adres hebben gelaten, als de Tweede Kamer op hun verzoek geen acht geslagen had. Ze zullen 't ook niet onder zich laten, indien de Eerste Kamer den moed mocht hebben om geen fiat te geven aan de beslissing van de Tweede. Sapperloot! er zijn niet te vergeefs scherpschutters in 't land!
Daarom, mijne heeren! wat ik u bidden mag, gaat, nu de zaak voorloopig goed en naar wensch is afgeloopen, rustig naar huis. 't Recht van petitie is niet gegeven om 't te gebruiken. Wij kunnen de volksdriften gemakkelijker opwekken dan beteugelen! Wie den wind zaait, maait zoo licht den storm. Denkt maar eens wat er had kunnen gebeuren als de bekende meeting te Amsterdam talrijker bezocht was geweest! Als de een of twee tegenstanders, die daar present waren, eens hadden meegesproken, in plaats van, zooals nu geschied is, wijselijk te zwijgen en liever door een scheeve voorstelling van den loop der zaak deze bijeenkomst belachelijk te maken bij 't groote publiek.... Had men elkaar niet kunnen doodslaan? Had men vandaar niet kunnen opbreken naar.... 't Stadhuis of naar 't Binnenhof in Den Haag, om met de pistool in de vuist te eischen, wat men met al de becijferingen van de Nieuwe Rotterdammer niet verkrijgen kon?... Mijn hemel! aan welke gevaren zijn we ontsnapt! Dans quelle galère ben ik, eenvoudig mensch, aangeland!......
Een oceaan van scheld-, schimp-, schot-, logen- en lasterartikelen zal 't land overstroomen. Niemands goede naam
| |
| |
is langer veilig. Zoo hebben andere geachte sprekers verzekerd.
Ik moet eerlijk bekennen, toen ik 't adres teekende had ik dat niet zoo bedacht. Anders zou ik waarschijnlijk niet geteekend hebben.
Verbeeldt u, het goede, vreedzame, broederlijke vaderland overstroomd door lasterartikelen! Hoe zullen wij ooit daaraan wennen? Wij, die aan niets anders gewoon zijn dan aan de welwillendste en welmeenendste critiek, die ooit door den eenen mensch over den anderen geveld werd, tot diens loutering en verbetering! 't Zal wemelen van onruststokers. We zullen dagelijks hooren: ‘Meneer de kantonrechter! ik vraag 't woord voor een persoonlijk feit.’ Men zal bij de minste grief in de courant lezen: ‘Als meneer A. of B. niet voldoet aan mijn eisch, zal ik zijn naam publiek maken.’ 't Zal vandaag wezen: ‘Meneer B. is een ezel;’ morgen: ‘de minister van dit of dat departement is een gek;’ overmorgen: ‘dit of dat lid van de Tweede Kamer is een nulliteit.’ Vooral bij de verkiezingen zal 't vreeselijk zijn. De artikels van de Arnhemmer en 't Dagblad, die ons op 't punt van wederkeerige waardeering verwend hebben, zal geen enkel partijganger meer willen lezen, om hun zoetsappigheid. Ons volk zal gevoed worden met Eksters en gezaligd door Asmodee's! 't Is waar, ik herinner mij de schimp- en scheld-pamfletten van 't jaar '40 of daaromtrent, alsmede de platte en ongelikte vliegende blaadjes waarmee wij in '48 beweldadigd werden -; 't is waar, de heeren Meulman en Frederik Muller hebben van 't jaar zestienhonderd af tot achttienhonderd toe, eenige duizenden van die soort in hun kast staan; genoeg om er een werelddeel mee te vergiftigen; maar dat waren geen kranten. Toen leefde men niet in de jongste verlichting, na de nieuwe grondwet. Toen had men desnoods nog middelen om een handigen schrijver,
| |
| |
die zijn leven zocht te voeden met het bloed van de fatsoenlijkste en hoogstgeplaatste lui, te doen straffen, te beschamen, den mond te stoppen, of, als dat gauwer ging, de handen. Tegenwoordig, evenwel, en in 't vervolg, als iedereen de goedkoope kranten leest, zal er geen eind komen aan de lastertaal, zal niemand veilig zijn voor den grofsten hoon.... De groote en kleine bladen zullen, ten einde in 't leven te blijven, abonnés te winnen en concurrenten uit den zadel te lichten, genoodzaakt zijn om, in plaats van Attisch zout, kriebelkruid of Cayennepeper over hunne kolommen te strooien. De laster zal opgenomen worden onder de hulpmiddelen der industrie.
't Zegel moet zijn aequivalent vinden in de jenever. Ik kan mij niet vereenigen met hen, die de beraadslaging over het aequivalent aan die over 't voorstel tot afschaffing wilden zien voorafgaan. Als de afschaffing gewenscht is, moet zij eerst ernstig worden bepleit -; is 't beginsel eenmaal aangenomen, dan kunnen de leden der Kamer den minister uitnoodigen om rond te zien naar een ander aequivalent, zoo 't voorgedragene hun niet bevalt. Door 't aequivalent voorop te zetten, maakt men zich de zaak al te gemakkelijk. ‘Meneer de Voorzitter! ik ben een groot, een verschrikkelijk groot, de grootste van alle voorstanders der vrijheid van gedachte-uiting. Ik zie niets liever dan een prachtige courant, met de voortreffelijkste schrijvers er aan verbonden. Ik houd van de verlichting; dat is nu eenmaal mijn karakter. Ik ben een warm vriend van ontwikkeling en vooruitgang; ik zeg 't zonder iemand te na te spreken, maar ik ben nu eenmaal zoo. Ik zou willen dat alle kranten fier en krachtig aan haar verheven roeping konden voldoen. Ik ben zoo liberaal als iemand op dat punt, meneer
| |
| |
de voorzitter! Ik houd van al wat kennis, wetenschap, opgewekt politiek leven is; ik wil de gedachte niet smoren; ik wil de vrije uiting helpen bevorderen...... In 't land van Laurens Koster, meneer de voorzitter! in 't land van Laurens Koster behoort dat zoo....... Maar.... ik had liever den accijns op 't bier en den azijn afgeschaft... En daarom.... ben ik tegen de afschaffing van 't Dagbladzegel.’.....
Ho, ho, meneer de afgevaardigde! - Zoo gemakkelijk mag men 't zich niet maken......
Iets anders is 't, als men tegen alle afschaffingen stemt omdat de kas 't niet lijden kan; als men dus de rij der afschaffingen vooreerst gesloten acht. Voor dat standpunt kunnen we eenig respect hebben.... als het ten minste heel wat respectabeler is dan zekere baat- en batenzucht, die zich bijwijlen op dat standpunt plaatst. Ik kan mij zeer goed voorstellen dat een of ander lid van de oppositie, of van de onzijdige richting, in de tegenwoordige omstandigheden, boven op de kist gaat zitten. De minister Van Bosse, die er vroeger altijd opzat, heeft immers zijn plaats verlaten. Daarom eerbied voor de bezuiniging quand même.... maar dan, als 't u blieft geen toasten aan de verlichting, de beschaving, den kolossalen invloed van de pers..... en dergelijken. Zoodra zoo'n toast het zenith bereikt heeft, klinkt 't woord bezuiniging onbeschrijfelijk mal, om geen leelijker term te gebruiken. 't Is dan alsof iemand zei: ‘Onderwijs is 't eerste en voornaamste! Een man die niets geleerd heeft, is gevaarlijk voor de maatschappij! Hij, die zijn kinderen geen behoorlijk onderwijs laat geven, is een misdadiger.... maar ik heb geen geld om het schoolgeld mijner kinderen te betalen, daar ik 't noodig heb voor brood en vleesch.’ Zie, als 't zoo met mij gesteld is, dan houd ik mij liefst maar stil en daal in 't geheim een paar honderd treden
| |
| |
van de maatschappelijke ladder af; want dan ben ik en is geheel mijn nageslacht dood voor de toekomst. Is 't nu met ons vaderland al zoo ver gekomen? Zijn wij zoo arm dat we ons niet langer de weelde van die hoogere beschaving kunnen veroorloven, waarvan enkele leden der Kamer met zooveel ophef gesproken hebben..... voordat zij tegenstemden? Wee ons, als 't zoo is. Ondertusschen staat dit vast, dat wij, door de afschaffing van 't Dagbladzegel, den accijns op 't bier en den azijn vooreerst nog behouden. Ofschoon ik voor mij dat niet zoo vreeselijk vind, wil ik er toch op wijzen.
De afschaffing van 't Dagbladzegel zal verder ten gevolge hebben dat de eerlijkheid van onze schrijvers niet meer zoo schitterend uitkomt als tot heden geschiedde. Ondanks de troostvolle verzekering van een lid der Tweede Kamer, dat hij evenveel eerbied heeft voor een armen schrijver als voor een rijken, ‘als men maar eerlijk is,’ zullen onze letterkundigen overstroomd worden met aanbiedingen, die voor hun zalige zelfgenoegzaamheid de dood zijn. Zij zullen zich moeten verzoenen met de gedachte dat hun arbeid evenals alle andere arbeid van nu aan zal betaald worden. Waarlijk, dat zal dien heeren veel kosten!
Er is zoo iets streelends in 't besef, te mogen werken, dat wil zeggen, 't beste wat wij vinden kunnen te verzamelen, te ordenen, te overdenken en frisch en nieuw weer te reproduceeren..... voor een gulden of tien 't vel. 't Is nog genotrijker met een artikel, dat ons nachtbraken en hoofdbreken gekost heeft, te moeten rondloopen totdat wij den intelligensten en moedigsten aller uitgevers gevonden hebben, die zich
| |
| |
waagt, om ons plezier te doen. 't Is nog heerlijker door een of anderen armzaligen domoor te worden afgewezen, naar huis te gaan en op een zolderkamertje (dat behoort er in zoo'n geval bepaald bij) onszelven te verbijten van ergernis, ten einde tot de overtuiging te komen dat wij geniaal zijn, omdat we ons miskend gevoelen.
Zegge dan maar de een of ander dat verbetering van het gehalte der courantartikelen een eerste vrucht van de afschaffing van 't zegel zal zijn, omdat er bekwame schrijvers zullen optreden, uitgevers en redacteurs de beste litteratoren zullen opzoeken en aanmoedigen, de dagbladpers een bron van bestaan voor velen der uitnemendsten worden zal.... ik voor mij zie ook de keerzijde der medaille. Ik denk met weemoed aan die arme schrijvers, wier ellende eeuwen lang 't zegel hunner eerlijkheid is geweest. Ik beklaag mijn land nu ook deze edele figuren zullen verdwijnen in het halfduister onzer finantieele en industrieele maatschappij.
Waar zullen wij ze in 't vervolg moeten zoeken, die kinderen van den huize Lukas Helding, die wisten te zorgen dat ze nooit meer honger hadden dan aan de tafel der heeren Blaak en consorten, litterairement gesproken, voor ordentelijk gehouden werd? Waar zullen ze in 't vervolg schuilen, die laatste overblijfselen van het leenstelsel, die erfgenamen van de narren, in wie de hooggeboren adel een welbehagen had? Die hongerlijdende apostelen van het koninkrijk der letteren, waarop zoo menig Maecenas met welgevallen neerzag, over zijn rijkbeladen disch, zijn vollen beker en opgezetten buik heen?
Ze zullen uitsterven, die edelen! Ze zullen als mummieën verdrogen, om bewaard te worden in 't kabinet van den een of anderen baron of graaf!
Al wat van hen zal overblijven, zal de caricatuur uit Fer- | |
| |
dinand Huyck zijn, mitsgaders de menschlievende opmerking, die ik de eer heb bij deze aan de vergetelheid te ontrukken, dat rijke en hooggeplaatste menschen eerbied weten te koesteren voor allen, die meewerken aan de bevordering van verlichting en beschaving, zelfs al hebben ze geen geld, ‘als ze maar eerlijk zijn.’
Wat zullen wij in ruil krijgen voor deze helden en martelaars van den geest?
Rijke schrijvers, kinderen der weelde, zich badende in overvloed! Er zal een geslacht opstaan van portdrinkende redacteurs en in-een-koets-rijdende letterkundigen. De gedachte van een boek, of van een courantartikel zal driemaal meer waard worden dan het papier of de inkt. Naarmate die gedachte schooner, genialer, oorspronkelijker is, zal zij hooger betaald worden. Ge zult onze courantiers vinden in de salons der grooten en er zullen enkelen wezen, die er zelf een soort van salonnetje op na houden. De groote heeren, die belang hebben bij deze of gene courant, zullen zich niet langer schamen over den redacteur, niet door de achterdeur van de drukkerij binnensluipen als zij een hunner ideeën willen zien omgieten in zijn vorm of publiek maken onder zijn naam en vlag. Men zal zeggen: ‘Ziedaar den hoofdredacteur van dit of dat blad,’ en men zal iets gezegd hebben, waarvoor geen dame haar neus optrekt, en waardoor geen heer gedwongen wordt, zich om te keeren. Men zal zeggen: ‘Mijn zoon wordt publicist,’ en men zal iets hebben uitgesproken, dat minder rilling teweegbrengt dan de aankondiging dat de jongen bij de telegraphie geplaatst is. Er zullen vele kinderen van goeden huize komen en zich nederzetten op bureau's, waar zij nog meer kunnen leeren dan bij Kolonieën of Binnenlandsche Zaken. Er zullen dochters uit deftige familiën zijn, die haar handje zullen leggen op den
| |
| |
arm van iemand, die ‘aan een krant is,’ en even fier zullen rondblikken, alsof ze voortwandelden met een tweeden luitenant. Moderne predikanten, die van geen acht- à veertienhonderd gulden kunnen leven, zullen in de dagbladpers een beter bestaan mogen zoeken, zonder dat een of ander redacteur zichzelven en zijn vak in 't gezicht heeft te slaan met de vraag of zij in Bronbeek zijn opgenomen. Zelfs leden van de Tweede en Eerste kamer zullen zich durven interesseeren voor een of ander blad, zonder dat een hunner collega's hun daarvan openlijk of bedektelijk een verwijt zal maken..... En evenwel, evenwel..... de dagen, waarvan de moderne maatschappij zegt: ‘Ik heb geen lust in dezelve,’ waren beter. Toen de armoede schreef en de rijkdom at..... toen den man van geest hongerde naar het lichaam en de erfgenaam van vele goederen zich niet behoefde in te spannen om ook intellectueel voedsel tot zich te nemen.... toen de eerlijkheid te meer uitkwam naarmate de buik holler was en de doorvoede mensch geen aanvechtingen der oneerlijkheid te bestrijden had, omdat hij alleen alles bezat en krijgen kon wat zijn hart begeerde..... die dagen waren beter!....
Daarom, o, mijne landgenooten! ziet toe dat de afschaffing van het Dagbladzegel, hoe gezegend in menig opzicht, ons niet gansch en al meeslepe!.... Ziet toe dat de weldaad niet verkeere in een vloek door onze eigen bandeloosheid!
Ik heb 't mijn plicht geacht u te waarschuwen. Ten slotte resumeer ik al mijne opmerkingen in deze korte vermaningen:
Ontbindt onmiddellijk uw verbond, gij anti-dagbladzegelsamenzweerders!
Scheldt, schimpt en lastert elkander niet meer dan tot nu toe, gij Nederlanders! of neemt eenparig 't besluit, 't u niet aan te trekken als men u uitscheldt, geen uwer mede- | |
| |
menschen er scheef om aan te zien ‘als hij in de krant staat.’
Smokkelt geen jenever, ten minste niet meer dan voor uw levensonderhoud onvermijdelijk is, mijne heeren van de grenzen! Vergenoegt u met ons duur en niet lekker bier, gij, die uwe avonden niet bij vrouw en kind kunt doorbrengen, niet tevreden kunt zijn met een kopje koffie!
Eindelijk, gij uitgevers van dag- en weekbladen! bederft onze letterkundigen niet; geeft hun niet op eens te veel; laat iets over aan de ambitieuse armoede en de armoedige ambitie zelve..... Als elk zijn plicht doet, zullen wij misschien nog een deel van de ons dreigende gevolgen der zegelafschaffing kunnen ontkomen...... Ik hoop 't van harte, o mijn geliefd vaderland! Dixi!
|
|