gen van poëzie van anderen tegen. Vanaf zijn eerste bundel Een engel van Rossetti uit 1981 tot aan het gedicht ‘Een zonnige nacht’ dat in deze Liter voor het eerst gepubliceerd is, dus al 35 jaar lang, laat Barnard zich kennen als een jonge negentiende-eeuwer die terugkijkt op zijn jeugd die de twintigste eeuw heet. Hij is een modernist die achteruitlopend de toekomst tegemoet gaat. En hij neemt veel mee onderweg. Ik ben ronduit jaloers op het gemak waarmee hij de grote dichters van het Avondland in zijn gedichten langs laat komen, van Baudelaire tot Hugo Claus, van T.S. Eliot tot De Coninck, en het spijt me dat ik nu niet meer namen noemen mag. Zoveel intertekstualiteit kan ook nadelen hebben. De lezer van poëzie is, mag ik hopen, een achterdochtige lezer, maar ook een lezer die zich graag laat verrassen. Bij Barnard ben ik doorlopend bang dat ik iets mis, een toespeling, iets essentieels, en daardoor dreig ik niet meer aan de lyriek van het gedicht toe te komen. Daar heb ik in ‘De Bunker’ geen last van. Dat gaat over het moderne equivalent van wat tweeduizend jaar geleden een fort was en duizend jaar terug een burcht waarrond eeuwenlang af en aan strijd geleverd is, al lijkt daar in het heden niets meer van te kloppen. De bunker verveelt zich als de combine het land maait onder een helderblauwe hemel, terwijl de slagersvrouw aan haar schaamhaar pulkt. ‘Er woedt vrede.’ Waarmee dan maar weer gezegd is dat zelfs vrede een dodelijk geval van strijd kan zijn.
Ik zei het al: af en toe schrik ik bij gebrek aan eigen belezenheid terug van het gemak waarmee Barnard in zijn gedichten anderen naar binnen haalt, maar daarmee doe ik hem en zijn poëzie te kort. Je komt andere grootheden bij Barnard tegen in beelden, formuleringen, citaten of aanroepen. We noemden Apollinaire al, die in de ‘pastiche’ (maar dat is het niet echt; Barnard noemt het een ‘morfologisch experiment’) voorkomt als Guillaume, maar ook Karel van de Woestijne komt voorbij en W.H. Auden wordt sprekend opgevoerd, nota bene in een gedicht dat een lang citaat is uit een gedicht van deze Wystan Hugh Auden zelf, dat ooit meesterlijk vertaald is door Barnard.
Barnard doet het allemaal: hij onderzoekt, becommentarieert, vertaalt en bezingt en hij reanimeert. De westerse cultuur ís Barnard. Hij identificeert zich ermee. Hij koketteert ermee, dat ook, zeker, maar hij ís het vooral. Hij mag er dan hier en daar wat balorig tegenaan schoppen, in essentie is hij de drager van erfgoed dat verloren dreigt te gaan en hij vindt, en die mening deel ik, dat er veel aan gelegen is om dat niet te laten gebeuren: we hebben meer te verliezen dan we op dit moment denken. Barnard als priester dus, maar dan wel eentje die in zijn gedichten ook laat zien langs welke weg hij zich dat priesterschap heeft eigen gemaakt.
Over priesterschap gesproken: de appel valt niet eens zo heel ver van de boom. Als ik naar het hele dichterlijke oeuvre van Barnard kijk, dan kom ik de zoon te-