Liter. Jaargang 19(2016)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Pauliene Kruithof '16, en somme Ben je geïnteresseerd in mijn hoofd op sterk water? Want straks doe ik het weg al dat gebonk; om mijn ideeën over geluk te conserveren voor de jeugd na dit - Grote god Tussen de modderkogels en gebroken ogen van het onszelf ingraven - heus niemand ziet - zak ik weg in het geultje en kijk omhoog. Het lijkt me zo mooi om iemand te hebben om al het moois dat je ziet mee te delen - de fraaie zwaluwvluchten door de wolken van as, de zwart-witfilm over onschuld die je overal kunt starten. De lieve lach van een kind als hij je een wat verlept bloemetje brengt, al het fijns dat hij vond, voor jou. Het lijkt me machtig andere zielen aansteken met jouw vonkjes om de lange dagen afsterven te vergeten. Ach, god Ik lig hier en denk aan de tijd dat we nog blij waren met een nieuwe tandenborstel, het de juf vertelden. Hoe kwam het dat enkele winters later een redelijke baan, een land vol [pagina 35] [p. 35] vrede niet meer genoeg was? Fel ram ik mijn schedelpan als een mitrailleur - nu de kogels me hadden gemist door mijn zwak zinken in de goot. Europa's zonen vochten hun pubertijd uit - was toekijken niet schijteriger dan je territorium verdedigen, de parken van de dochters die je later had. Wist ik maar waar het mis was gegaan, waar de hoed verloren. God, nee - Rustig keek ik hem aan. Ga je nu iemand die vecht met taal afschieten - voor lafheid? Voor niet meedoen. Hoe dapper - van een afstandje zodat je de stank van rot vlees niet hoeft te proeven. Hij liep me stampend voorbij, zag me niet - misschien omdat ik hem niet echt aankeek - en stortte zich op een jochie verderop. Het gegil brak mijn vlies, tandenknarsend zeeg ik in de crisishulp - slechts een zielig hoopje mens, of meer een kleuter, een verfoeilijke prul voor de hel. De zwarte wolken in de lucht waren als inkt in water en ik dacht aan de zoete juf. Mijn god - Vlug zwiep ik de gordijntjes open en voel dan de zon zoel op mijn rug. Hij zit aan de noten tafel en pent driftig iets neer. Mij lijkt het mooi om iemand te hebben om al het moois [pagina 36] [p. 36] mee te delen - tussen de oorlog in de krant en de luidruchtige bommen bij de buren, maar hij kijkt verstoord op en bromt wat gebelgd. Beledigen is wel je lievelingsvorm van verkapte communicatie, hè, maar goed dat ik je vorming door en door ken en er niet intrap, scheelt weer een tirade, geknal. Ik tiktak naar de hoek en vraag om een pak papier. Goede god Mijn hoofd krimpt wat nu de pijn weg is, en verbleekt, maar mijn ideeën blijven. Zij zien het moois niet meer - ik wel en wil het uitdelen. Ik stotter - da da daarom dus. Vorige Volgende