Koos Meinderts
Arie & Marie
Verhaal
Op 14 mei 1916 wordt in Lisse Adrianus Leonardus Meinderts geboren, roepnaam Arie. Hij weet nog van niets. Niet dat er een wereldoorlog aan de gang is, niet dat hij binnenkort gaat verhuizen naar Wateringen, niet dat hij in het huis van zijn getrouwde zus in Loosduinen zijn latere vrouw zal ontmoeten, niet dat hij in 1953 mijn vader zal worden en al helemaal niet dat hij twintig jaar daarna, op 25 oktober, zal komen te overlijden. Hoe kan het ook, hij is nog maar net geboren. Zijn verhaal moet nog geschreven. Het is nog te vroeg voor een punt.
Voor zijn verhaal is een meisje nodig. Het meisje heet Marie, voluit Maria Theodora Batist. Ze wordt drie maanden na Arie geboren, in Loosduinen, op 8 augustus.
Haar verhaal heeft nog niets met dat van Arie te maken. Het koppelteken tussen hun namen ontbreekt nog, dat komt er pas een wereldoorlog later van, als ze elkaar tegenkomen in Loosduinen.
Marie werkt als gezinshulp bij de familie G. aan het Pieter de Hoochplein. Ze staat op een stoel en stoft het kruisbeeld af als ze opeens in haar kuiten wordt geknepen. Het is Arie.
Marie heeft niet direct smoel op hem. Ze wil een man met een hoed en niet met een pet, zoals Arie.
Arie ziet wel verhaal in hun twee en hij verzint dat Marie een huwelijksadvertentie in De Residentiebode heeft gezet. Zoek niet langer, zeggen zijn hemelsblauwe ogen en de pet op zijn hoofd verandert op slag in een hoed.
Ze zien elkaar twee keer in de week, zoenen elkaar tijdens hun wandelingen in het Vinkenlaantje en smeden in korte tijd een koppelteken tussen hun namen: Arie & Marie.
Ze zitten aan elkaar vast en zullen elkaar niet meer loslaten. Ze gaan keurig verloven en een jaar later even keurig trouwen. Twee keer zelfs, voor de wet en voor de kerk. En ze gaan wonen in de Evertsenstraat, een paar huizen van het ouderlijk huis van Marie vandaan.
Daar schrijven ze verder aan hun klein verhaal van de liefde, waarin ze plaats maken voor acht kinderen. Vier meisjes en vier jongens.
En hier kom ik het verhaal in: tien pond Koos, schoon aan de haak en ik weet nog van niets. Niet dat ik op een dag uit vrije wil het paradijs zal verlaten en