Bij de dood van Joost Zwagerman
8 september, tien over elf
Voor ik mijn laptop afsluit, kijk ik gewoontegetrouw nog even op de site van de nos. ‘Schrijver Joost Zwagerman heeft een eind aan zijn leven gemaakt.’ Het nieuws slaat me letterlijk tegen de grond. Op hetzelfde moment besef ik: dit is een aangekondigde dood. Al maandenlang stuurt Joost me mails waarin hij vertelt hoe wankel hij zich voelt. Vorig jaar december liet hij me weten dat hij lijdt aan de ziekte van Bechterev, ontstekingsreuma met kans op ernstige vergroeiingen van de ruggenwervels. Alsof dat nog niet akelig genoeg is, heeft hij ook last van een aan Bechterev gerelateerde oogkwaal die hem het lezen en schrijven bemoeilijkt. De verschijning van zijn essaybundel De stilte van het licht heeft er flinke vertraging door opgelopen. Toch lukt het hem nu en dan om me er iets van te laten zien, en tegelijkertijd te reageren op de berichten die ik hem stuur over de voorgang van Wit licht, het boek over poëzie en mystiek dat ik aan het afronden ben. Begin 2014 hebben we ontdekt dat we onafhankelijk van elkaar zijn uitgekomen bij hetzelfde onderwerp, hij via de beeldende kunst, ik via de literatuur, en sindsdien hebben we intensief contact.
Wanneer er eind augustus 2015 een definitieve drukproef van Wit licht is, vraag ik Joost of hij bij de presentatie op 29 september iets wil zeggen. Hij aarzelt, zegt nee, dan weer ja, maakt vervolgens een voorbehoud, laat weten dat hij definitief komt, om ten slotte te schrijven: ‘Zet mijn naam maar niet op de convocatie, want juist uit die verwardheid die spreekt uit de twee voorafgaande mails blijkt wel dat ik momenteel geen stabiele factor ben.’ Als in de dagen na het onheils-