Liter. Jaargang 18
(2015)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Heilna du Plooy
| |
[pagina 26]
| |
Wat mij in dit gedicht boeit, is de manier waarop de dichter verteltechniek en lyrische zeggingskracht combineert. Het verhaal dat het gedicht vertelt, lijkt voorop te staan en daardoor lijkt het gedicht te vragen om een verhaalanalytische benadering. Maar dit verhaal wordt ons aangeboden in de taal en de vorm van een gedicht, waardoor de subtiele woordkeuze en de subtiel gekozen woordvolgorde, het vindingrijke gebruik van understatement en het volmaakte ritme van het vers een poëtische lezing vragen en de lezer verleiden om het gedicht vooral te lezen als een lyrische tekst.
Waar de klassieke narratologieGa naar eind1. erop was toegespitst om voor verhalen en vertellingen een theorie te ontwikkelen waarmee ze onderzocht, beschreven en geïnterpreteerd kunnen worden, is de postklassieke narratologie van nu er onder andere meer op gericht ook de narratieve aspecten te onderzoeken van andere, ook wel uit verschillende media voortkomende, soorten tekst.Ga naar eind2. Een van de terreinen waarop deze postklassieke narratologie met veel succes wordt gebruikt, is inderdaad de poëzie. En dan niet eens zozeer bij de analyse van traditionele, epische, verhalende poëzie, zoals een epos of een ballade, maar juist bij lyrische gedichten.
In het oeuvre van Murray zie je vaak een voorliefde voor een verhalende inhoud en daarom schrijft hij ballades of verzen over de poëtische verwerking van veranderende omstandigheden die mensen ervaren. Dit past bij zijn aardse en nuchtere kijk op het leven. Waar internationaal gezien steeds meer de nadruk wordt gelegd op de narratieve kant van poëzie, heeft Murray daar blijkbaar altijd al veel affiniteit mee gehad en daarvan is dit gedicht een voorbeeld bij uitstek. Natuurlijk ben ik niet van plan om dit gedicht te reduceren tot een verhaal, want het gaat er juist om te zien wat er met die verhalende inhoud gebeurt in een gedicht.
Al vervaagt het onderscheid tussen verschillende genres tegenwoordig, de werking van een gedicht vind je op een nog fundamenteler niveau dan dat van de traditionele genreverschillen. Voor mij gaat het om de onderliggende denkwijzen die in verschillende genres hun beslag krijgen, en die zoals in een gedicht als dit op elkaar reageren en met elkaar versmelten. De dichter laat in het gedicht twee manieren van denken samengaan. Het gaat hierbij om een epische of een lyrische benadering, waarbij de epische het accent legt op volgorde en opbouw, op logica en causaliteit, op tijd en tijdsverloop, op de ruimte en op het perspectief (de focalisatie), en de lyrische zich meer richt op beleving en begrip, op in de tijd gestolde overweging en op de metaforische werking van taal, die betekenis vele malen kan vergroten.Ga naar eind3. | |
[pagina 27]
| |
Murray beperkt zich in dit gedicht tot de kernelementen van een verhaal. Het gedicht begint met een verwijzing naar het kleinste meisje van een groepje baldadige kinderen, een club waarin de scepter wordt gezwaaid door de jongen met het kapmes. Hij heeft kapsones (hij heeft een ‘strijdbijlfantasie’) en zij is de kleinste. Zij wil er daarom extra graag bij horen en onderwerpt zich aan het gevaarlijke spelletje. Het contrast tussen dit kleine meisje en de bazige jongen wordt in de eerste strofe neergezet.
Het afhakken van de vinger wordt in zakelijke termen verteld in de tweede strofe. Eerst het effect (‘het deed erg zeer’) en dan dat de vinger er helemaal af is. Maar het karakter van de jongen wordt verder uit de doeken gedaan: hij weet dat hij te ver is gegaan, maar als hij wegrent, neemt hij wel de andere kinderen op sleeptouw. Later zal hij ook het broertje van het meisje nog toetakelen. Het is duidelijk dat deze jongen de baas wil spelen en anderen zijn macht wil laten voelen.
Het kleine meisje is radeloos: zij blijft in het bos achter en houdt haar hand vast. Zij is slachtoffer van haar eigen weerloosheid - ze wil graag indruk maken op de andere kinderen of ze kan niet op tegen de groepsdruk; mogelijk beide. Maar zij is het slachtoffer van de dwang van de grotere jongen en de angst voor haar ouders. Dus doet zij niets en de dag gaat voorbij, terwijl haar bloed sporen achterlaat op de boomstammen (‘schreef op de stammen met bloed’). Zij weet of vermoedt dat haar ouders de gebeurtenis zullen zien als verspilling (in de oorspronkelijke tekst staat ‘waste’) van een vinger. Voor hen zijn die kinderen gewoon onnadenkend en roekeloos (‘domme kinderen’), en het kleine meisje verwacht geen begrip, geen medeleven voor haar pijn en haar verbijstering. Het is haar eigen schuld, vindt ze blijkbaar. De manier waarop haar weerloosheid tegenover haar schuldbesef wordt geplaatst, zegt veel over haar positie ten opzichte van de andere kinderen in de groep, en over haar plaats in het gezin waartoe ze behoort. Ze wordt niet serieus genomen, terwijl ze toch zo graag erkenning zou krijgen. Een hele dag verdraagt ze haar ellende, terwijl de vinger blijft bloeden, want van thuis heeft ze niets te verwachten.
Het gedicht geeft hier dus indirect commentaar op een gemeenschap in het algemeen: dat is er een waarin het patroon van mannelijke overheersing al van jongs af aan gewoon gevonden wordt en waarin ouders zich niet bijzonder bekommeren om het lichamelijk of geestelijk welzijn van hun kinderen. De mensen hier, en het gaat hier waarschijnlijk om de mensen die twee generaties terug op het Australische platteland woonden, leven in een simpele, een aardse wereld waarin kinderen taai en zelfstandig moeten zijn, en meisjes (vrouwen?) ondergeschikt. | |
[pagina 28]
| |
Dat staat allemaal niet in het gedicht, maar wordt door de dichterlijke woordkeus en door het vaste patroon opgeroepen. In dit geval is dat een patroon van tegenstellingen: een sterke jongen tegenover een klein meisje; het stoere spel met het mes tegenover onderdanigheid; het wegrennen tegenover het ronddwalen vol pijn; de kinderlijke angst tegenover de onverschilligheid van de ouders. Ook is er de subtiele en daardoor zeer suggestieve woordkeuze. De jongen neemt de anderen op sleeptouw, staat er in de Nederlandse vertaling; in de Engelse tekst staat ‘herding the others’. Dus hij neemt ze als een willoze kudde met zich mee, wat wijst op de kuddementaliteit van mensen die zich laten manipuleren door wie sterker is. De ouders van het meisje zullen het verlies van de vinger zien als ‘waste’, als verspilling, niet als een ramp of verschrikkelijke pijn of als een reden om met het slachtoffer mee te leven, maar gewoon als een ernstige slordigheid, wat getuigt van een praktische en nuchtere kijk op het leven die past bij mensen die hard moeten werken en kleine tegenslag maar hebben te slikken. Het woord ‘bang’ is het laatste woord van de derde strofe. Door die positie valt het woord extra op en vat het met terugwerkende kracht samen wat eraan voorafging: een meisje dat in shocktoestand tot zonsondergang buiten blijft, bloedt en al bloedend op de stammen ‘schrijft’, terwijl zij haar bezeerde hand blijft omklemmen. Het hele tafereel drukt angst en eenzaamheid uit.
In de laatste strofen wordt in korte staccatozinnen de reactie van de ouders gegeven: ‘Niet opgepast. Domme kinderen.’ (‘Carelessness. Mad kids.’) Deze bondige formulering is symbolisch voor het gebrek aan liefdevolle aandacht van de ouders voor hun kind. Zo kent ze haar ouders en een dergelijke reactie verwacht ze ook nu. Haar onvermogen om iets te ondernemen of zichzelf te beschermen komt voort uit haar schuldgevoel. Het is háár schuld. Suggereert de slotregel dan ook niet dat haar een zeer overdreven schuldbesef is ingeprent?
De logica van het kind, waarvan in de titel sprake is, klopt misschien niet. Het kan zijn dat zij ten onrechte denkt voor vol te worden aangezien door de andere kinderen uit de groep als zij maar meedoet aan het gevaarlijke spel. Het is ook mogelijk dat ze de reactie van haar ouders verkeerd inschat. Maar misschien ook niet. Wel wordt gesuggereerd dat de reactie die het meisje verwacht, strookt met het soort optreden zoals ze dat van haar ouders gewend is. In haar naïveteit en onervarenheid kunnen haar reacties dus gezien worden als een spiegel van wat haar door haar omgeving wordt voorgehouden.
Hieruit blijkt intussen wel dat de narratieve gegevens en de manier waarop die in dit gedicht als lyriek worden aangeboden, volledig zijn versmolten. Door deze | |
[pagina 29]
| |
wisselwerking ontstaat dynamiek: het gedicht wordt steeds betekenisvoller, want de samenhang en de voortgaande beweging van de tot het minimale teruggebrachte vertelstof worden getransformeerd door de bezwerende zeggingskracht van de lyriek. Het komt erop neer dat temporaliteit en de opeenvolgende lyrische middelen samenvallen: lezers volgen een verhaallijn die onlosmakelijk verbonden is met verhalende poëtische onderdelen. De zeggingskracht neemt echter toe door de poëtische vervreemding (dankzij een ongewone en zeer opvallende woordkeus), door de terughoudendheid waarmee overwegingen worden aangeboden en/of door ‘bevriezing’ van tijd en beeld (bewerkstelligd door de vervreemdende kernwoorden en formuleringen) en ze wordt gecompliceerder door de poëtische dichtheid. Het narratief in dit gedicht is dus een vorm van coherentie, maar dit wordt ook het middel waardoor dit gedicht een grotere metaforische zeggingskracht krijgt. Het verhaal verschaft in feite een metafoor voor het idee van de dichter, en de kracht ervan is dat het zo'n uitgebreide metafoor is. Verschillende verwijzingen, woordvelden en associaties worden door het verhaal in beweging gezet in het denken van de lezer, zodat de narratieve gegevens als zodanig belangrijk zijn voor het verhalende aspect van het gedicht, maar vooral ook door het lyrische commentaar daarop.
Opvallend is hoe dit kleine verhaal commentaar levert op het milieu waarin het kind leeft en waarin het moet zien te overleven. Door de bewustmaking van de sociale positie van dit kleine, vrouwelijke kind in de gemeenschap, sluit het gedicht aan bij de grote vertellingen van de twintigste eeuw, vertellingen die ons iets duidelijk maken over de positie van de vrouw en over de verhouding tussen ouders en kinderen.
In de postklassieke narratologie gaat men ervan uit dat verhalende en lyrische aspecten in een gedicht elkaar niet dwars zitten, maar elkaar juist aanvullen, en dat een lezing van een gedicht waarbij je je bewust bent van narratologische categorieën zoals verhaalontwikkeling en karakterisering, tot nieuwe en interessante inzichten kan leiden. Een gedicht kan nooit tot zijn narratieve elementen worden teruggebracht en ook niet worden beoordeeld op basis van de kern van het verhaal, omdat dat verhaal is aangepast om het geschikt te maken voor de poëzie. Ook in ‘Kinderlogica’ zorgen de verhalende aspecten voor voortgang en voor een ontwikkeling waardoor de lezer geboeid wordt, maar het verhaal wordt vooral ook drager van metaforische mogelijkheden die als lyriek ontgonnen worden door de dichter. | |
[pagina 30]
| |
Vertaling: Len Borgdorff |
|