| |
| |
| |
Daniël Rovers
‘Ongestreeld, nooit gekust, ongezien’
Over de liefde in Omtrent Deedee van Hugo Claus
Het hout (2014) van Jeroen Brouwers is volgens de uitgever op het achterplat ‘de eerste Nederlandse roman over misbruik in de katholieke kerk’. Volgens dezelfde bron schetst het boek een ‘indringend beeld van de misdaden en de hypocrisie in de roomse kerk’. In deze roman bericht broeder Bonaventura over het sadistische strafregime op een katholiek internaat waar de met vet Duits accent orerende broeder Mansuetus de plak zwaait. Na driehonderd pagina's verslag van zijn heimelijk toekijken bij de helse, geile praktijken, bevrijdt Bonaventura zich van het (als nazistisch omschreven) juk door tijdens de mis uit zijn pij en meteen ook uit de kerk te stappen, met in zijn voetsporen al die jonge jongens die het zo zwaar te verduren hebben gehad. Deze veelgeprezen roman is met zijn verhaallijn van verdoemenis, vagevuur en uiteindelijk verlossing een bedrukkend katholieke parabel geworden - in de meest barokke betekenis van dat woord: het kwaad wordt weelderig en met sterke dramatische effecten beschreven en opgevoerd als een kracht die buiten ons staat en waar we ons per wilsbesluit van dienen te bevrijden, opdat we ons aan louter goede verlangens zullen kunnen wijden. Was het zo eenvoudig, dan zou niemand ooit een ander nog kwaad doen.
Meer dan vijftig jaar geleden, in 1963, net na het literaire succes van De verwondering (1962), verscheen Omtrent Deedee van Hugo Claus. Je zou deze invoelende roman een vertelling over seksueel misbruik kunnen noemen - misschien wel hét boek over misbruik in de twintigste-eeuwse katholieke kerk - als je tenminste onder misbruik ook de ontkenning en onderdrukking van seksualiteit verstaat. De situering is parochiaal, in de letterlijke zin van dat woord. In Omtrent Deedee staat een priester centraal die de gastheer is van een bijeenkomst van de familie Heylen - hij is de autoriteit om wie alles draait. De oudste zus van de Heylens, Natalie, bestiert het huishouden op de parochie, en een recente traditie wil dat ze hun moeder op haar sterfdag met een mis en een samenzijn herdenken. De priester zelf behoort niet tot de familieleden, maar hij is wel zo vertrouwd dat ze hem een eigen koosnaam hebben gegeven: ze noemen hem Deedee, dat is afgeleid van d.d., oftewel de dienstdoende (pastoor).
In de loop van het verhaal zal blijken dat het gezag van de priester, en het gezag überhaupt, aan het wankelen is. Voor de ongetrouwd gebleven Natalie blijft Deedee echter een held, of, om het in haar woorden te zeggen: een heilige. In haar
| |
| |
ogen verzorgt deze volmaakte man van de wereld zich in het boerendorp Memmel vooral zo keurig om een goede indruk te maken op háár. De familie Heylen - daar klinkt al het woord heiden in door - bestaat verder nog uit zus Jeanne en haar lichtgeraakte en buitengesloten Italiaanse echtgenoot Giacomo; en er is broer Albert, die zijn alcoholische vrouw Taatje heeft thuisgelaten op dwingend verzoek van Natalie, maar niet zijn zoon Claude, door Deedee liefkozend ‘Klootje’ genoemd - een jongen met een psychiatrisch verleden op wie de moederlijke Natalie en zeker de sensuele Jeanne zeer gesteld zijn. En dan zijn er nog Antoine Heylen en zijn vrouw Lotte, alsmede de in de ogen van Natalie al te frivole familievriendin Tilly.
Bijzonder aan Omtrent Deedee is de vernieuwende, moderne vertelvorm die Hugo Claus gebruikt, al eerder toegepast in De Metsiers (1950), en in latere romans als De Geruchten (1996) en Onvoltooid verleden (1998) opnieuw ingezet. In elk hoofdstuk ligt het perspectief van waaruit wordt waargenomen bij iemand anders. De inspiratie haalde Claus, die een meesterlijke beheersing van de vrije indirecte rede bezat, bij William Faulkners As I Lay Dying. Ook in Omtrent Deedee worden de innerlijke roerselen weergegeven van een gesloten provinciaal gezin. Het zuiden van de Verenigde Staten verandert bij Claus in het katholieke en Vlaamsgezinde westen van België - de streek waar hij opgroeide en waar zijn magnum opus, Het verdriet van België (1983), zich afspeelt. In Omtrent Deedee kruipt de lezer zo als het ware steeds in de huid van een van de gasten, met uitzondering van de ‘buitenstaanders’ Tilly en Giacomo. Natalie krijgt zelfs twee hoofdstukken toebedeeld, het eerste en het laatste.
Er is nog een personage van wie we de gevoelens en gedachten niet te weten komen, en dat is de priester Deedee - een betekenisvolle uitzondering. Over hem wordt des te meer gesproken en gespeculeerd door de anderen, wat meteen ook een titelverklaring biedt. De roman schetst de wereld rondom de priester en laat zien hoe personages praten en denken over Deedee. Zo vertelt Natalie aan Jeanne, overigens pas nadat ze gemerkt heeft dat de aandacht van haar zus afdwaalt als ze Deedee louter ophemelt, dat ze onlangs bloed op z'n hemd heeft aangetroffen. Ze vermoedt dat er een vrouw in de pastorie is geweest en die vrouw, concludeert ze, moet hem hebben gekrabd.
Omtrent Deedee speelt zich af in de jaren zestig, de tijd van de seksuele emancipatie en van de democratiseringsbewegingen, ook binnen de katholieke kerk. Tijdens het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) kwam onder meer het celibaat ter discussie te staan, al zou na de dood van Johannes xxiii de nieuwe, conservatieve paus Paulus vi de absolute noodzaak van het ongehuwde priesterschap vastleggen in een speciale encycliek. In het landelijke Memmel zijn de woelingen van wereldsteden als Parijs en Rome weliswaar ver weg, toch staat ook hier het gezag
| |
| |
onder druk. Dit is te merken als Claude zijn vader met ‘Bertje’ aanspreekt en er in de kerkbanken gegiechel klinkt in plaats van vroom zwijgen. De Heylens kijken inmiddels liever tv dan dat ze naar de mis gaan. Antoine Heylen merkt in het aan hem gewijde hoofdstuk op dat de jaarlijkse bijeenkomst anders verloopt dan normaal. Niet eens omdat Giacomo met slaande deuren vertrokken is, die ‘vreemde Italiaanse eend’, nee, het ligt eerder aan Deedee, bij wie een opvallende laksheid te constateren valt. Tegelijk lijkt ook het leven zelf losser en rommeliger te worden, en dat baart Antoine zorgen:
‘Antoine ziet de wentelende lijn, de slingerende kabel van gisteren naar vandaag en hij zoekt naar een zelfde draad in zijn bestaan en vindt niets, zijn leven is toevallig aan mekaar geplakt, dag in, dag uit, postzegels bij elkaar [...].’
Die ervaring van wezenlijke willekeur, van ‘transcendentale dakloosheid’ (Georg Lukács) kondigt de secularisering aan die vanaf de jaren zestig om zich heen grijpt, tot in de meest rurale uithoeken van het naoorlogse West-Europa. Het knappe van de roman is dat zij evenmin nog één vast punt van waarneming biedt van waaruit de wereld leesbaar of geordend zou kunnen worden. Hier geen alwetende verteller met het overzicht en een oordeel, maar wisselende personages die elk hun eigen, beperkte kijk op de gebeurtenissen hebben. Het is aan de lezer om de losse draden met elkaar te verbinden tot een aaneensluitende vertelling en zelf een oordeel te vellen.
Pas in de loop van het verhaal blijkt dat Claude Heylen (zijn voornaam klinkt als de achternaam van de auteur, zijn initialen verwijzen naar Christus) de eigenlijke protagonist van de roman is. Hij is ook degene die het dichtst in de buurt van Deedee komt, zij het na een lange omweg. Na de mis en het diner speelt de familie plus aanhang een spelletje Charade onder aanvoering van Jeanne en Tilly, en als gevolg van de vele glazen wijn loopt dat uit op een schunnige verkleed- en ontkleedpartij. Het spel houdt abrupt op, niet omdat de deelnemers te ver zouden gaan, maar omdat Deedee Claude terecht wijst wanneer die de ontstaansmythe van Aphrodite verkeerd uitbeeldt, tenminste, in de ogen van de priester. De godin van de liefde zou niet uit het zaad van Poseidon zijn ontstaan, legt hij uit, maar uit de bruisende golven zijn opgerezen nadat de op het strand slapende Kronos werd gecastreerd. Claude voelt zich vernederd - door ‘een treiterende betweter’, denkt Lotte, bij wie in het Charade-hoofdstuk het perspectief ligt - en hij stormt verontwaardigd het huis uit en dwaalt verdwaasd en kwaad langs de velden van Memmel. Pas als hij een ampul amylnitriet nuttigt, ooit een verdovingsmiddel en vandaag de dag onder de verzamelnaam poppers bekend, keert hij terug.
In de pastorie, de helft van de familieleden is dan al naar huis, komt het tot een
| |
| |
gesprek tussen Claude en Deedee, die hem daartoe in zijn studeerkamer noodt. Het is verreweg de langste dialoog in het boek - en tevens het hoogtepunt van de boekverfilming onder de titel ‘Het sakrament’, in 1990 door Hugo Claus zelf als regisseur uitgebracht. Hoewel aanvankelijk vooral in vage, algemene bewoordingen wordt gesproken, voeren de jongen en de priester een gesprek over hun heimelijke verlangens en de angst of onmogelijkheid daaraan toe te geven. Claude stelt vast dat Deedee kennelijk ergens bang voor is, al kan hij niet zeggen waarvoor. De priester geeft vervolgens een wel erg cryptisch, omzwachteld antwoord. Hij zegt:
‘Het is natuurlijk. En is het niet zo dat wij niets liever willen dan dat hetgeen ons bang maakt, ons ook, tegelijkertijd, de wet oplegt. Dat wij onze angst kunnen verklaren door er een straf van te maken.’
Het leest als een mooi voorbeeld van wat Freud een Verneinung noemde: een verdrongen inzicht dat in een spontane ontkenning aan de oppervlakte komt, zonder dat de spreker zich daar heel bewust van is en er dus gevolg aan kan geven. Zoiets overkomt gezagsdragers wel vaker. Als je de ontkenning wegstreept, dan zegt de priester hier dat hij bang is voor zijn verlangen waarvan hij in feite zou willen dat het hem de wet oplegt. En dat hij bovendien die angst denkt of hoopt te verklaren (weg te verklaren) door dat verlangen als straf te ondergaan.
Deedee heeft het consequent over ‘wij’ en over ‘jij en ik’, wat Claude niet tegenspreekt, maar hij antwoordt wel heel beslist: ‘Geen straf’. Want als het ‘natuurlijk’ is, zoals de priester zegt, waarom zou er dan straf moeten zijn? En vervolgens, terwijl hij bedenkt dat hij zich niet het zwijgen wil laten opleggen, komt Claude zogezegd uit de kast. Hij zegt dat hij homoseksueel is, een ‘chocoladestamper’, ‘één voor de achterdeur, een klokkenluider’ - hij kan over zijn geaardheid alleen maar in pejoratieve bewoordingen spreken, wat niet vreemd is, aangezien zijn seksuele voorkeur als ziekelijke aandoening beschouwd wordt, waarvoor hij in behandeling is geweest. De jongen vertelt de priester hoe hem tijdens die behandeling in de kliniek negatieve associaties werden opgedrongen bij plaatjes van de acteur Lex Barker als halfnaakte Tarzan. Hoe de artsen hem gezegd hebben dat zijn vader zijn echte vader niet is en dat ze hopen dat hij ‘net zo wordt als alle anderen’; dat ze hem foto's hebben getoond van Marilyn Monroe en Brigitte Bardot die, zoals hij dat zegt, naar zijn gulp staarden, ‘want op die hoogte hangen hun ogen’.
Claude verwijt de priester dat hij niets weet, niets wil, niets kan en dat hij ‘geen ballen’ heeft - net als de gecastreerde Kronos dus. Deedee vindt geen goed weerwoord. Claude vraagt hem of hij bang voor hem is: ‘Ben je bang dat ik besmettelijk ben? Dat ik de duivel ben?’ De priester probeert de jongen nog wel het zwij- | |
| |
gen op te leggen - ‘blijf af van de dingen waar je geen verstand van hebt’ - maar dat lukt hem maar half. Deedee mist de overtuiging. Claude zelf weet al helemaal niet waar hij met zijn woorden naartoe wil, en of wat hij voor Deedee voelt nu liefde is of juist haat. ‘Je bent de enige waar ik respect voor heb’, zegt de jongen ten slotte, uitgeput, en hij voegt daar alleen nog aan toe dat hij aan de voeten van de priester zou willen slapen. Deedee gaat daar niet op in, hij legt het verzoek naast zich neer, doet het af als een kinderlijke hyperbool - wat wel begrijpelijk is - en zegt de jongen terwijl hij afscheid van hem neemt: ‘Je lijkt Natalie wel.’ Oftewel: je bent een verliefde, behaagzieke oude tante. Pas als hij weer alleen in de kamer is valt de jongen een reactie in: ‘Dat had je niet mogen zeggen. Het is niet waar.’
Claude heeft zich uitgesproken, zijn geheim is geopenbaard. Na dit hoofdstuk zien we de wereld van de Memmelse pastorie weer door de ogen van Natalie, als Claude en Albert naar huis zijn vertrokken. Zij ontwaakt in een kamer vol lege flessen en her en der verspreide sigarettenpeuken; in haar verbeelding volgt ze de familieleden naar huis en ze stelt zich voor hoe iedereen weer het gewone, vredige leven oppakt. De werkelijkheid is heel anders. Als ze nog versuft door het huis loopt ziet ze door een deuropening Deedee biddend op de grond liggen, met naast hem een hondenzweep en een karwats met vier leren riemen waarmee hij zichzelf heeft gekastijd. Zo komt hij dus aan zijn striemen, leert de lezer. Voor Natalie is dat geen schok meer, ze wist het al en had aan Jeanne maar de halve waarheid verteld. Zij achtte de geharde traditie van extreem ascetisme kennelijk beschamender dan het bezoek van een vreemde vrouw.
Dan rinkelt, op de allerlaatste pagina van de roman, de telefoon. Natalie neemt op en verneemt de dood van Claude. Het is haar broer Albert die haar vertelt dat zijn zoon zich in zijn slaapkamer heeft opgehangen met een springtouw aan een haak. Natalie is radeloos, ze roept om Deedee, en als die niet komt, gaat ze naar hem toe. Als ze hem het verschrikkelijke nieuws vertelt, kijkt hij haar aan ‘als een gruwelijke vijand’, als ‘de duivel die een vrouw is met haar zwakte en geweld’. Wanneer hij haar ook nog eens een schimpscheut toevoegt (‘dikke koe’), vlucht de dienstbare Natalie naar buiten, naar de grot van Maria.
Is de priester de hoofdschuldige voor de voortijdige dood van Claude Heylen? Uit bovenstaande samenvatting zou je daartoe kunnen besluiten. Doordat Deedee als enige geen perspectief en dus innerlijkheid in het boek krijgt toebedeeld, is de neiging nog groter hem als hoofdschuldige aan te wijzen. En dat Hugo Claus in interviews niet heeft nagelaten om zijn afschuw voor het rooms-katholicisme te uiten, draagt daar eens te meer aan bij. Een van zijn meest provocerende uitspraken luidde, halfweg de jaren zestig: ‘Ik ben fanatiek racistisch wat betreft de katholieke kerk... als er een Ku Klux Klan zou zijn om het te elimineren, zou ik er willen bijhoren.’
| |
| |
Zo'n schuldtoewijzing maakt de roman wel eenduidiger en armer dan ze is. De therapie die Claude heeft moeten ondergaan is hem niet opgelegd door Deedee, die sowieso eerder zalvend dan veroordelend optreedt. En hoewel de ‘behandeling’ vast op goedkeuring zal hebben kunnen rekenen van veel (katholieke) gelovigen, is het geen priester die het exorcisme bedrijft maar een universitair geschoolde psychiater. Homoseksualiteit was in die jaren, in Nederland net zo goed als in België, bij wet verboden; discriminatie berust vaak op consensus.
Of de priester zelf op mannen valt, wordt niet expliciet gemaakt, louter gesuggereerd. Je zou in zijn naam ook het Franse ‘pédé’ kunnen horen: de pejoratieve uitdrukking (afkomstig van pederast) waarmee in de francofone wereld in een nog niet zo ver verleden naar homoseksuelen werd verwezen. In het kleinburgerlijke, conservatieve Vlaanderen van de jaren zestig bestaat er geen mogelijkheid, waarschijnlijk ook geen taal om voor je gevoelens uit te komen, al helemaal niet als je een priester bent. Daarom heeft Deedee zijn heil gezocht in een interpretatie van Ignatius van Loyola's Geestelijke oefeningen (1548), die hem inspireert tot zijn strenge zelfregime. De priester denkt een manier gevonden te hebben om grip te krijgen op de liefde - die overweldigende kracht die evengoed vreugde en genot als pijn en verdriet schept.
Alle personages in Omtrent Deedee - net als alle andere protagonisten in het oeuvre van Claus - hebben af te rekenen met hun liefdesdemonen. Natalie bijvoorbeeld, die het verlangen dat nog in haar huist projecteert op Deedee: de priester van wie ze weet dat hij onbereikbaar is. Zelf waant ze zich gelukkig, maar haar zus Jeanne kan niet naar haar kijken zonder te denken dat ze iets fundamenteels ontbeert. Claus schrijft teder en nietsontziend:
‘Jeanne onderzoekt het lieve gezicht van haar zuster, Natalie staat voorovergebogen en zoekt naar een antwoord, jarenlang, ongestreeld, nooit gekust, ongezien.’
Natalie op haar beurt ziet dat het huwelijk met Giacomo haar zus Jeanne bitter en onzeker heeft gestemd. En dan is er nog Lotte, die opgescheept zit met haar ‘uitgedoofde’ man Antoine en dagdroomt van de keren dat de boeren haar begerig gadeslaan als zij in nauwsluitende jurk en op hoge hakken voorbij stapt in de zondagmis. En ten slotte Giacomo, de man van Jeanne, die tegen beter weten in van zijn vrouw blijft houden die hem steeds maar weer tot de risee van de familie maakt.
Als hij bij Claude zijn beklag doet, concludeert de jongen dat al die heisa niet bepaald voor het menselijk ras pleit. Zijn simpele eindverdict luidt: ‘Wij zijn belachelijk.’
| |
| |
Als je het zo bekijkt is dat celibaat zo slecht nog niet en zou het de oplossing van veel problemen zijn, of in ieder geval een ontsnapping bieden aan die menselijke, al te menselijke belachelijke seksualiteit, ware het niet dat het de kwestie alleen maar verergerd heeft. Deedee denkt het goede te doen door zijn eigen lichaam niet aan het genot maar aan de pijn te onderwerpen, maar heeft daardoor geen oog voor de behoefte en het lijden van de jonge Claude Heylen. Claude wil worden aangeraakt, al was het maar door een aandachtige blik en een luisterend oor, maar de priester is te veel met zichzelf en het eigen onmogelijke verlangen bezig om er voor een ander te kunnen zijn. Wat Omtrent Deedee laat zien is dat nietaanraken, zelfs als je daarmee de regels meent te volgen, evengoed van wreedheid kan getuigen. Zulk kwaad is moeilijker aan te wijzen dan het in Het hout beschreven en door veel lezers zo genoten sadisme. We zijn allemaal weleens Deedee geweest.
|
|