‘Andere oud-politici van naam, de levenden onder hen, zijn nog regelmatig in de media. Nee, in de pers. De... publiciteit. U bent na uw carrière stil gebleven. Hoe keek u van een afstand naar de anderen?’
‘Met interesse. Ik heb zelden gedacht: “O, o, die ijdeltuit moet weer zo nodig.” Maar voor mij persoonlijk is het niks. Al die besturen, commissariaten, goede doelen, fondsen... Een eredoctoraat heb ik gekregen. Leuk, maar wat moet ik ermee? Ik laat het graag aan de jongere generatie. En dat zeg ik zonder gefrustreerd te zijn. Althans, niet bij mijn weten.’
‘Want je kunt niet weten hoe het onderbewustzijn werkt.’
‘Precies. Ik dacht daarnet precies hetzelfde.’
‘Nooit het idee: mijn partij verkwanselt de oorspronkelijke eh... doelstellingen?’
‘Zeg ik daar wat over in mijn boek?’
‘Nee. Daarom vraag ik het u nu.’
‘Je ziet het overal. Het is pragmatisme wat de klok slaat. Onder het mom van wendbaarheid, flexibiliteit. Wie ben ik om daar tegenin te gaan? Ik overzie het veld allang niet meer, de Europese regelgeving... Zonder gedegen dossierkennis past het niet om te oordelen. Vind ik. Het kan me gewoon niet veel meer schelen. De maatschappelijke tweedeling, die nog wel. Dat is ook de leidraad in mijn boek. De kloof wordt aldoor nog maar groter. Niet alleen tussen autochtonen en allochtonen, maar ook tussen arm en rijk, hoog- en laagopgeleide burgers, tussen...’
‘Stad en platteland, religieus en atheïstisch...’
‘Ja. En oud en jong. Vergis je niet.’
Ze voelt dat ze bloost. En grijnst. Een grijns die, dat kan niet anders, moet lijken op die eerdere van hem - toen ze de leeftijd van haar moeder ter sprake bracht.
Een grijns die niet van wijken weet. Brandende ogen. Tussen oud en jong.
Hoe zijn blik haar had getroffen. Vergis je niet.
Hij heeft het niet meer over zijn boek. Hij heeft het over ons.
Dat is wat ze denkt, niet wil denken, en toch blijft herhalen. Ons. Wij. Hij en ik.
Ze heeft hem met haar vader vergeleken, maar in helemaal niets schijnen de twee verwant. Ze heeft, toen hij de walmende tosti's op de bordjes legde, aan alle regenachtige woensdagmiddagen in haar jeugd gedacht. Aan haar moeder, die dan ook regelmatig iets warms bij de lunch serveerde. Een wentelteefje, soms. Een omelet. En later, toen ze een elektrische friteuse hadden, kroketten, kaassoufflés, patat. Maar dat is het allemaal niet.
Het is die lenigheid. Die stem. Het zijn de ogen. Het zijn zelfs de wondjes op zijn handen en dat overhemd van hem. Die triest verzorgde tuin, dat kleine landschapje van afwas in de keuken.