| |
| |
| |
Désanne van Brederode
Het mistige dal tussen de toppen - de mystiek van het gemis en het je laten missen
Ruim twintig jaar geleden waren de zondagen mij ook al heilig. Naar de kerk ging ik nauwelijks nog, maar al bij het opstaan verheugde ik me op de bijzondere avond die komen ging. Ik woonde met mijn toenmalige verloofde, zijn jongere broer en een vriend in één huis, en op zondag nodigden we vaak onze (filosofie)-studievrienden uit om te komen eten en dan Twin Peaks te kijken, de televisieserie die begin jaren negentig in Amerika mateloos populair was. Een enkele keer waren we bij onze ouders op bezoek geweest - dan was het zaak om op tijd de trein te halen, zodat we geen minuut van de nieuwe aflevering zouden missen.
Twin Peaks lijkt in het begin vooral een absurdistische parodie op een misdaadserie. Er hoeft slechts één gruwelijke moord te worden opgelost: die op de jeugdige, beeldschone Laura Palmer. Maar omdat het kleine plaatsje in het hoge noorden van Amerika wordt bevolkt door wonderlijke personages die ook in hun onderlinge relaties heel wat hebben uit te zoeken, beseft de kijker al snel dat het vinden van de dader niet mogelijk is via de doelgerichte weg van toedracht naar verdachten en hun motieven. Verschillende verwikkelingen hangen met elkaar samen, of toch weer niet. Aanwijzingen blijken soms in de richting van andere misdrijven en duistere praktijken te wijzen; bovendien krijgt special fbi-agent Dale Cooper zijn informatie soms in dromen aangereikt, en anders werkt hij met een Tibetaans vraagspel, of leest hij waarschuwende ‘tekens’ in de geheimzinnige, bos- en bergrijke omgeving, en in het gedrag van de mensen die hij ontmoet - op een manier die zowel zijn collega's als de kijkers confronteert met hun symbool-blindheid, iets waarvan ze voordien geen flauw benul hadden.
Het is fascinerend hoe landschap, muziek, ‘droom’-scènes, omineuze monologen en meerduidige, ‘onaffe’ karakters naast hilarische karikaturen elkaar zozeer versterken, dat de kijker al snel bereid is de ronduit bizarre spirituele wereld die regisseur David Lynch hier toont, voor werkelijk aan te nemen.
Het ongeloofwaardige wordt op momenten zelfs zó geloofwaardig dat mijn vrienden en ik, in de tussenliggende Twin Peaks-loze dagen, het idee hadden dat we de gewone werkelijkheid plotseling veel scherper waarnamen dan in alle jaren voorafgaand aan de serie. Alsof ons gemoed en onze geest erdoor werden verruimd, en we dieper in onszelf en onze medemensen konden blikken, (zonder te psychologiseren of causale verbanden te leggen), en tegelijk begrepen dat iedere
| |
| |
ontmoeting, iedere gebeurtenis wel eens een ingrijpende betekenis kon hebben, niet per se voor onszelf, maar voor het leven zonder meer.
Twin Peaks wekte een rijkdom aan stemmingen, die ons niet dichterbij de oplossing van de moord bracht, maar ons leerde om fenomenologen te worden. De goede vragen te stellen aan alles wat er op ons afkwam. Nee, om een vragende houding aan te nemen.
Niet dat we de zwaartekracht niet meer vertrouwden, maar we namen de klakkeloosheid waarmee we bijvoorbeeld op natuurwetten vertrouwden niet meer serieus. Er waren zoveel vanzelfsprekendheden, of vooroordelen, die ons het zicht belemmerden op wat er nog meer viel te beleven; niet buiten of boven deze werkelijkheid, maar erbinnen. Nu en hier. En morgen. Het mysteriedrama dat Twin Peaks heette was overal en altijd aan het werk, zelfs voordat iemand Twin Peaks had bedacht.
*
De woorden mysterie en hysterie rijmen alleen visueel op elkaar. Toch wordt in artikelen over mystiek en mystici vaak beweerd dat vroegchristelijke mystici (m/v) in ieder geval bij vlagen leden aan een vorm van hysterie. Ook zonder baarmoeder: toch die door Freud voor het eerst als zodanig benoemde ‘baarmoederwoede’.
Ontwereldlijking en ontlichaming als religieus project, als topsport voor de geest. Zelfkastijding, vasten, waken - in de visie van moderne psychologen en antropologen creëerden de pijnen, de honger (of beter: de anorexia!) en het chronische slaaptekort psychotische verschijnselen. Epileptische aanvallen, hallucinaties, fantoompijnen en misschien wel fantoombegeertes die op hun beurt tot bepaald niet fantoomachtige orgastische sensaties konden voeren, en in ieder geval tot die extase die de gemiddelde man of vrouw maar hoogst zelden tijdens de liefdesdaad beleeft, aangezien hier ook altijd een ander in betrokken is. De mysticus komt klaar zonder te masturberen, zonder zelfs maar over een ander te fantaseren, zonder zijn eigen lichaam aan te raken, en zonder ook maar een beetje ongemakkelijke schuld of schaamte te voelen; hij weet niet beter of hij ‘gaat op in God’, wordt één met God, wordt opgetild en vrij in Gods oneindige, overstromende liefde en vergeet daardoor zichzelf. Hij wordt, al genietend en begenadigd, ontdaan van zijn ‘ik’ en vloeit samen met louter goedheid, reinheid, schoonheid en waarheid, om later te kunnen beweren wat hij daarvoor ook al beweerde: dat hij ieder verlangen in zichzelf altijd krachtig heeft vernietigd - na eerst al de rug te hebben toegekeerd aan alle aardse verleidingen. Extase als beloning voor de totale onthechting. Regelrecht genot, maar aansprakelijk kan de mysticus niet worden gesteld: God begon. Het is zíjn schuld.
| |
| |
Ziedaar - zo luidt de hedendaagse duiding van de psyche van de mysticus - de redeneertrant van de heimelijke masochist, die zich willoos en soms tegenstribbelend uitlevert aan de sadistische meester, zich met pijn en moeite over de grenzen van het betamelijke laat sleuren, om hierbij en erna te kunnen denken dat hij alleen maar onderdanig, dienstbaar en nederig is geweest ten opzichte van de perverse machtsbeluste ander. Smetvrees als het gaat om eigen lichaam en ziel, een obsessie met onschuld en morele perfectie, misschien een enorme bindingsangst in ‘gewone’ menselijke relaties - maar ondertussen weet de ‘patiënt’ toch maar mooi voor elkaar te krijgen dat hem de volkomen vervulling ten deel valt, terwijl hij tegelijkertijd kan blijven neerkijken op de lichamelijke verlangens van gewone mensen die, in plaats van hun blik op de hemel te richten, wanhopig bij elkaar iets zoeken wat ze dan, in vredesnaam, maar ‘liefde’ noemen - totdat de bui is overgewaaid en men elkaar het leven zuur maakt of zich gefrustreerd terugtrekt uit de door Paulus toch zo roerend beschreven verbintenis die huwelijk heet en waarin de beide echtelieden ook buiten het bed één lichaam zouden zijn. Niets brengt het, niets verheffends, niets wat duurzaam is voor de eeuwigheid, behalve leed en kindertjes.
Dan heeft de mysticus toch op het betere paard gewed.
*
Hadewych, Hildegard von Bingen, Augustinus, Teresa van Avila, Johannes van het Kruis: ik had amper iets van ze gelezen toen ik mijn debuutroman Ave Verum Corpus schreef, maar de Franse filosoof en antropoloog Georges Bataille las ik al wel, en zijn werk hielp me om de ervaringen die ik zelf vanaf mijn negende had gekend, beter te begrijpen. Of: me er minder ‘vreemd’ en eenzaam in te voelen.
Ik was blij dat hij in het boek L'expérience intérieure (1954) zo treffend beschreef wat ik hier nu maar de mystieke ervaring noem, en in L'Érotism (1957) zelfs nog dieper inging op verschijnselen als masochisme, extreme hongerzucht en extase bij mystici - al stoorde ik me er evenzeer aan.
Batailles absurdisme, surrealisme en subversieve ‘denken voorbij het discursieve en analytische denken’ raakte me. Hij woelde een taal los die de mystieke ervaring niet opvatte als een louter religieus of spiritueel verschijnsel dat dús wel moreel moest zijn, maar haar evenmin ‘modern’ reduceerde tot een psychische afwijking of stoornis, tot een soort immoreel narcisme-via-de-sacrale-omweg.
De spirituele én zinnelijke Sehnsucht, de roes, de extase, de excarnatie, de visioenen van een oneindige, eeuwige, geestelijke wereld aan gene zijde - en tenslotte de ont-ikte versmelting met de (Goddelijke) Ander, worden gekenmerkt door hun tijdelijke karakter. Net als de bijna-doodervaring, de dronkenschap en de bele- | |
| |
ving van het orgasme (le petit mort in het Frans) kan iemand die de ervaring ondergaat weliswaar de levendige indruk hebben dat hij zich buiten de tijd bevindt, maar er is toch altijd weer een moment waarop zo iemand opnieuw incarneert. Terugkeert tot het eigen lichaam, waar hij de doorn in zijn eigen vlees wordt, of zijn vlees juist beleeft als de doorn in de reine of gereinigde geest. Als de benauwde veste.
Alles wordt zo iemand te eng. De aardse werkelijkheid kan na een mystieke ervaring vijandig overkomen: reden om met nog meer geest-drift terug te verlangen naar ‘daar’. Om maar niet hier te zijn, verveeld en vertwijfeld.
Wat me zo stoorde bij Bataille, was dat hij deze afwijzing, de beledigingen en verwondingen van het eigen aardse, lichamelijke leven, toegebracht door de mysticus zelf, niet duchtig kritiseerde. Hoe bijzonder de ervaringen ook mochten zijn, ik miste een afgewogen oordeel over het moment, de houding en het gedrag na een dergelijke ervaring. Het zogenaamde ‘heimwee naar de hemel/het hemelse’ was immers niet zelden een nog dieper neerkijken op en een verachting van de stoffelijke benedenwereld. Van de voor iedereen zintuiglijk waarneembare en in het gemoed ervaarbare, veelkleurige, gelaagde, gebarsten, bezopen, gelittekende werkelijkheid.
Die mocht dan weliswaar van God verlaten zijn, maar ze was ons dan toch wel geschonken - misschien zelfs wel uit dezelfde belangeloze liefde die de mysticus in zijn visioenen had ervaren.
Om daarna dus een ondankbare liefdesweigeraar te worden.
*
Uit eigen ervaring wist ik tot welke verwrongen hoogmoed de mystieke ervaring kon leiden. Het gevolg: ik werd er zodanig beducht voor, dat ik de wereldhaat oversloeg, en in een andere afkeer belandde.
Zodra ik na de extase terugviel in mezelf, viel ik ook terug in het bekende gedrag. In mijn benepen oordelen waar ik, zeker na zo'n ingrijpende ervaring, zelf nog het meeste moeite mee had: omdat ze het licht vertroebelden, de warmte verdreven die ik zowel buiten mij als in diep in mijn eigen hart had waargenomen, zij het op de laatste plek meer als mogelijkheid dan als voldongen feit.
Ik viel, en ik kwam mijzelf plotseling weer heftig tegen, en daarna viel ik mezelf tegen, en soms, tenslotte, viel ik mezelf dan ook af. Ik wilde niet meer lijken op mij, niet meer horen bij mij. Ik was de ervaring niet waard geweest. En ik kon diegene die Christus in mij had gezien, en die ik nog lang niet was, niet eens proberen te worden. Niet wáár maken. Zelfs als ik zo goed mogelijk ‘goed’ probeerde te doen, zag hij niet alleen mijn daden, zag hij mijn daden misschien helemaal
| |
| |
niet - maar enkel maar mijn intenties. En die waren bepaald niet zuiver: dat mocht ik hooguit willen.
Na een mystieke ervaring kun je er zelfs een beetje fier op zijn dat je de balk in je eigen ogen zo wonderbaarlijk goed ziet, waardoor je je keurig probeert te onthouden van kritiek op de splinter in andermans ogen - precies zoals het evangelie het wil. Die trots op de eigen leergierigheid en deemoed gaat gehuld in een al even nederig kleedje: je ontleent natuurlijk niets aan de mystieke ervaring, maar je ‘gunt’ andere mensen wel een soortgelijke ervaring. Het is precies hier, waar de mystieke ervaring haar schaduwzijde toont.
Hier, in dit ogenschijnlijk onschuldige woordje ‘gunnen’. Want hiermee capituleer je voor de gedachte dat je ervaringen je tot een uitverkorene maken.
Weliswaar schrijven mystici stamelend, beschroomd, maar dit alleen om hierna toch weer door te jakkeren naar de volgende poëtische beeldspraak, de volgende paradox, om daarbij impliciet de suggestie te wekken dat er een smalle weg is te vinden naar het licht dat ze hebben geschouwd. Andere mensen moeten door de mysticus geholpen, getroost, bemoedigd en berispt worden, ze zijn zijn navolgers, maar natuurlijk hoeft hij van hen niets meer te leren, laat staan dat hij hun liefde, zorg, kritiek of bemoediging nodig heeft. Ik vrees dat mystici denken dat het spreken en schrijven over de intense ervaring hetzelfde is als deze liefde ‘beantwoorden’.
Toen ik zelf teksten van mystici ging lezen, vroeg ik me vaak af: waarom hebben deze mensen hun documenten niet verscheurd? Zagen ze dan niet dat ze, al schrijvende, steeds meer gingen geloven dat de ervaring die hen ten deel viel, maakbaar was, in de zin van: herhaalbaar, en ook voor anderen bereikbaar - en merkten ze niet op dat ze hierdoor met terugwerkende kracht toch de indruk wekten dat zijzelf iets hadden gedaan om hun ervaringen te verdienen? Me dunkt dat als God wil dat iemand anders ook een mystieke ervaring beleeft, dat hij deze zelf wel schenkt, en dan perfect passend bij de persoonlijkheid, de zintuigen en de ziel van deze ene mens. Een echte mysticus wil daar bij mijn weten helemaal niet tussen gaan zitten - hij is geen ‘relatiebemiddelaar’ en moet dat ook niet willen zijn. Het zal altijd handel blijven in liefde op het tweede gezicht. Of beter: in tweedehands liefde.
*
Ook Pseudo-Dionysius, of Dionysius de Areopagiet, wordt wel een mysticus genoemd. Inderdaad beschrijft hij trefzeker, en met oog voor detail, wat hij in de hemel heeft geschouwd heeft. Maar van sentimenten als hierboven beschreven is daarbij geen sprake. Nuchterheid en voorzichtigheid voeren de boventoon. Ieder
| |
| |
woord moet kloppen, vorm en inhoud horen één geheel te zijn en bij iedere beeldspraak waarschuwt de auteur zijn lezers: ‘Ik moet helaas mijn toevlucht nemen tot begrippen die we uit de zintuiglijke wereld kennen, maar geloof alsjeblieft niet dat het daarboven lijkt op beneden: ik wil je voorstellingsvermogen wekken, prikkelen, je een indruk geven van sferen en entiteiten, maar laat ze in je geest niet stollen tot vaste beelden en concepten. Houd de voorstellingen in beweging, levendig, denk erover na, maar altijd in het besef dat het mysterie zich nooit laat begrijpen of doorgronden.’
Wie in contact wil treden met de hogere werelden die Dionysius beschrijft, wordt niet aangespoord om daarbij dan alle zintuiglijkheid en alle denken opzij te schuiven: hij heeft gewijde priesters nodig, die de riten kennen en deze, als musici, perfect kunnen vertolken, zonder dat hun eigen interpretaties hierbij in de weg staan - en dus ook een strakke liturgie waarin ieder woord, ieder gebaar, iedere handeling en ieder object hem op een zuivere manier nabij het goddelijke kunnen brengen, zonder dat de gelovige één ogenblik de gelegenheid krijgt om zich te laten meevoeren door hevige persoonlijke roerselen en ontroeringen, zonder dat een zekere spirituele gretigheid of hebzucht vat op hem krijgt, en zonder dat hij na de eredienst ijdel kan denken dat hij God kent, dat hij de genade ‘binnen’ heeft, en zich nu wel mag afkeren van de wereld.
*
Na mijn eigen ervaringen heb ik zelf ook lang aangenomen dat het leven hier op aarde een spirituele of religieuze scholingsweg was. Ik las boeken over het onderwerp, bad en mediteerde veel, en soms ‘lukte’ het me om zelf een nieuwe ervaring te bereiken, te evoceren. Op zeker moment dacht ik wel te weten hoe ik snel en puur mijn lichaam uit kon glippen, om geconcentreerd vergeestelijkt aan de overkant te komen, ook al wist ik dat de teleurstelling daarna weer hevig zou zijn.
Het christuslicht had ik al jaren nooit meer zo indringend beleefd, maar wel allerlei moois en bijzonders eromheen. En moeilijke dingen, die ook, maar daar was ik ‘uiteraard’ aan toe, anders zou ik ze immers niet zomaar hebben mogen zien.
Tot ik op een middag weer eens in zo'n diepe meditatie was, en opwaarts klom, om, al bijna bij het indringende, goud doorstraalde ultramarijnblauwe, warme licht (waarin de ervaringen zich meestal aan me voordeden) opeens een afschrikwekkende, vuurspuwende draak te ontwaren, die in niets leek op de monsters uit sprookjes en films. Hij was te echt. Nog echter dan ikzelf.
Ik was doodsbang. Het was een reusachtige aanwezigheid, die groter leek dan de kamer, het huis, dan de hele hemel die hij kennelijk bewaakte, en gauw maakte ik me uit de voeten die ik niet had, om mezelf te beloven dat ik nooit, maar dan
| |
| |
ook nooit meer, zo intens zou mediteren. Bijgekomen van de schrik besefte ik: die draak, dat monster, die wachter aan de poort, dat ben ik zelf.
Ik wist dat ik eigenlijk niets te zoeken had in het domein waar ik zo vurig naar kon terugverlangen. Dat ik geen inspanning meer mocht leveren om daar te komen, dat ik mezelf niet meer leeg mocht maken om die beelden te ontvangen: de mystieke ervaring, de genade, is iets wat je toevalt, of niet, maar je mag niets bespoedigen of actief in je uitnodigen.
Laat de macht bij wie de macht hoort, houd er rekening mee dat je jezelf steeds iets hebt wijsgemaakt, en voorkom dat je ooit nog over iemand denkt: ‘hem of haar gun ik het zo’. Doe alsof het niet bestaat en nooit bestaan heeft: dat is het beste eerbetoon.
En durf om jezelf te lachen.
*
Precies deze vermaning (of zelfcensuur) ontbrak in Batailles gedachten over de mystieke of innerlijke ervaring. Terwijl ik zelf juist op het punt was gekomen dat ik dacht dat het misschien beter was om ‘er vanaf’ te geraken, zoals je een verslaving opgeeft, of een einde maakt aan een spannende, soms kwellende, magisch vervullende, en tegelijk destructieve affaire. Omdat die met liefde niets te maken heeft.
Zeer zeker kan het leven een scholingsweg zijn. Maar niet één waarop je zelf ook maar een stap kunt zetten. Je hoeft evenmin stil te staan: je kunt levendige (dans)passen op de plaats maken, en dan stroomt de weg, met horten en stoten, onder je door. De decors rondom je wisselen, er zijn nieuwe ontmoetingen, er is oud zeer: maar je kunt er niet zelf op afgaan. Ze komen naar je toe, de kansen, de mogelijkheden, allemaal eenmalig, en het is aan jou of je ze opmerkt, aangrijpt, je erdoor laat aangrijpen en in actie komt. Het hele banale leven, met alle zorgen en oorlogen erin, met alle verveling, ergernis en simpele gelukjes: dat is de openbaring, de mystieke ervaring die dúúrt. Hier moet je zijn. Nu. Tegenwoordig zijn. Letterlijk: tegen de woorden zijn. Niet ergens naar op weg, maar er middenin zijn, terwijl je toch nooit het middelpunt kunt of mag bezetten. Je kun je er alleen maar toe aangetrokken voelen. En het daarin uithouden. Dáár ‘in blijven’.
Waarom zou je anders zijn geboren? Een lichaam hebben gekregen, oren, handen, ogen, een mond? En waarom zou je wonderen verlangen, terwijl je nog niet eens het talent tot verwondering in jezelf hebt ontdekt en hebt laten groeien?
Aan het einde van mijn studie leerde ik het werk kennen van de eveneens Franse denker Roland Barthes. Vooral zijn boek Fragments d'un discours amoureux (1977) sprak me aan. Ook Barthes hield van de verlangende en soms zo hoogdravende,
| |
| |
gefluisterde woorden van mystici, maar minder van de verheven ervaringen van versmelting, zelfverlies en extase. Hij had meer aandacht voor de ‘instase’. Voor de onzekere stemmingen tussen, en voor en na de hemelse eenwordingsmomenten. Voor wat ik hier maar noem ‘het driedubbelzinnige gepruts op de halve millimeter’.
Verliefdheid en verlangen maken ons zo schrikbarend menselijk. Bij Barthes geen woord over het menselijk tekort: mens-zijn, een verliefd mens zijn, is niet alleen tekorten hebben, het is één groot ‘tekort’ zijn. En het is: zelfs dat niet kunnen uitleggen, toelichten - omdat ook de woorden tekort schieten.
Wie verliefd is, erkent dat er in zijn leven een missing link is, die hij zelf niet is, die God niet kan zijn, die ook niet valt te ontwringen aan de extase van het opgaan in elkaar - die alleen die ene, ware ander voor hem blijkt te zijn. Te worden.
In het werk van een derde Franse denker, Emmanuel Levinas, vormt het gelaat van de ander, de andere mens, de openbaring. Dat de wereld zoals we die beleven en begrijpen, radicaal doorbreekt, een appel op ons doet: ‘Zie mij in mijn oneindigheid, definieer en duid me niet, bezit mij niet, laat je aanspreken en weet je dat nooit het ultieme antwoord kunt zijn, maar wees er wel, wakker, paraat - voor mij.’
Dat is ook wat je kunt ervaren in een verliefdheid: de ander die je een vraag stelt. Alsof je verliefdheid (iets/iemand) beantwoordt.
Maar dat is slechts de halve waarheid. Er is ook nog de ervaring dat een ander verliefd is op jou, en zelf denkt dat hij nog verliefder is op jou dan jij op hem. Dat de ander jouw liefde niet alleen kan, maar vurig wil beantwoorden, nog voordat je hem een vraag hebt gesteld: dat is onbegrijpelijk. Een mysterie, in de ware zin van het woord. Een mysterie, precies omdat je het niet verwacht en het zo niet past in het beeld dat je van jezelf hebt. Wat raakt hem zo, wat ziet hij dat ik niet zie? Wat maakt, dat hij niet alleen maar telefoneert om te horen hoe het met me gaat en waar ik mee bezig ben, en om iets over zichzelf te vertellen, maar vooral omdat hij mijn stem wil horen?
De geliefde kan in je leven komen tot daar waar je zelf niet bij kunt. De ander heeft je nodig, en nooit zul je begrijpen waarom. Het is in ieder geval niet omdat hij troost, hulp, wijze raad of praktische zorg ontbeert, en evenmin omdat je hem iets concreets of benoembaars kunt bieden wat hij al heel lang overal had gezocht, vergeefs: de ander heeft je nodig om van een ver-liefde een ge-liefde te kunnen worden. En vice versa.
Niks vraag, niks antwoord. De ander heeft je al in zich toegelaten nog voordat je de weg wist, of wist dat er een slot, een deur, een drempel was - en op dezelfde manier heb jij hem of haar toegang geboden, zonder naar een wachtwoord te vragen.
| |
| |
*
De afgelopen winter kocht ik voor onze veertienjarige zoon de dvd-box van Twin Peaks. Mijn man had de serie destijds niet gezien: voor hen allebei was de ervaring nieuw. Voor mij eigenlijk ook; ik bleek veel meer vergeten te zijn dan ik dacht, en hoewel ik af en toe aangename déjà vu-momenten beleefde, viel me nu pas op dat de serie niet was bewaard in dat deel van het geheugen dat normaal gesproken verhalen, toneelstukken en films opslaat (ik hoor een zin, ik zie een scène, en weet plotseling weer welke gebeurtenis erop zal volgen), maar in mij als gehele persoon. Opeens begreep ik dat een sfeer die vaak terugkeert in mijn dromen, de sfeer van Twin Peaks is. De sekseloze, ietwat koele waarnemer, altijd onderweg, die ik in veel van mijn dromen ben, meestal in beige of zwarte regenjas - het is Dale Cooper. Ik zie hoe de serie mijn werk heeft beïnvloed, mijn fantasieën, mijn angsten, mijn liefde en mijn religiositeit, en mij heeft helpen veranderen - van een bij vlagen hysterische en eigengereide studente in... mijzelf.
Nooit heb ik het kijken naar Twin Peaks opgevat als een spirituele cursus, als therapie, als meditatietechniek, als methode om steeds dichterbij waarheid en verlichting te geraken. Toch heeft Twin Peaks mij aangeraakt en omgevormd tot iemand die dit leven als een mysteriedrama kan zien. En een paar jaar geleden voegden de vier zogeheten mysteriedrama's van Rudolf Steiner (urenlange toneelstukken, opgevoerd in het door hem ontworpen Goetheanum in Dornach) daar nog meer nieuwe werkelijkheden aan toe. En lezing van Dionysius de Areopagiet.
Je kunt onverschillig stellen: ach, het leven is vol onoplosbare raadsels, waarom zou je je ermee bezig houden? Je kunt ook verschillig worden. Willen blijven worden, in de gedachte: er zijn wellicht andere werelden, heilige en demonische, en die kun je je zo levendig mogelijk proberen voor te stellen, in woorden, beelden, handelingen, in filosofische ideeën, in muzikale en kleurrijke symbolen, in kunst, in de bewegingen van de rite en de cultus - niet om ze daarmee tot waarheden met de status van natuurwetten te maken, maar om te voorkomen dat je deze werkelijkheid reduceert tot een kenbaar, voorspelbaar en vooral bruikbaar toneel waarop jijzelf toevallig ook even een paar decennia mag lijden, beminnen, leren, werken, schitteren en vlammen.
Met Socrates weet ik, dat ik niets of althans niet veel weet. Maar ik weet, onder andere dankzij Twin Peaks, ook wát ik allemaal niet weet. Niet zeker kan weten. Wat niet betekent dat ik geen vragen meer zou willen stellen. Integendeel. Door Twin Peaks is de werkelijkheid Fragwürdig geworden.
En dat blijft ze worden, tot in mijn diepste dromen aan toe. Deze werkelijkheid is nog niet eens de halve werkelijkheid. Er zijn werkelijkheden rondom haar. Die haar doortrekken, als adem, als warmte. Als licht, als wijsheid en als waarheid. Als bezieling en begeestering. Als stemmingen, een stem.
| |
| |
*
Boven de poort die voerde naar het orakel van Delphi, was de oproep te lezen: ‘ken uzelf’. Zelfkennis kan beginnen bij intensief biografisch onderzoek, contemplatie of het stellen van gewetensvragen. Maar dan blijft er toch die verliefde ander, die opeens iemand in jou ziet die jijzelf niet kent, en nooit zult kunnen kennen. Niet eens ons ‘betere ik’, ook niet ons ‘ware ik’: maar wél het ‘ik’ dat in staat is om zich waar-achtig te tonen: zonder trucjes, maskers, volzinnen en imponerende daden. Het is geen onverdeeld genoegen. De ander wil je nabij zijn, wil zijn leven leiden in jouw leven. Dat maakt pijnlijk kwetsbaar. Klaarblijkelijk geef je de verliefde ander iets: maar zonder te weten wat, of hoe, en op welke momenten. Je weet hooguit dat je hetzelfde voelt, maar volkomen anders: jij bent immers ook op de ander verliefd, en dat heeft helemaal niets raadselachtigs. Dat is de waarheid. Hij is de ware, ook al ziet hij dat dan zelf niet in. Jij wilt altijd bij hem blijven en je weet waarom. Jij wel.
Veel moeilijker dan welke stap op de scholingsweg dan ook, is dit: je kunt de ander nooit vragen of hij alsjeblieft wil blijven, liefst voor altijd. Je kunt misschien in hem, in haar blijven, zelfs nog jaren, misschien zelfs nog eeuwen na een breuk, maar daar staat niet en nooit tegenover dat de ander ook in jou blijft. De geliefde is vrij om uit je weg te gaan. Bij vertrek, of bij onverschilligheid, nalatigheid, bedrog, verloochening of verraad kun je hem niet tegenhouden en smeken om nog toch nog wat langer te blijven: zijn in-jou-zijn kan op een onvoorspelbaar ogenblik eindigen, gewoon, onder je ogen, waar je bij zit. Sluipenderwijs kan de ander uit jou verdwijnen, ook als jij nog in hem bent en blijft en in hem blijven wilt. Zo is het immers ook begonnen. Een verliefde weet dat en durft het risico te lopen. De verliefde die de kans krijgt om een geliefde te worden, wil zichzelf op het spel zetten, ook als er geen winst valt te behalen, ook als dit een volkomen verlies betekent. Voor minder doet hij het niet.
De liefde maakt je een ander mens. Méér mens. Een geliefde kun je blijven, ook als de liefde van de ander abrupt ophoudt of geleidelijk verdampt.
Om eerlijk te zijn heeft geen enkele mystieke ervaring mij ooit een stap verder gebracht. Ik heb niets kunnen ontlenen aan het kortstondige verblijf bij Christus' hart, en het heeft me geen hogere inzichten, geen bovenzinnelijke of buitenaardse kracht of troost geschonken. Hooguit heb ik daar, en in mezelf, ervaren hoe het is als iemand liefheeft alsof zijn leven ervan afhangt. Waarbij het woord ‘alsof’ gerust kan worden doorgestreept.
Als geliefde word je de meest waarachtige versie van jezelf, al zul je dit ‘zelf’ zelf nooit in het gezicht kunnen zien of aanraken: je bent hierin nu juist volkomen afhankelijk van het innige, verlangende meeleven van de ander. Een geliefde
| |
| |
weet hoe het is om zelf Fragwürdig te worden, beschikbaar, bruikbaar, nodig - zoals hij de ander en anderen nodig durft te hebben in al het alledaagse gestuntel en gepruts. En dit nooit als surrogaat of vervanging voor God, de hemel of de sacrale roes.
Intiemer inzicht valt je hier beneden niet ten deel.
De ware mysticus wil een geliefde blijven, ook als de liefde hem pijnlijk ontvalt. En hij wil dat iedere dag lijkt op een slapeloze nacht, waarin hij met open ogen durft te dromen, om meer te zien dan er schijnt te zijn. Waarin hij een open oor houdt voor de vraag: ‘Kun je dan niet één uur met mij waken?’
Al zou hij niet weten door wie dit gevraagd wordt, waarom dit gevraagd wordt en laat staan: waarom dit gevraagd wordt aan hém.
Er blijft misschien iemand die mij beter kent dan ik mijzelf. Die de kwaadaardige manipulator in mij kent, die de dader kent nog voordat het misdrijf begaan is, die de wegkijker, de verrader en het monster kent, en de ijdele verklaarder ‘die er ook niets aan kon doen’ en geen vuile handen wilde maken.
Er is misschien iemand die desondanks alles van mij vraagt. Omdat hij me mist in zijn werkelijkheid. Omdat ik daar ontbreek. En al lijkt de liefde afwezig, al verlang ik zelf niets meer en heb ik geen idee wat iemand in mij ziet: het is geen alibi.
Ik word gezocht en ik wil vindbaar worden.
|
|