eens met een psycholoog moest gaan praten. Ik ben er goed in om antwoorden te vermijden, denk ik, maar terwijl ik bleef praten over alles waarover te praten valt, formuleerde ik de antwoorden in mijn hoofd, waar niemand ze hoort. Natuurlijk durf ik nog te rijden, ik heb alleen mijn Amerikaan niet meer, want die was total loss. En ik heb herrie nodig. Woorden kunnen beelden verdringen, heb ik ontdekt. Praten in je eentje is onzinnig, dus in de auto zing ik. Ik hoop echt dat er een dag komt dat ik daar goed in word, want meestal is het geen gehoor. Dan duurt het niet lang voor ik er zelf om moet lachen.
Ik ben niet naar zijn begrafenis geweest, of zo. Ik heb ook de rouwadvertenties niet gezien. Mijn man wel, hij heeft de krant verstopt voor ik thuiskwam. Later heb ik me suf gezocht naar die krant, zelfs bij mijn schoonmoeder in de schuur. Ik heb hem niet gevonden.
Mijn man bedacht een ritueel voor mij, om ‘het te verwerken en er afscheid van te nemen’, zoals hij zei. Zo heet het bij ons, zie je, nu doe ik het ook, ‘het’ en ‘er’. Ik moest nadenken over toepasselijke muziek en daarbij in mijn eentje een brief schrijven aan de dode man. Ik heb het ook gedaan. Ik kon natuurlijk helemaal geen toepasselijke muziek vinden en al helemaal geen woorden, maar het was wel lief en ik wilde hem niet teleurstellen. ‘Hoi dode man,’ schreef ik, ‘misschien wilde je dood, misschien ook helemaal niet. Ik weet niet wat je wilde. Ik heb op internet het krantenbericht nog gevonden, daar stond dat de “toedracht onbekend” was. In elk geval: het spijt me, denk ik, dat ik je dood gereden heb.’ Ik schreef dat omdat ik dacht dat mijn man zou vragen of hij de brief mocht lezen, en dat deed hij inderdaad. Die hele brief sloeg nergens op, maar dat geeft niet. Ik moest tenslotte ook verder. Mijn man en ik hebben die brief tijdens een zaterdagmiddagwandeling in het park verbrand. (Hij heeft zich een breuk gesjouwd aan onze vuurkorf en ik aan de houtblokken.) Dat had hij in zo'n stom tv-programma gezien, dat van dat verbranden. Ik moest er heel bewust naar kijken, en dat heb ik gedaan. Ik heb er zelfs wat tranen bij gelaten. Daarna heb ik de hele avond tegen mijn man aan gelegen, terwijl hij mij bijna dwangmatig over mijn rug streelde.
Ik vond dat ik die dode man een beetje had tekortgedaan met het afscheidsritueel. Wekenlang heb ik erover nagedacht, terwijl ik tegen iedereen en alles over niets bleef praten, hoe ik het beter zou kunnen doen. Het was mijn eigen geest die me het antwoord daarop aan de hand deed, denk ik. Ik stond met mijn ochtendkoffie te kijken naar de vogels. Ik had een paar dagen eerder ontdekt dat er koolmezen in onze nestkast jongen hadden gekregen. Het was geinig: pa en ma vlogen af en aan en de kleintjes schreeuwden zich schor.
Ik was wakker geworden met het gevoel dat ik die nacht iets bijzonders had meegemaakt, ik voelde me opgewonden en geliefd, maar ik kon me niet herinne-