Liter. Jaargang 16
(2013)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
I-1:6Ik werd alleen wakker want je rommelde
in de kelder. Was je de mijne en toch
ook niet - ik was je redder. Niet te
geloven dat je huis een kerk kon zijn,
zo vochtig, zo heilig van productie en
geladen van zaad dat groeide en bloeide
onder mijn stem en staakte en sliep onder
mijn armen. Maar ik was je minnaar niet
dus ik zweeg: minacht me niet omdat ik
zo donker ben, de zon heeft me gebruind.
| |
II-2:7Weglopen redde mijn avond maar ook
mijn toekomst. Kom ik zal voor je zorgen
trilde hij, en ik brak - die anderen
dachten dat ik debiel was van liefde.
Ze zwegen mijn wezen voorbij. Ik haalde
de trein in, en de tijd, en het badwater
kookte het bittere uit mijn ziel. Borst,
handen, wangen. En ik dacht nog: dochter
zweer toch - maak de liefde niet wakker
maar laat haar sluimeren zolang zij wil!
| |
III-3:3Je lievelingstrui was je nu echt te klein
geworden. Je trainde erg veel, barstte
eruit, gaf hem mij. Ik snoof eraan, droeg
| |
[pagina 52]
| |
ook je oude sokken tot aan mijn knie.
Sexy kuiten in het zwart. Ik werd eindelijk
warm, stoofde je vlees en wachtte. De
nacht viel aan en je kwam niet terug,
thuis, was ik teveel, ik was je kwijt! En
rende langs de parkeerplaats: stadswacht,
wacht, heb je mijn zielsbeminde gezien?
| |
IV-4:12De muziek liet de tafel trillen en ik
trilde zelf ook, van intentie en moeheid,
ik danste al zo lang. Eeuwen van gratie,
in jou draaien ook. Schor staarde ik naar
het ivoren damast en het glanzende
zilver. Alles was gereed. Jouw tred in mijn
hart, leven, het moest - ja zeggen. Je belde
je ziek, opluchting, echt, vragen durf ik
niet. De echo schreeuwt: zuster! Je bent
een gesloten hof, een verzegelde bron.
| |
V-5:6Onbeweeglijk stond ik vlak voor de open
haard. Elke vijf minuten duurde een
uur en mijn kont en kuiten brandden.
Ik had het vuur de rug gekeerd en staarde
naar de wolken, die leefden, joegen op een
thuis. Jouw huis was sterk, je zou me komen
halen, redden van de stilte, de golvende
muren. Ik hoorde geluid in het portiek
en haastte me en huilde toen: ik deed open
voor mijn liefje maar hij was weggegaan!
| |
VI-6:4Ik zocht naar een gelijke maar vond hem
niet. In dit land van kleuters was alles
wat ik deed een mysterie - hoewel ikzelf
nog op geen kwart was. Regen op mijn
mouwen, ik schudde mijn haar, schreeuwde
naar de hemel. Neerziend op hun gestaar
| |
[pagina 53]
| |
kreeg ik extra haast, stilte, alleen. Van
meisje naar koningin. Tot ik ergens ver
een stem hoorde: je bent ontzagwekkend
mooi, vriendin, als een leger in slagorde!
| |
VII-7:1Hij aanbad mijn kuiten en schouders en
alles, ik alleen mijn buik. Zachtjes deinend
en hard. Alles deed het, prima - de rest
bracht geen geluk. Verbazend hoe warm
een borst kan zijn, ik leunde, achteruit met
trainen, nee, verlangen. Droeg vrucht, mijn
navel droeg de hemel met gemak. Buiten
floten stemmen, hij suste, stond op, klonk
daar zo scherp: waarom willen jullie haar
steeds zien, ze is toch geen straatdanseres!
| |
VIII-8:6Jij skiede al vrij van berghellingen maar
hier was alles nog stervend. Grijzig en
rot. Je schrijfsels brachten me kleur
en zon, thuis was nu weer zo dichtbij!
We deelden alles, heen en weer, planden
onze eerste ontmoeting, gesluierd, onder
palmbomen. Je zwarte ogen waren raadsels
en je betoverde me met je mond. Ik
knikte in trance: je bent sterk als de dood
onverbiddelijk sluit je iedereen buiten!
| |
Ω-4:15Rank strekte ik mijn arm uit, ver, jij bent
een bron, een fontein van levend water
voor eeuwig - wil ik me aan jou bedrinken!
|
|