Liter. Jaargang 16
(2013)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Els Meeuse in gesprek met Inge Lievaart
| |
[pagina 46]
| |
het moeilijkst, die heeft twee boogjes.’ Halverwege legt zij het gesprek voor enkele minuten stil om een beter gehoorapparaat te plaatsen. ‘Ik ben altijd scherp geweest op al mijn zintuigen. Daarom heb ik er ook zo'n geweldige moeite mee dat die steeds meer wegslijten. Mijn smaak is weg, mijn gevoel, mijn zicht.’ Er zijn pauzes tussen de zinnen. Het ademhalen is een taak op zich. Haar stem breekt, zo moet je het toch zeggen. | |
Wel het kortschriftInge Lievaart werd in Oosterend op Texel geboren als oudste dochter van een onderwijzersgezin. Haar vader bestierde de school. Toen ze tien was, verhuisde het gezin van het eiland naar Ridderkerk. Het moet een abrupt einde van haar mooie kindertijd zijn geweest. Inge, die op de lagere school een klas had overgeslagen, ging naar de mulo. ‘Daar werd - waarom weet ik nog niet - de stof van vier jaar er in drie jaar doorheen gejaagd. Alles zonder franje: geen gym, geen literatuur of andere vormen van cultuur, maar wel het kortschrift... Ik maakte lange dagen met vaak geestdodend huiswerk. Voor veertienjarigen moest apart toestemming worden gevraagd om examen te doen. Ik haalde het met lof, maar baalde.’ In 1933 trok de familie naar Scheveningen. ‘Wat een bevrijding was dat. We hadden zicht op de duinen - dat is nu wel verdwenen. We zaten weer vlakbij zee. Het was heerlijk om thuis te zijn. Spelend hielp ik mijn moeder met de kleinsten. En toen kwam de vraag van mijn vader: wat wil je gaan studeren? Ik twijfelde tussen wiskunde en Duits, maar eigenlijk was ik er helemaal niet aan toe om weer naar school te gaan, na wat achter me lag aan vervelende schoolervaringen. Veel liever wilde ik nog wat spelend leven, ook al een beetje “schrijven”. Stilletjes was ik verliefd. Dus koos ik: bij moeder blijven.’ De liefde werd niet beantwoord, zo merkte zij later. Op haar negentiende stierf haar moeder, na een ziekbed. Vanaf die tijd nam zij de plaats van haar moeder in, runde de huishouding en bracht de kinderen groot. ‘De jongste was negen.’ Haar vader zorgde voor de inkomsten en Inge las en schreef. Ze is getrouwd met de poëzie, zegt ze graag. In 1945 trouwde haar oudste broer en bleef inwonen. Er was woningnood. ‘Mijn broer en zijn vrouw kregen hier aan de Doornstraat drie kinderen, waar opa op paste. Ik was zoiets als oma. Dat deed ik erbij. Maar mijn echte bezigheid was het niet, natuurlijk.’ Veertig jaar voerde zij uiteindelijk een gezamenlijke huishouding met haar vader. ‘Hij bleef bezig voor het onderwijs en tot zijn laatste levensjaar ook in het pastoraat. Hij was geestelijk verzorger bij diverse tehuizen. Ten slotte verloor ik toch meer dan een vader,’ constateert zij. Toen ze net examen had gedaan, ging Inge regelmatig met haar vader mee naar lezingen van de filosofievereniging die de ‘wijsbegeerte der wetsidee’ wilde bevor- | |
[pagina 47]
| |
deren. ‘Je weet wel: van de denkers Vollenhoven en Dooyeweerd. Op een gegeven moment werd bekend dat professor [J.P.A.] Mekkes in de winter privécolleges zou gaan verzorgen. Dat leek mij wel wat. Ik er op af. Twaalf jaar lang heb ik dat volgehouden. Er zaten veel studenten die een aanvulling op hun gewone studie zochten. We leerden in verschillende filosofieën de vooroordelen te onderscheiden, zoals bijvoorbeeld een sterk geloof in de rede. Met een onvoorwaardelijk geloof in de rede kun je een geloof in Christus meestal niet accepteren als basis voor filosofisch denken. Dus wat betekent het als je wel vanuit het christelijk geloof wilt denken? Dat soort vragen. Ik heb er erg van genoten. Dat was mijn manier van doorleren.’ Achteraf kun je stellen dat Lievaarts uitgesproken visie op kunst en geloof hier mede is gevormd. Kunst moet dienen. Nadat zij in het laatste oorlogsjaar, op zevenentwintigjarige leeftijd, in het verborgen was gedebuteerd onder de ‘waternaam’ Anna Terweel (‘Klaas Heeroma koos voor alle dichters uit de reeks In signo Piscium waternamen, omdat de reeks bedoeld was voor onderduikers; Terweel komt van een kolk op Texel, de Weel’), publiceerde Inge Lievaart regelmatig in het in 1946 opgerichte ‘letterkundig en algemeen-cultureel maandblad’ Ontmoeting van de gereformeerde protestanten Cornelis Rijnsdorp, Piet Risseeuw en Dingeman van der Stoep. Van 1952-1959 was zij redactiesecretaresse van het tijdschrift, van 1956-1957 ook officieel lid van de redactie. ‘Ik ben meer van Risseeuw dan van Rijnsdorp,’ schrijft zij ons. ‘Risseeuw was zo helpend, dienend, altijd bezig mensen op het paard te helpen.’ Werk van Lievaart verscheen ook in het theologisch-culturele Wending en in allerlei andere bladen van meest kerkelijke aard. | |
Blijf die je bent begonnen‘Ik kom uit een familie van brieven schrijven, zingen, lezen, debatteren.’ Dus het dichten zit haar in het bloed? ‘Nee, zeg dat alsjeblieft niet zo. Dat doet me rillen. Dichten is een geestelijke activiteit!’ Vermoedelijk uit zich hier een allergie voor ‘bloed en bodem’-denken. ‘Dichter, o jij fontein [...] blijf die je bent begonnen’, opent Inge Lievaart haar bundel Dialogisch (1968, ‘Tegen de droogte’). In het gesprek kan zij terugkijken op tachtig jaar leven als dichter. Is zij gebleven die ze was begonnen? ‘Je begint natuurlijk in je eigen tijd. Toen was alles nog heel traditioneel. Juist in het christendom had je veel vaste uitdrukkingen.’ Door studie en kennismaking met andere dichters veranderde haar manier van werken. Haar eerste gedichten omschrijft zij als een soort verhalen met personages die een gevoel droegen. ‘Pas later begreep ik dat een meer directe uiting meer bij mij past.’ Ze heeft een tijd nodig gehad om haar eigen stem en haar eigen persoon te vinden, stelt zij vast. ‘Die twee hangen natuurlijk met elkaar samen. Ook in het | |
[pagina 48]
| |
geestelijke heeft het lang geduurd voor ik een ‘ik’ was. Terwijl voor mij het geloof de diepste aandrift is voor het werk. Alleen wat in je leeft kan echt tot poëzie worden.’ Inge Lievaart heeft altijd de noodzaak gevoeld om getuige te zijn, om te dienen met wat ze had gekregen. Dat betekende soms dat zij toegaf op de vorm. Maar nooit helemaal: ‘Ik heb nog moeten meemaken dat iedereen, zeker de vrouwen, zo graag Nel Benschop las. Terwijl wij het land doorgingen met de boodschap: geen preekjes op rijm.’ In Lievaarts, of Anna Terweels, Biecht van een christen aan zijn volk (met regels als ‘Over het wijde aardewad / zond ik mijn zachte duif Verlangen’) komt de verbinding tussen poëzie en religie al expliciet aan de orde: Woorden van mensen zijn maar klein
[...]
doch waar God zelf begint te zingen,
mogen zij begeleiding zijn.
Is dit kenmerkend voor de manier waarop bij Lievaart een gedicht tot stand komt? Het antwoord is ja. ‘Het was iets wat ik me toen al bewust was: dat ik de mensen niet zelf ergens van kan overtuigen. Inspiratie blijft een zaak van de Geest.’ In Dialogisch omschrijft ze haar streven als een spel: Levenslang spelen
ik zie wat jij niet ziet
het is goud
Van die tijd dateert misschien haar mooiste werk. Alweer in Dialogisch is het volgende literair en missionair credo aan te treffen: Deze drie
Wij zijn van horen zeggen
een gerucht van opstaan
een lopend vuur
noem ons lichtgelovig
wij lopen lachend te hoop
wij delen mee die wij zijn
| |
[pagina 49]
| |
Inge Lievaart kon terugkijken op tachtig jaar leven als dichter (foto: Piet de Graaf).
| |
[pagina 50]
| |
Als het niet, zoals hier, van de betrekkingen tussen de regels komt, blijven de toon en het idioom. Regels als de volgende (uit ‘Biddende’) zijn typerend: Mijn stam van mens is niet zo hoog,
ik strek niet zo ver mijn takken,
maar al dieper laat ik mijn wortels zakken,
biddende dat ik niet verdroog.
Het water, o het water verhoort,
het laat zich niet zoeken, het laat zich vinden,
En hoe zat het nu met die haiku? Die vorm kreeg Inge Lievaart rond haar zestigste min of meer cadeau. Zij was lid van de kunstkring in Den Haag, toen er op een avond een jonge vrouw over haiku kwam spreken. ‘Het was een mooie lezing, maar van de kunstkringleden kreeg de spreekster de wind van voren. Het diepzinnige maar lichtvoetige fenomeen haiku was duidelijk niet erg aan hen besteed. Ten slotte was het niet mooi meer, de spreekster begon zelfs te huilen, en op een gegeven moment zei ze: geven jullie dan eens een haiku. Op dat moment schreef ik in mijn zakagenda mijn allereerste haiku.’ Sindsdien heeft Inge Lievaart inderdaad een heel aantal drieregelige gedichten gemaakt van respectievelijk vijf, zeven en weer vijf lettergrepen. Vaak staan die haiku in een thematische reeks, bijvoorbeeld ‘Asfalt’ in Van A tot O (1980), waarvan de tweede haiku luidt: Hoe hoger de flats
des te leger de hemel
geluk groeit als gras
| |
EilandAls een rode draad loopt het beeld van het eiland door het oeuvre van Inge Lievaart. Het staat voor veiligheid en geborgenheid. Zodra zij daarover begint te praten, hoor je haar dichtregels terug. Haar jeugdjaren op Texel zetten de toon. ‘Het gezin is overigens ook een eiland. We hadden toen geen “elektrisch”, geen stromend water, geen gas. Het was een zwaar leven voor mijn moeder. We aten om de tafel onder een olielamp. Die werd zo laat mogelijk aangestoken. Altijd als ik “eiland” zeg, hoor ik mijn moeder zingen, hoger en hoger. Feitelijk berust dat op slechts één scherpe herinnering. Het schemerde. Ik zat rechtop in mijn moeders ene arm, mijn babybroertje in de andere arm. Mijn moeder zong voor me, ik was twee, misschien tweeënhalf jaar oud, maar ik herinner het me. Op haar stem dreef ik de vrede in.’ ‘[D]ie kring van het licht / dat zegenende ronde / blijf ik in mij bewaren’, schreef ze in de bundel Bodemwater uit 1982 (‘De lichtkring’). En in Elke | |
[pagina 51]
| |
dag heden (1994): ‘bijna het kind van vroeger / dat met de ogen kust / wat in het licht staat’ (‘Verhelderen’). Veiligheid, geborgenheid, licht, ook daglicht. ‘Het was daar zo prachtig licht, die boog van licht! Veel bomen waren er niet, een enkele maar. Ik hou het meest van bomen die je helemaal kunt zien. In een bos is dat onmogelijk. Dat is met mensen ook zo. De enkelingen, daar gaat het om. Die kunnen samen groeien tot een eenheid. Het tegenbeeld is opgaan in de massa - zoals te horen is in de stemmen van de zee.’ ‘Ik heb wel eens geprobeerd uit te zoeken waar ik allemaal bezig ben met dat eiland, maar als ik daaraan begon, was er zo weer een gedicht.’ De dichter heeft het idee dat het eiland voor haar steeds meer te maken heeft gekregen met de chaos die gepaard gaat met de komst van het koninkrijk van God. ‘Wij zijn maar een klein eiland dat in een strijd gewikkeld is met de harde zee. Er is een macht die alles wil vernietigen. De zee beukt, het is een woedende zee van “nee”, die dat eiland gewoon weg wil, omdat het niet mee wil wervelen, niet mee de dans aangaan.’ De zee kan massief en vijandig zijn, het kabbelende, golvende water is niettemin een belangrijk positief motief in het werk van Lievaart. Heel duidelijk is dat te zien in Elke dag heden (1994): ‘Alleen het water / kan spreken als het water’. En: het water leeft leeft tweemaal
als water en als licht
| |
Unio mysticade scheppende hand van het licht
streelt mij binnenwaarts open
(‘Morgenlicht’, Elke dag heden)
De poëzie van Lievaart is mystiek van inslag. Die constatering krijgt haar volledige instemming. Het mystieke karakter van haar gedichten werd niet van meet af aan gewaardeerd. ‘Bij ons protestanten was altijd de narigheid dat mystiek eigenlijk niet kon, dat was verkeerd. Ik heb het wel eens uitgelegd: het is niet een mystiek om zo één te worden dat je verdwijnt, maar het is een mystiek in relatie.’ Dit liefelijk geheim
van tussen ons
uw liefde die mij kent
en uit uw mond mijn naam
| |
[pagina 52]
| |
en in mijn oor uw stem
en in mijn hart verstaan
dat ik U ken, U waarlijk ken
en dat dit altijd blijft -
(‘Unio mystica’, Een stem van heel dichtbij, 1990)
Als haar deze regels worden voorgelegd, reageert Inge Lievaart met het citeren van het openingsgedicht van Tot al het harde zacht is uit 2006, waarin de relatie meer op spanning staat: ‘Een stem zei: jij / de jij werd ik / een tegenover / in steeds opnieuw / een heen en weer / een vonk een vuur / niet meer te doven’.
Hoe kunnen we ‘Als een vogel’ uit de bundel Elke dag heden opvatten? Vallen als een vogel
die zich vallen laat
ik doe het in de droom
en sla mijn vleugels uit
voor ik de grond zal raken
‘Ik wilde dat ik zo kon vallen, zonder weer op mijn voeten te komen. Helemaal los. Maar je weet niet wat het eigenlijk precies voor verlangen is. Ik heb ook 's opgeschreven dat je op twee voeten moet lopen. Dat je ze één voor één moet verzetten - nooit twee tegelijk - om op je voeten te blijven staan. Hoe zou het anders moeten, wandelen voor God? Dat moet stap voor stap en ook niet los van de aarde. Maar nu zit ik bij het tegenbeeld van die vogel.’ (En misschien dichter bij piëtisme dan bij mystiek.) ‘Ik kom vaak bij vogels terecht, ook als ik dicht over de vraag wat zeker weten is. Zeker weten is helemaal geen vogel in je hand. Dat is als een vogel die steeds voor je uit vliegt. Je ziet hem wel, maar je hebt hem niet in je macht. Weten en niet-weten, dat houdt me bezig. Ik schrijf tegen de niet-weters in.’ Als je oren open zijn voor Gods stem, is dat het werk van de Geest, aldus Inge Lievaart. ‘Maar dat kun je nooit overtuigend aan een niet-weter zeggen - die wil dat weten betwisten. Veel van mijn gedichten gaan daarover. Soms denk ik weleens, als ik een groot artikel lees of een zware preek hoor: dat heb ik allang in een gedicht staan.’ | |
‘Creativisme’Er is mystieke poëzie waar Lievaart een groot gevoel van vervreemding bij ervaart. ‘De poëzie probeert soms het gedicht te gebruiken om hogerop te komen. Dat is mystiek in de verkeerde zin. Eigenlijk is het een soort bezwering van het gedicht. Je gooit magisch een touw op om erin te klimmen... Dan kom je niet hoog, hoor, | |
[pagina 53]
| |
dan val je. Zulke dichters blijven reiken náár. Hun gedichten verabsoluteren het creatieve. Destijds bij professor Mekkes zijn we dat creativisme gaan noemen.’ Op Inges voorstel, zo blijkt. Ook in Ontmoeting drongen deze gedachten door. ‘Ad den Besten schreef een essay - later volgden er meer - dat sterk die kant uit ging.’ Inge Lievaart reageerde met gedichten.Ga naar voetnoot* Ik geloof niet in een ei van geboorte
men zegt:
in het nest van de taal
onder vleugels van dichterschap
menselijkheid zou ontwaken
geloof het toch niet
waar is het ei
van de kip ongeboren
geloof me
het is anders
slechts die het leven loochent
bezweert het te ontstaan
(Ontmoeting, jaargang 11, nr. 9, juni 1958)
| |
SolitairEr is nog een religieuze gedachtegang waartegen Lievaart zich met overtuiging heeft gekeerd - altijd in haar poëzie. ‘Na de oorlog had je het idee van de Doorbraak: je moest niet blijven leven binnen één van de christelijke zuilen, maar “als christen” opgaan in het algemene. Het begon bij de politieke partijen, met christenen die vol overtuiging lid waren van de Partij voor de Arbeid, maar het raakte ook de dichters. Een prominent als de gereformeerde theoloog Gerard Rothuizen, iemand die ook cultureel gezag genoot, geloofde niet meer in christelijke poëzie. Maar toen dezelfde Rothuizen mijn Dialogisch (1968) besprak, was in zijn recensie het verwonderde zinnetje te lezen: “Zou christelijke poëzie dan toch mogelijk zijn?” Het tekent de diepte waar ons literair pogen doorheen moest. Of moet? Er blijven sterke krachten werkzaam tegen het geloofsgetuigenis.’ Inge Lievaart heeft in een zekere eenzaamheid gewerkt. Zij bewoog zich binnen christelijke netwerken, maakte heel veel christelijke liederen, maar het contact met de ‘Liedboekdichters’ was niet heel intensief. Er was een relatie, maar | |
[pagina 54]
| |
altijd op een zekere afstand. In het Liedboek 1973 werden door de kerkelijke commissie die erover ging welgeteld drie liederen van Lievaart opgenomen (194, voor de Goede Vrijdag; 245, voor Pinksteren; en een Avondmaalslied, 360). W.G. Overbosch noteert in het Compendium van achtergrondinformatie bij het Liedboek (1998) vrij nadrukkelijk, dat haar incidenteel geschreven liedteksten niet zijn ontstaan door de stimulans van een dichtgenootschap zoals dat op ‘de Pietersberg’ bijeenkwam. Hij doelt daarmee op de groep van Willem Barnard/Guillaume van der Graft, Klaas Heeroma/Muus Jacobse, Jan Wit, Jan Willem Schulte Nordholt en Ad den Besten, de dichters van de psalmberijming. Had Inge Lievaart daar niet bij willen zijn? ‘Ja, zeker, bij het maken van de liederen dan. Over de psalmen dacht ik toen anders. Laat de psalmen maar staan, was mijn mening. Er moeten nieuwe liederen komen.’ Met Barnard had zij nu en dan contact. ‘Hij had een emotionele stijl. In een artikel over het “Lied dat het offer bezingt” uit mijn Woord en antwoord (1971) toonde hij zich lyrisch over de bijbelteksten die erin meeklonken. Je zou er op kunnen zuigen, schrijft hij dan. En toen ik een keer een interview had in Trouw, ik werd zeventig, en ze mij op de bladzij Mensen hadden gezet, belde Willem Barnard me op en zei: “Ik ben woedend. Jij hoort op de kunstpagina.” Ja, dat had ik ook verwacht. Maar hij belde mij, niet Trouw. Hij is niet voor me opgekomen. Toen ik negentig werd kwam Peter Henk Steenhuis mij interviewen. Dat werd een heel mooi stuk.’ Tijdens een symposium maakte zij eens Willem Jan Otten mee. ‘Het was in de tijd van Kuitert, en er werd gevraagd of God een persoonlijkheid was of niet. Die vraag werd mij toegespeeld. Toen heb ik gezegd - en nou komt er iets belangrijks: zolang ik die stem uit de Schrift hoor, houd ik het daarop. En: er is een oor dat hoort. Bij die laatste woorden zat Willem Jan Otten heel hard te knikken. We hebben daar na afloop een tijd over doorgepraat.’ Otten is tegenover Liter wel eens over de poëzie van Inge Lievaart begonnen, over mooie regels, bladeren, een geslaagd gedicht. Gerrit Komrij koos voor zijn duizendtal een vrij kloek gedicht uit 1980 - ‘het lijf van het water wordt zacht / beweegt en strekt weer de leden / het vingert aan bloemen en gras’ (‘De stem van het water, Van A tot O). | |
TestamentDe bundel Tot al het harde zacht is uit 2006 beschouwt Lievaart als een soort testament. Nadien verschenen er haiku en liederen. ‘Maar ik merk nu pas goed, dat ik hier een samenvatting van een heleboel heb.’ Een kernthema blijft voor haar het tegenover van het geloof. ‘Meestal is er wel het en toch. Dat wandelt door heel mijn werk heen. Ondanks al het verraderlijke wat in jezelf is, is het nieuwe leven zeker.’ | |
[pagina 55]
| |
Genoemd met een naam en geroepen
door een stem van buiten mijn horen
[...]
de fluistering te vertalen
van water in het versteende
(‘Door een stem’)
‘Dit gedicht werd ineens geboren. Het pakt alles wat ik in mijn werk wil zeggen, ook het mystieke.’ Zij schrijft nog, maar merkt telkens dat ze niet verder moet gaan. Ze kan niet hoger en dieper meer reiken, met de woorden. ‘Het benoemen en onder woorden brengen van wat de geest kent schiet tekort,’ formuleert ze. ‘[H]et blijft bij talen naar / en duidingen die niet voldoen’, klinkt het in wat zij haar afscheidsgedichten noemt, juli 2010 gepubliceerd in Liter 58. ‘God zei: het is genoeg. Je hebt genoeg geschreven. Zo heb ik dat ervaren. Ik schrijf nog weleens iets, maar dat is een soort toegift. Vaak gaat het over deze tijd, dat alles zo donker is.’ Zij pakt er twee ongepubliceerde gedichten bij. ‘Het is op een andere manier geschreven. Ik voel het als anders. Neem dit, dit gaat over de grote donkerte om ons heen. Het is ontstaan in de chaos, het heeft geen woorden met iets als vleugels, het gaat zomaar op platvoeten. En, hier, dit is een passiegedicht, dat is al ietsje ouder.’ | |
ScheveningenOp woensdag 24 oktober 2012 staan we bij het monument voor het vissersvrouwtje aan de boulevard van Scheveningen. Zojuist hebben we de uitvaartdienst van Inge Lievaart bijgewoond in de Bethelkerk daar vlakbij. Het mist. De zon schijnt door een waas, een horizon is niet te ontwaren. Het vissersvrouwtje tuurt. Op de sokkel is een bronzen plaat bevestigd met een anonieme tekst. Die is van Inge Lievaart.
de zee, die steeds weer nam,
zal eenmaal wedergeven
allen die zijn gebleven
aan hem die eerst ontkwam,
de heer van wind en water
aan christus triomfator.
|