Liter. Jaargang 16
(2013)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[1]Meester van schoonheid, smid van de sneeuwvlok,
onnavolgbare bekokstover,
begenadiger van een Aarde zo grandioos en anders dan de saaie maan,
dank u voor hoe dan ook mijn gave.
Voor u heb ik een ochtendgebed in elkaar gezet,
het bevat exact dat wat er het meeste toe doet.
‘Uw wil geschiede’, daar begint het mee.
Het heeft me anderhalve dag gekost. Welsprekendheid is niet het doel.
In mijn doodlopende soms wanhopige jaren
bent u me keer op keer te hulp geschoten.
U hebt toegestaan dat mijn briljante vrienden zich ruïneerden
en ik ben er nog, zwaar beschadigd, maar ik functioneer.
Onkenbaar, u, zoals ik voor mijn proefkonijnen,
hoe kan ik u ‘liefhebben’?
Alleen voor zover ik dankbaar kan zijn
absoluut en hartgrondig, en voor u huiveren.
Of we nog eens zullen leven, geen idee.
Het lijkt mij niet aannemelijk,
wetenschappelijk of filosofisch gezien,
maar alles is mogelijk voor u, ongetwijfeld,
| |
[pagina 3]
| |
en ik geloof even vast in de Verrezene zoals verschenen aan Petrus en Paulus
als ik geloof dat ik zit in deze blauwe stoel.
Al kan het zijn dat dát een speciaal geval is geweest
om hun prille geloof een zetje te geven.
Wat u ook met mij voor hebt - aanvaard mijn verbazing.
Dat ik tot mijn dood ter harte moge nemen
uw geringste vingerwijzing of verlichting.
U zult mij bijstaan, vast en zeker, Meester van inzicht en schoonheid.
| |
[2]Heilig, zo durf ik u toch wel te noemen,
zonder de pretentie iets van u te weten
behalve almacht overal en altijd
en vooral ook een zekere goedheid jegens mij.
Van u de verschrompelende, volgens mijn schoonzus vreeswekkende donder,
van u de kandelaarknoppen plakkerig in het voorjaar,
de genade van Christus,
de drukkende wijsheid van Freud-zonder-god:
van u de verloren zielen in paviljoenen zonder verpleging,
zij die over de hele wereld in agonie verkeren,
op dit eigenste moment, van u de boosaardigen,
Belsen, Omaha Beach, -
onbevattelijk voor een mens uw wegen.
Misschien dat de Duivel ten slotte toch bestaat.
‘Ik probeer niets te verzoenen,’ zei de dichter op zijn tachtigste,
‘dit is een verdomd vreemde wereld.’
Mens verwoest de fijne aarde & mens.
Wat, mijn God, zult u toelaten?
Als uw doem uw onuitsprekelijke onontkoombare wil is,
stel hem dan uit tot na de dood van mijn kinderen.
| |
[pagina 4]
| |
Ik zeg ‘uw Koninkrijk kome’, het zegt me niets.
Hebt u verbijsteringen voor de mens in petto?
Eén plotse Wederkomst? Velen geloven dit.
Ik, zo lang ik van niets weet, ik niet.
| |
[3]Al-ene waker over de vliegende sterren, bewaar mij
voor mijn opflakkerende lust, laat mij
die zien als zusters en dochters. Steun mij
bij mijn grote ondernemingen: dingen maken, man zijn van.
Verlaat mij niet, als mijn wilde uur heeft geslagen,
gun mij slaap 's nachts, genade mijn dromen verzachte,
verricht in mij geduld tot het volbracht is,
een zorgvuldig beeld van mijn verrichting gevormd.
Doe me nu en dan een schouder cadeau.
Houd, als elke zenuw jankt, de whisky uit mijn buurt.
Schenk mijn hart leeg voor U.
Laat mij onbevreesd bewandelen het overpad van dood.
Kwaad ben ik soms op mijn dochtertje:
vul haar ogen met tranen. Vader, vergeef mij.
Maak één mijn legio ziel,
al-ene waker van de sterren wijd & alleen.
| |
[4]Spreek ik Uw naam, bent U er dan? Mogelijk.
U bent niet met Uw gedachten elders, zoals ik.
die zelfs geen auto meer mag rijden.
Mensenzaken, voel ik, hebben Uw aandacht.
Het wemelt eeuw na eeuw van zekere zegeningen,
opgetaste verschrikkingen, de beste mensen mislukken:
Socrates, Lincoln, Christus geheimzinnig.
Wie kan U ooit doorgronden?
| |
[pagina 5]
| |
behalve dan Jesaja en Pascal, die ziende waren:
ik durf niet te vragen om zo'n visioen, al is mij er in crisis
uiteindelijk een tipje van opgelicht.
Toen ben ik voorgoed veranderd, om de Uwe te worden.
Behartiger! Neem ons ter harte, we lopen vast.
Naakt lopen we stormwaarts, dagelijks, 's nachts,
naar grootschalig verlies, en rampzalige angst.
Begiftig ons met lange mantels & adrenaline.
Die rondwaart door de straten van Angkor Vat
en zich al dat bidden herinnert, al die verspreide glorie,
jaag mij op, hoek Fifth Avenue en Hennepin.
Schild en vers water! Openbaarder! Zelfs van mij.
| |
[5]Heilig, & heilig. Ze zeggen dat de verdoemden zeggen:
‘nooit gedacht dat we hier terecht zouden komen’.
Laat ik duidelijk zijn, mijn Vriend, er bestaat geen plek
gewijd aan misplaatste en slechte mensen.
Ze vallen stil, uiteraard, & vergeten. Ook wij,
de min of meer rechtvaardigen, vallen voel ik in slaap
droomloos voor altijd terwijl de werelden uitijlen.
Mogelijk is rust Uw uiterste gave.
Rust of transfiguratie! Komen & komen
wanneer U maar wil. Mijn zoon & mijn dochter
redden zullen het zonder mij, als in Uw opinie
mijn werk is gedaan.
Sterk mijn weduwe, laat haar dromen op mij rusten
gedurende kalme uren minder almaar minder.
Rakel elders haar hart, dat hoop ik scherp.
Ik beveel haar in wijze Handen.
| |
[pagina 6]
| |
[6]Onder nieuw management, Majesteit: het Uwe.
Ik heb het mijne gesoleerd, sinds mijn vader zich opblies
op mijn twaalfde en uitblies
mijn klaarste kaarsje geloof, en kijk mij nu.
Ik diende, zes zonsopgangen per week vanaf vijf uur,
aanbad vader Bonifatius & U,
leerde het Latijn dat hij verklaarde uit mijn hoofd.
We werkten meestal alleen. Een of twee vrouwen.
Toen mijn arme vader dus dol. Verwarringen kwellingen
volgden mijn dagen. Vrouwen verlieten mij.
Bankroet sloot ik mijn deuren. Tweemaal & nog eens
drong U door het dak. Ten slotte opende U mijn ogen.
In dat punt in de tijd is mijn dubbelnatuur versmolten,
eereergisteren drie weken geleden.
Nu, peinzend door een Geschiedenis der Vroege Kerk,
vereenzelvig ik mij met iedereen, zelfs met de aartsketters.
| |
[7]Na een stoïcijn, een peripateticus, een pythagoreër,
bestudeerde Justinus de Martelaar de woorden van de Heiland
en bevond ze kort, precies, vreselijk & vol verfrissing.
Dit te lezen prikkelt me.
O, dat Sherry, die door allen verlaten is,
mooi, dun, lang, vandaag 29 en haar leven een Sahara,
die nooit ook maar één keer een verhouding van betekenis heeft gehad,
aldus Zijn bliksemende woorden vinde.
| |
[pagina 7]
| |
[8]Een gebed voor het zelf
Wie ben ik waardeloze dat U zich zo heeft afgepijnigd
en mijn pijnen weer terugneemt wie weet?
Ik begrijp het niet; maar ik geloof.
Herfsttijloos beantwoordt listig de pesterige wind.
Leid mij in mijn geheimen binnen. Stijf dit hart
in het weerstaan van hun ontstellende kreten, demp
de eerste de tweede schokken, wil midden in hun vlucht
tot stilstand bevelen daar demonen op mij gemunt.
Verdwijn zo mogelijk voor ik, ochtend na heerlijke ochtend,
mijn dromen wek, mijn fanmail kwijt raak,
en doe me kleine deugden waar ik zelf niet op zou komen,
vindingrijke & goedertieren Vader.
En stel in hun voorbijgaan mijn beminde vrienden gerust,
alsook alle anderen om wie ik op reis heb gegeven,
wie ook waar ook maar, inderdaad. Verhef
sober waarheidsgetrouw een bang geworden eigendunk.
| |
[9]Verras me op een doordeweekse dag
met zomaar een zegening.
Zelfs ik heb boven hun verwachting goed gedaan.
Wat zouden we dan rekenen we dan op Uw overvloed?
Eindeloos: een oude theoloog verklaarde
dat zelfs zeggen U bestaat al misleidend is.
Gottegot. Die tweede-eeuwse meneer ga ik kopen.
Ik druk hem zijn verweerde godlofhand.
| |
[pagina 8]
| |
Op mijn wijze ik bestaat U beslist niet,
zoals U én de meteoriet speelt
én in Uw zon Uw waterval doet schitteren
of in grotten blind-bleke vissen.
Houd mij in gedachten, die niets bent vergeten,
& die doorgaat. Mijn voorkennis houdt niet over,
& heel veel weet ik niet meer. U steunt
wat majesteitelijk uit zwang raakt, op het trottoir een weduwe.
| |
[10]Bevreesd tuur ik langs het bergpad omhoog
waar eens Uw schaduw voorbij kwam, U die met wolken
hun fantastische vermoedens verlucht. Ik ben bang,
tot op heden heb ik nooit gebiecht.
Ik heb U weer lief, Vader, om twee redenen:
U bent goed voor mij geweest & een verrukkelijke auteur,
rationeel & hartstochtelijk. Kom me opnieuw te na,
zoals U twee maal tot Azarias & Misaël kwam.
President der broederen, inspireer
uw milde congregaties, zeur bij de priester wees niet saai,
houd ons de hele week in het gareel, houd
van mijn kinderen, mijn moeder ver & ziek, verre broer, mijn vrouw.
Smeer al mijn onrust als ik onder Uw dictaat
mijn onhandelbare werken uitzweet.
Vader Hopkins zegt de ware criticus is Christus.
Laat mij uitgeput teneer liggen, daar tevreden mee.
| |
[pagina 9]
| |
[11]Germanicus stortte zich in Smyrna op de wilde leeuw
om vlug van een bandeloos leven af te zijn.
De massa deed het stadion schudden.
De proconsul stond paf.
‘Tachtig jaren en zes was ik zijn dienstknecht,
en hij heeft me geen haar gekrenkt.
Hoe kan ik mijn Koning lasteren, die mij heeft gered?’
Polycarpos, leerling van Johannes, oog in oog met het vuur.
Maak ook mij aanvaardbaar aan het eind van de tijd
naar mijn mate, die U dan zult bepalen.
Kanker, seniliteit, manie,
ik bid dat ik nu klaar ben met mijn getuigenis.
|
|