overheerst verwarring, bij de tantes vreugde. ‘Ongelofelijk’, zegt tante Märta. ‘Dat de meisjes Jezus zo vlug aannamen. Dat had ik niet kunnen denken’. ‘Het zijn nog maar kinderen’, zegt tante Alma. ‘Er steekt geen kwaad in hen. Zij kunnen het niet helpen dat ze niet met het juiste geloof zijn opgegroeid’. ‘Dit alles heeft dan toch nog iets goeds voortgebracht’, zucht tante Märta tevreden.
Heel langzaam dringt het tot Steffi door dat de tantes denken dat Jezus hen aan het huilen heeft gemaakt, en niet de muziek.
Steffi en Nelli laten zich zonder enig protest dopen. Ze worden lid van de Pinksterkerk en mogen naar de zondagsschool. Maar verlost voelt Steffi zich niet. Voor de Jezus op het schilderij probeert ze liefde op te brengen, maar dat lukt niet. In de brieven naar Wenen schrijft ze niet over de verlossing. Hoe moet ze het uitleggen? En hoe zal het gaan als ze straks weer allemaal bij elkaar zijn?
Als Steffi in Gothenburg gaat wonen, ontmoet ze haar vroegere klasgenoot Judith Liebermann, eveneens een ‘transportkind’. Judith is blij dat ze iemand van haar eigen volk ontmoet en suggereert dat Steffi zich wel alleen voelt ‘tussen al die Zweden’. Dat stemt Steffi tot nadenken. Waar hoort ze bij? Voordat de Duitsers kwamen, had Steffi er nooit over nagedacht dat ze joods waren. Ze wist het, maar het hield niet veel meer in dan dat ze een paar maal per jaar naar de synagoge gingen. Precies zoals haar christelijke vrienden met Kerstmis en Pasen naar de kerk gingen. Het waren de Duitsers, die Nelli en haar, pappa en mamma hadden aangewezen als leden van een aparte groep, hen hadden gedwongen om te verhuizen en de meisjes om van school te wisselen. De Duitsers hadden haar tot jodin gemaakt. Na haar aankomst op het eiland was ze christen geworden. Lid van de Pinkstergemeente, ‘verlost’ en gedoopt. Maar altijd vol heimelijke twijfel. Een gevoel van er niet bij te horen, van maar te doen alsof
Door Judith begint Steffi over haar eigen identiteit na te denken. Wie ben ik? Wat zal er van mij worden? Als Judith Steffi bezoekt en haar kamer binnenkomt, reageert ze geschokt op het schilderij van Jezus: ‘Wat hebben ze met je gedaan?’ vraagt ze. ‘Hebben ze je gedwongen om christen te worden?’ [...] Gedwongen? Ja, misschien. Maar ze heeft het zelf goed gevonden. Ze heeft zich er nooit tegen verzet. Ze heeft niet durven protesteren. Ze heeft zich laten dopen, ze is naar de zondagsschool gegaan, ze heeft hun gezangen gezongen en hun gebeden opgezegd. Ze heeft het zelf gedaan. ‘Ze hebben me niet hoeven dwingen’, antwoordt ze. ‘Ik heb gewoon gedaan wat ze wilden.’ Voor Judith is haar gedrag zonneklaar: ‘Hoe kon je?’, zegt Judith. ‘Hoe kon je je volk verloochenen?’ Wanneer kort daarna de dominee weigert te collecteren voor Steffi's ouders, maar na lang vergaderen het genereuze besluit neemt voor hen te willen bidden, is voor Steffi de maat vol. ‘Een gebed?’ Steffi spuugt de woorden uit alsof ze bitter smaken in haar mond. ‘Ze hebben geen gebeden nodig! Ze hebben eten en warme kleren nodig!’ Als de dominee zijn toegezegde gebed uitspreekt, weigeren de meisjes Steiner naar voren te komen. De dominee kijkt verward. ‘Laat ons bidden’, zegt hij weer. ‘Voor een ieder die lijdt onder de oorlog, een ieder die huis en haard mist...’ Dan komt Steffi in beweging. Maar ze loopt niet naar voren, naar de dominee. Met een rechte rug en zonder iemand aan te kijken, loopt ze de kerk uit. Steffi heeft gekozen - en nu bewust. Na een paar moeilijke dagen vertelt ze tante Märta haar besluit. ‘Ik ben van plan om uit de Pinksterkerk te treden’. ‘Heb je het geloof verloren?’ Ik heb het nooit gehad, denkt Steffi,
maar dat kan ze niet zeggen. De jaren van vals christendom kleven aan haar vast. Ze heeft te veel gehuicheld om nu de hele waarheid te kunnen vertellen. ‘Ja.’ Dan bekent Märta: ‘Je moet niet denken, dat ik me niet heb afgevraagd of we er goed aan deden [...] We hadden misschien moeten wachten. Maar ik dacht dat Jezus een troost