werden. Dat had alles te maken met de diep verankerde drang naar stabiliteit: verandering werd als beangstigend beschouwd. Een pikante uitzondering hierop vormde de niet-christelijke vrouw die een christelijke man huwde.
Chloë Houston wijst op de angst voor dit soort conversies als gevolg van de Ottomaanse expansie, waarbij opvalt dat deze uitbreiding niettemin met interesse en tolerantie in en voor het christendom gepaard ging. Nathalie Rothman ten slotte bespreekt ook weer deze argwaan binnen christelijke regionen ten opzichte van de ex-moslim Dandolo, die zich als vertaler rond 1650 in Venetië meldde. Men dacht dat een bekering naar de islam zich onder de druk der omstandigheden voltrok en dat een conversie naar het protestantisme daarentegen een innerlijk proces impliceerde. Dandalo legde zich evenwel, in tegenstelling tot velen met hem die in de positie van de buitenstaander gedrukt werden, niet bij deze argwaan neer.
Onder het thema ‘agency’ wordt een aantal teksten van en rond bekeerlingen besproken. Zo betoogt Jayme Yeo dat John Donne de overgang naar de Anglicaanse kerk vorm gaf door katholieke symbolen een protestantse betekenis te geven. De dichter schilderde zijn overgang als een heroriëntatie van zijn ‘Ik’ naar God en in zijn poëzie hanteert hij symbolen die verwijzen naar de Ware Kerk, die door de gehele natie omarmd wordt. In zijn opstel over Shirleys St Patrick for Ireland laat Alison Searle zien hoe de auteur deze heilige met de kern van de Ierse identiteit identificeerde. Lise Gosseye beargumenteert in haar bijdrage dat Huygens in zijn gedicht ‘Ooghentroost’ voor een acceptatie van de blindheid opteert. In navolging van Augustinus zou de Nederlandse dichter en wetenschapper pleiten voor een gerichtheid op de geestelijke blik, een troost die tevens van een stoïcijnse invalshoek zou getuigen.
In het derde en laatste deel van het boek, over ‘navolging’, vallen bijdragen die min of meer met de missionaire activiteiten van het christendom in de genoemde periode verband houden. Zo bespreekt John Decker de stimulerende functie van de illustraties in de Ars Moriendi, die de lezer/kijker tot het inzicht diende te bewegen dat de conversie een ononderbroken proces van zondigheid naar heil was. Bart Ramakers toont aan de hand van De Bekeeringe Pauli dat dit bijbels personage in de middeleeuwen vaak als rolmodel werd gepresenteerd, als de joodse fanaticus die zich tot het christendom bekeerde. De nadruk wordt hier gelegd op het proces van het verlies en herstel van het fysieke zicht, dat ten slotte moet resulteren in een nieuwe geestelijke waarneming. Opvallend is het dat het genoemde stuk niet zo zeer het publiek tot het protestantisme, maar tot een herstel van zijn identiteit wilde bewegen.
Hoewel de afzonderlijke essays zeker de moeite van het lezen waard zijn, maakt de bundel als geheel een wat onoverzichtelijke indruk. Het wordt de lezer niet duidelijk wat de samenstellers nu eigenlijk onder bekeringen verstaan. Dat heeft te maken met de ronduit summiere verantwoording en uitleg van de drie gekozen thema's. Men kan zich bijvoorbeeld afvragen wat het - overigens uitstekende - essay over Huygens met bekeringen te maken heeft; lezers worden wel vaker door teksten op andere gedachten gebracht. Het is daarnaast jammer dat in dit boek weinig aandacht besteed wordt aan de talige en discursieve aspecten van het bekeringsverhaal, zoals die recentelijk in de semiotiek en literatuurwetenschap zijn onderzocht. Het is immers de tekst van de bekeerling waaraan de bekering in eerste instantie valt af te lezen. Een ‘turn of the soul’